Categoriearchief: Lichaam & wetenschap

Blogreeks: Een geschiedenis van het orgasme (ook voor vrouwen)

Aflevering 3: De eeuw van het gespeelde orgasme (20ste eeuw).

In 1929 schreef de Britse schrijfster en feministe Virginia Woolf met verwondering enkele regels over een bezoek aan het British Museum. Ze deed onderzoek naar de vrouwelijke seksualiteit en was verrast over het aantal boeken dat ze vond, vooral geschreven door mannelijke auteurs:

Heb je er enig idee van hoeveel boeken er elk jaar over vrouwen worden geschreven? En hoeveel er daarvan door mannen worden geschreven? […] Seks en de natuur trekt niet alleen dokters en biologen aan, maar ook, meer verrassend en moeilijker te begrijpen: gerespecteerde essayisten, vingervlugge romanschrijvers, jonge mannen met een diploma of zonder diploma, mannen met schijnbaar geen enkele kwaliteit behalve dan dat ze geen vrouw zijn.

De weken in december draaien om de verwondering van Woolf. Aan de hand van het voorbeeld van het orgasme zoekt historica Tinne Claes voor u uit wat mannen zoal hebben geschreven over de vrouwelijke seksualiteit. Deze blogreeks van drie afleveringen vertelt een kleine geschiedenis van het (al dan niet) komen en legt tegelijkertijd hardnekkige clichés over mannen en vrouwen bloot. Vorige week: waarom het vrouwelijk orgasme verdween in de achttiende en negentiende eeuw. Vandaag: de eeuw van het gespeelde orgasme.

Sigmund Freud en de tirannie van het vaginale orgasme

Sigmund Freud, 1891 (Wellcome Collection).

Zoals de meeste slechte theorieën over vrouwelijke seksualiteit, begon de tirannie van het vaginaal orgasme met een man en zonder empirisch onderzoek. In 1905 verkondigde de psychoanalyticus Sigmund Freud dat volwassen vrouwen klaarkwamen door penetratie. Vrouwen die enkel een orgasme konden bereiken door clitorale stimulatie waren volgens hem gestoord, frigide of seksueel onrijp. De clitoris was voor meisjes en zwakzinnigen, de vagina voor echte vrouwen. Bovendien was er volgens Freud een kwalitatief verschil: een vaginaal orgasme was beter dan een clitoraal orgasme.

Het vaginale orgasme werd de heilige graal van de vrouwelijke seksualiteit in de twintigste eeuw. De populariteit en de invloed van het werk van Freud vallen niet te overschatten. Toen Alfred Kinsey (over wie later meer) voor het eerst kritiek durfde uiten in 1953, schoten zijn collega’s in een kramp. Edmund Bergler en William S. Kroger, twee voorname psychoanalytici, onderlijnden woedend dat voor hen frigiditeit gelijkstond aan ‘het onvermogen van een vrouw om een vaginaal orgasme te hebben tijdens betrekkingen’ (nadruk in het origineel). Het liet hen koud als dat betekende dat de meerderheid van de vrouwen frigide was.

De kritiek van Kinsey, Masters en Johnson

Inderdaad, de meerderheid. De Amerikaanse seksuoloog en bioloog Alfred Kinsey interviewde voor zijn studie Sexual Behavior in the Human Female (1953) meer dan tienduizend vrouwen: het gros van hen zei dat ze nog nooit een vaginaal orgasme hadden beleefd. 62 procent van de ondervraagde vrouwen masturbeerde, maar meer dan 80 procent van hen stimuleerde daarbij uitsluitend de clitoris. Blijkbaar was dat orgaan dan toch niet alleen iets voor kleine meisjes.

De Freudiaanse mythe werd verder ontkracht door de Amerikaanse seksuologen (en bedpartners) William Masters en Virginia Johnson. Zij bestudeerden het orgasme voor het eerst in het laboratorium. Koppels, waaronder Masters en Johnson zelf, hadden seks terwijl ze met draadjes aan machines hingen. Het onderzoek toonde aan dat er empirisch gezien geen verschil is tussen een clitoraal of vaginaal orgasme. Daarbij stelden ook Masters en Johnson vast dat de meeste vrouwen niet tot een hoogtepunt kwamen door penetratie alleen.

De seksuele revolutie: plezier voor iedereen?

Betrouwbare anticonceptie zette de deur open voor een vrijere seksuele beleving (Brochure van Dolle Mina, z.d., collectie RoSa).

In de jaren 1960 en 1970 bevrijdde de seksuele revolutie de maatschappij van schaamte en schuld. Grootschalige protesten tegen de oorlog in Vietnam of tegen kernraketten gingen hand in hand met pleidooien voor een lossere seksuele moraal: make love not war. De belangrijkste verandering was de komst van de anticonceptiepil, die op de Vlaamse markt kwam in 1961. Voor wie geen kinderen wilde, ging seks niet langer gepaard met stress en angst. Zeker in de periode voor de AIDS-crisis leefde het idee dat er dankzij de pil in alle vrijheid geëxperimenteerd kon worden met seks. De pil zette de deur open voor ongebreideld  seksueel plezier, ook voor vrouwen. Maar was dat wel zo?

In de jaren zeventig ontstond er een verhit debat over ‘de mythe van het vaginale orgasme’, naar het pamflet van de Amerikaanse feministe Anne Koedt. Feministes kwamen in opstand tegen wat zij ‘androcentrische seks’ noemden. Volgens hen kwam het mannen toch maar goed uit dat net het orgasme door penetratie (wat zij erg bevredigend vonden) de heilige graal van volwassen vrouwelijke seksualiteit was geworden. Vrouwen moesten hun best doen opdat mannen klaarkwamen, maar bleven door die belachelijke Freudiaanse mythe zelf gefrustreerd achter.

Masturbatie als emancipatie

De mannen wisten niet wat ze hoorden. De drukkende normen hadden immers geleid tot miljoenen gefakete orgasmes. Misschien deden vrouwen dit zelfs niet opzettelijk: ze voelden zich zo onder druk gezet om te komen tijdens penetratieseks dat ze zichzelf wijsmaakten dat ze kwamen. Vrouwen die reageerden op enquêtes over seks in de jaren 1920 waren vaak onzeker over wat er net bedoeld werd met de term ‘orgasme’. Ze hadden wel plezier, maar was dat ook een orgasme?

Het werk van Mette Eijlersen werd ook vertaald naar het Nederlands.

Feministes doorbraken de illusie met luide stem. Al in 1968 schreef de Deense feministe Mette Ejlersen over ‘het zielige komedietje’ dat vrouwen speelden tijdens de seks, een komedie die zij overigens allesbehalve amusant vond. In Europa en de Verenigde Staten stonden tientallen feministes op de barricaden voor het recht op een orgasme. Met de slogan ‘we have the right to our own bodies’ vierden vrouwen zoals Germaine Greer, Verena Stefan, Shere Hite en Betty Dodson de clitoris en riepen vrouwen op om te masturberen.

Veel mannen ervaarden de klachten van feministes als vernederende leugens. In de pers lieten ze optekenen dat feministen schadelijk waren voor heteroseksuele seks en dat hun pleidooien voor masturbatie gelijkstonden aan mannenhaat. Hoe durfden ze insinueren dat vrouwen geen penis nodig hadden om tot een hoogtepunt te komen?

En vandaag?

Wat een geluk dat het verleden voorbij is, denkt u misschien. Slecht nieuws: onze samenleving is doordrongen van ideeën uit het verleden. Denk maar aan het hardnekkige negentiende-eeuwse cliché dat mannen seksueel actiever zijn dan vrouwen. In de nasleep van #MeToo verklaarden journalisten het gedrag van mannen door te verwijzen naar hun ‘jagersverleden’, ‘libido’ of ‘seksueel instinct’. Vrouwen zouden daar minder last van hebben. In cartoons worden zij nog vaak neergezet als aseksuele wezens die ‘altijd hoofdpijn hebben’.

Ook de Freudiaanse mythe blijft slachtoffers maken. Vandaag nog denken 7 op 10 vrouwen dat het normaal is dat een vrouw klaarkomt bij penetratieseks. Nochtans kan 50 tot 70% van de vrouwen zo niet tot een hoogtepunt komen. Het resultaat is dat vrouwen zich onzeker voelen. En dat de meerderheid van hen (volgens de meeste onderzoeken tussen de 60 en 70%) af en toe een orgasme faket.

Ook vandaag is er nog een duidelijke rem op de vrouwelijke seksualiteit. Gelukkig toont deze blogreeks aan dat deze rem niet biologisch is, maar cultureel bepaald. Vrouwen zijn niet van nature braaf of ‘frigide’, net zo min als mannen jagers zijn. Wel verwachten we verschillend gedrag van vrouwen en mannen. Maar terwijl de biologie slechts traag kan veranderen, kan de cultuur dat snel. Op naar de toekomst?

Meer lezen.

Herzog, D. (2011). Sexuality in Europe: A Twentieth-Century History. Cambridge, Cambridge University Press.

Maines, R.P. (1999). The Technology of Orgasm: Hysteria, the Vibrator, and Women’s Sexual Satisfaction. Baltimore and London, John Hopkins University Press.

Slabbinck, W. (2016). “De orgasmekloof bestaat. Maar we kunnen er iets aan doen”, Charlie Magazine.

Tinne Claes is als postdoctoraal onderzoekster verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Ze onderzoekt hoe onvruchtbaarheid werd gedefinieerd en ervaren na 1945.

Titelafbeelding: Invocation à l’amour, ca. 1825, Wellcome Collection. CC BY.

Blogreeks: Een geschiedenis van het orgasme (ook voor vrouwen)

Aflevering 2: De verdwijning van het vrouwelijk orgasme (18e-19e eeuw).

In 1929 schreef de Britse schrijfster en feministe Virginia Woolf met verwondering enkele regels over een bezoek aan het British Museum. Ze deed onderzoek naar de vrouwelijke seksualiteit en was verrast over het aantal boeken dat ze vond, vooral geschreven door mannelijke auteurs:

Heb je er enig idee van hoeveel boeken er elk jaar over vrouwen worden geschreven? En hoeveel er daarvan door mannen worden geschreven? […] Seks en de natuur trekt niet alleen dokters en biologen aan, maar ook, meer verrassend en moeilijker te begrijpen: gerespecteerde essayisten, vingervlugge romanschrijvers, jonge mannen met een diploma of zonder diploma, mannen met schijnbaar geen enkele kwaliteit behalve dan dat ze geen vrouw zijn.

De weken in december draaien om de verwondering van Woolf. Aan de hand van het voorbeeld van het orgasme zoekt historica Tinne Claes voor u uit wat mannen zoal hebben geschreven over de vrouwelijke seksualiteit. Deze blogreeks van drie afleveringen vertelt een kleine geschiedenis van het (al dan niet) komen en legt tegelijkertijd hardnekkige clichés over mannen en vrouwen bloot. Vorige week: waarom dokters het vrouwelijk orgasme belangrijk vonden tot en met de Renaissance. Vandaag: waarom het vrouwelijk orgasme verdween in de achttiende en negentiende eeuw.

Vrouwen hebben toch geen testikels

De sekswolf Mr. B. ontdekt dat de brave Pamela haar worstelingen met zijn verleidingspogingen neerschrijft in brieven. (Gravure door C. Warren, 1801, naar R. Corbould, Wellcome Collection).

In de loop van de 18de en 19de eeuw gingen artsen anders nadenken over mannen en vrouwen. Ze geloofden niet langer dat ze dezelfde geslachtsorganen hadden, maar dan binnenstebuiten. Mannen en vrouwen hadden niet hetzelfde basisontwerp, maar waren fundamenteel verschillend. Ook het orgasme werd een voorbeeld van het verschil tussen de twee seksen. In tegenstelling tot bij mannen, was bij vrouwen een orgasme helemaal niet nodig voor reproductie. Artsen ontdekten dat vrouwen hoe dan ook ovuleren, of ze nu opgewonden zijn of niet. Het vrouwelijk zaad waar Hippocrates en Galenus van spraken, bestond niet langer. Artsen hadden het nu over eicellen, die ook zonder orgasme bevrucht konden worden. Een vrouw kon zwanger worden van saaie seks, zonder er enig plezier aan te beleven.

Niet toevallig gebeurde er tegelijkertijd een culturele omslag. In de burgerlijke cultuur die ontstond na de Verlichting en de Franse Revolutie, kregen alleen mannen politieke en burgerrechten. Vrouwen werden steeds meer in de huiselijke sfeer geduwd. Zij moesten vooral geschikte huismoeders zijn: lief, mooi, zachtaardig en meegaand. Mannen moesten daarentegen dominant, sterk en rationeel zijn.

Deze nieuwe ideeën over mannen en vrouwen vonden ook uiting in de slaapkamer. Vrouwen werden niet langer gezien als verleidsters met een onbegrensde sex drive, maar als passieve wezens met beperkte seksuele verlangens. Mannen waren voortaan de ladykillers. In talrijke romans werden brave heldinnen aangerand of zelfs verkracht door hitsige mannen. In Pamela: Virtue Rewarded van Samuel Richardson, bijvoorbeeld, valt een rijke man met een huizenhoog libido, Mr. B., zijn jonge dienstmeid Pamela herhaaldelijk lastig. Na verschillende onsuccesvolle pogingen om haar te verleiden, een reeks aanrandingen en zelfs een kidnapping, kan Pamela hem overtuigen om haar een eerbaar voorstel te doen. Het huwelijk met haar aanrander Mr. B. wordt in de roman voorgesteld als een ‘beloning’ voor de goede deugden van het arme, jonge meisje.

Frigiditeit, natuurlijk en aangeleerd

Vrouwen ondergingen de daad slechts lijdzaam, zo wilde het nieuwe ideaalbeeld. Sommigen beweerden zelfs dat vrouwen van nature frigide zijn. Zo liet de beroemde Duitse psychiater Richard von Krafft-Ebing optekenen dat de vrouw weinig seksuele verlangens heeft, wanneer ze ‘fysiek normaal en degelijk geschoold’ is. Zijn standpunt was niet uniek. Zelfs feministes zoals Mary Wollstonecraft en Anna Wheeler vierden het vrouwelijke gebrek aan passie, omdat vrouwen daarom moreler zouden zijn, wat hen geschikter maakte voor de politiek dan mannen.

In de strijd tegen zelfbevlekking werden er in de Eerste Wereldoorlog meer dan een miljoen sluitzegels onder de frontsoldaten verspreid (ADVN, VGCA36-39).

Al waren er ook andere stemmen. Sommige dokters spraken over ‘aangeleerde frigiditeit’. Vrouwen werden volgens hen frigide omdat ze de seks met hun echtgenoot maar saai vonden. Deze artsen dachten echter niet dat vrouwen ontevreden waren door een gebrek aan lichamelijke stimulatie (merk op dat de clitoris in deze periode uit de belangstelling verdween), maar wel omdat ze geen mannelijk zaad mochten ontvangen. Volgens hen was vooral anticonceptie –in het bijzonder condooms of coïtus interruptus– een bron van frustratie. Mannelijk zaad was volgens hen zowel deugddoend als gezond voor vrouwen. Sterker nog, vrouwen konden ziek of zwakzinnig worden als de geslachtsdaad niet tot ‘het natuurlijke einde’ werd gebracht. Zelfs in 1932 waarschuwde de Leuvense gynaecoloog Rufin Schockaert nog voor de kwalijke gevolgen van coïtus interruptus voor de vrouw, zoals lage rugpijn, vermoeide benen en pijn bij de ontlasting. Erger nog waren volgens hem de psychische gevolgen, gaande van moodswings tot zelfmoordgedachten.

Seksualiteit als ziekte

Dat dokters zoveel aandacht hadden voor de gezonde uitwerking van sperma op vrouwen, had te maken met het belang dat ze hechtten aan reproductie binnen het huwelijk. Seks deugde volgens de heersende katholieke normen alleen maar binnen het huwelijk, én als er kinderen van konden komen. Alle andere vormen van seks waren verwerpelijk: buitenhuwelijkse seks mocht niet, laat staan seks tussen mensen van hetzelfde geslacht. Ook masturbatie werd afgekeurd, zowel voor mannen als voor vrouwen. Artsen geloofden dat ‘zelfbevlekking’ zou leiden tot allerhande ziektes, gaande van buikpijn tot geheugenverlies. In een populair pamflet uit de Eerste Wereldoorlog sprak de Gentse gynaecoloog Frans Daels de masturberende soldaten aan de Ijzer dan ook streng toe: ‘Man zijn is zich beheerschen’. Zij die hun handen niet boven de lakens konden houden, verrichtten ‘een zonde voor de ziel en een kwaad voor het lichaam’. Daels richtte zich niet tot vrouwen. Dat zij aan het thuisfront zichzelf een handje konden helpen, kon hij zich blijkbaar zelfs niet voorstellen.

Vroeger was het slechter?

Masturbatie als ziekte, het orgasme dat overbodig wordt, vrouwen die frigide moeten zijn, … Het is weinig verwonderlijk dat historici de achttiende en negentiende eeuw hebben beschreven als het toppunt van seksuele repressie. Toch kunnen we hier enkele kanttekeningen bij maken. Zo beschreven feministes het vrouwelijke gebrek aan passie als een positieve kwaliteit. Omdat lust vaak in verband werd gebracht met irrationaliteit, was de verdwijning van het orgasme in zekere zin net een bewijs van de emancipatie van de vrouw. Dat dokters zich steeds meer met seksualiteit gingen bemoeien, kan je zien als een teken van onderdrukking. Maar omgekeerd zorgde de wetenschappelijke inmenging voor een nieuwe openheid over seksualiteit: seks werd een onderwerp waarover kon worden gepraat en gepubliceerd.

De volgende aflevering van deze blogreeks zal duidelijk maken dat artsen ook in de twintigste eeuw mateloos geboeid bleven door seks. Bovendien werd het vrouwelijk orgasme tijdens de seksuele revolutie het onderwerp van een verhit maatschappelijk debat.

Meer lezen.

De Keyzer, D. (2004). De schaamte en de schrik, goesting en genot: vier generaties vrouwen vertellen. Leuven, Van Halewyck.

Laqueur, T. (1990). Making Sex: Body and Gender from the Greeks to Freud. Cambridge MA, Harvard University Press.

Maines, R.P. (1999). The Technology of Orgasm: Hysteria, the Vibrator, and Women’s Sexual Satisfaction. Baltimore and London, John Hopkins University Press.

Tinne Claes is als postdoctoraal onderzoekster verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Ze onderzoekt hoe onvruchtbaarheid werd gedefinieerd en ervaren na 1945.

Titelafbeelding: Invocation à l’amour, ca. 1825, Wellcome Collection. CC BY.

Blogreeks: Een geschiedenis van het orgasme (ook voor vrouwen)

Aflevering 1: Over vrouwelijk zaad, verleidsters met een onstilbaar libido en geboren moeders.

In 1929 schreef de Britse schrijfster en feministe Virginia Woolf met verwondering enkele regels over een bezoek aan het British Museum. Ze deed onderzoek naar de vrouwelijke seksualiteit en was verrast over het aantal boeken dat ze vond, vooral geschreven door mannelijke auteurs:

Heb je er enig idee van hoeveel boeken er elk jaar over vrouwen worden geschreven? En hoeveel er daarvan door mannen worden geschreven? […] Seks en de natuur trekt niet alleen dokters en biologen aan, maar ook, verrassender en moeilijker te begrijpen: gerespecteerde essayisten, vingervlugge romanschrijvers, jonge mannen met een diploma of zonder diploma. Kortom, mannen met schijnbaar geen enkele kwaliteit behalve dan dat ze geen vrouw zijn.

De volgende weken draaien om de verwondering van Woolf. Aan de hand van het voorbeeld van het orgasme zoekt historica Tinne Claes voor u uit wat mannen zoal hebben geschreven over de vrouwelijke seksualiteit. Deze blogreeks van drie afleveringen vertelt een kleine geschiedenis van het (al dan niet) komen en legt tegelijkertijd hardnekkige clichés over mannen en vrouwen bloot. Vandaag: waarom dokters het vrouwelijk orgasme belangrijk vonden tot en met de Renaissance.

Ook vrouwen hebben testikels

De zestiende-eeuwse anatoom Andreas Vesalius tekende de baarmoeder nog erg gelijkend op een penis (Vesalius, “De humani (…)”, 1543, Wellcome Collection).

In de populaire verbeelding is de oudheid een periode van seksuele losbandigheid. We denken aan knapenliefde in het oude Griekenland. Of aan de populaire televisieserie Rome, waarin de ene seksscène de andere opvolgt, compleet met prostitutie, overspel en orgieën. De middeleeuwen stellen we ons daarentegen voor als een duistere periode, waarin het christendom seksualiteit naar het verdomhoekje verbande. Toch werd de geschiedenis van het orgasme tot en met de Renaissance vooral gekenmerkt door continuïteit. Eén vraag stond centraal. Moest de vrouw klaarkomen om zwanger te worden?

De meeste dokters geloofden dat een orgasme nodig was om een kind te verwekken. Daarvoor had je immers niet alleen mannelijk, maar ook vrouwelijk zaad nodig. Dat meende de Griekse arts Hippocrates al in de vijfde eeuw voor Christus. Galenus dacht meer dan 500 jaar later nog steeds dat een kind ontstond uit de versmelting van mannelijk en vrouwelijk zaad. Zijn werk bleef populair doorheen de hele middeleeuwen.

Waar kwam dit idee vandaan? Een veelgehoorde theorie verwijst naar de manier waarop artsen het mannelijk en vrouwelijk lichaam bekeken. Hippocrates en Galenus zagen de vrouw wellicht als een naar binnen gekeerde man. De geslachtsorganen van mannen en vrouwen waren volgens hen dezelfde: alleen waren die van de vrouwen minder goed ontwikkeld, waardoor ze langs de binnenkant waren blijven zitten. Simpel gesteld: de vrouw was een minderwaardige man, de man een deluxe uitvoering van de vrouw. Eierstokken waren testikels, de vagina en de baarmoeder vormden samen een soort van naar binnen gegroeide penis. Het idee dat mannen en vrouwen hetzelfde basisontwerp hadden, bleef in zwang tot de achttiende eeuw. Er bestonden doorheen de tijd verschillende varianten van: zo noemden artsen in de zestiende en zeventiende eeuw de clitoris de mentula muliebris, ofwel de vrouwelijke penis. In deze periode zagen artsen de clitoris als het centrum van vrouwelijk genot, net zoals de penis dat bij de man was.

Geheime delen en putjes

De verraderlijke Eva verleidt Adam tot de zondeval (Gravure van J. Massard, 1787, naar C. Cignani, Wellcome Collection).

Het vrouwelijk orgasme was belangrijk omdat zonder voortplanting onmogelijk was. Zonder orgasme, geen vrouwelijk zaad. Zonder vrouwelijk zaad, geen kinderen. Maar hoe je net tot een vrouwelijk orgasme moest komen, was een andere vraag. Volgens Galenus was de huid van de genitaliën gevoeliger, waardoor het ‘krabben’ ervan zeer deugddoend zou zijn voor de vrouw. Zin in seks beschreef hij als een soort van ‘jeuk’. Middeleeuwse schrijvers zoals Aegidius Romanus verkeerden dan weer in de illusie dat de ontvangst van het mannelijk zaad op zich al genoeg was om de vrouw in vervoering te brengen. Het mannelijk orgasme leidde volgens hem automatisch tot een hoogtepunt bij de vrouw.

Zeventiende-eeuwse artsen waren er van overtuigd dat vooral de clitoris leidde tot ‘een zeer groot plezier’. Populaire handboeken uit deze periode raadden mannen met een kinderwens niet alleen aan om hun vrouw op te hitsen met dirty talk, maar ook om ‘met haar geheime delen en putjes te spelen’. Toen de jonge prinses Maria Theresa van Oostenrijk in 1740 niet meteen na haar huwelijk zwanger werd, raadde haar arts aan om ‘de vulva van hare Heilige Majesteit te kietelen voor de coïtus’. Maria Theresia schonk na dit schijnbaar nuttige advies het leven aan meer dan zestien kinderen.

Verleidsters en moeders

Het vrouwelijk orgasme stond ten dienste van de vruchtbaarheid. Genot was niet alleen nodig om vrouwen hun ‘zaad’ te laten lossen, maar ook om hen de mogelijke gevolgen van seks te doen vergeten. Als vrouwen niet genoten van seks, zouden ze toch nooit het risico lopen om zwanger te worden? Volgens de Griekse mythologie was seks daarom tien keer lekkerder voor vrouwen dan voor mannen. Ook Renaissance-schrijvers zagen de vurige appetijt van de vrouw als een godsgeschenk. In een tijd waarin veel vrouwen stierven tijdens de bevalling, was het orgasme een bewijs van de perfectie van de schepping. Zonder genot zou de vrouw ‘de grote pijn en ondraaglijke angst’ nooit kunnen vergeten. Als God het vrouwelijk orgasme niet had geschapen, zou de mensheid binnen één generatie vergaan.

Meer nog, vrouwen werden gezien als het geslacht dat het meest op seks uit was. Hun jeukende baarmoeders en genitaliën maakten van hen gevaarlijke mannenverslindsters.  Griekse mythes zitten vol van vrouwelijke personages met een onstilbaar libido. Zo is er de tragedie Bacchae van Euripides, waarin twee vrouwen op het hoogtepunt van hun seksuele extase het hoofdpersonage Pentheus letterlijk verscheuren. In de Metamorfosen van de Romeinse dichter Ovidius kunnen de jonge vrouwen Byblis en Myrrha hun handen zelfs niet van hun familieleden afhouden. Of nog een klassieker: het oerverhaal van het christendom. Het is Eva’s verlangen dat leidt tot de zondeval. De brave Adam wordt er slechts in meegesleept. De mannelijke casanova en sekswolf is een modern idee. Voor de achttiende eeuw overheersten vrouwelijke verleidsters en femmes fatales de literaire verbeelding.

Vroeger was het beter?

Omdat zowel de seksuele lust als het orgasme ook voor vrouwen als belangrijk werden aanzien, hebben vele historici en feministen beweerd dat het vroeger beter was: dat seksualiteit vroeger in meer vrijheid kon worden beleefd. Toch was het verre verleden geen grote orgie, noch een feministisch feest. Artsen en schrijvers waren meestal mannen die neerkeken op vrouwen. Dat vrouwen streefden naar genot stelden ze voor als een gevaar (dat onschuldige mannen zelfs hun leven kon kosten) en als een teken van hun irrationaliteit. Bovendien stond het orgasme haast uitsluitend in teken van het moederschap. In de volgende aflevering van deze reeks leert u alles over de achttiende en negentiende eeuw, een periode waarin vrouwen hun lustgevoel verloren en ook het vrouwelijke orgasme verdween … (of dat schreven de mannen toch).

Meer lezen.

Dabhoiwala, F. (2012). The Origins of Sex: A History of the First Sexual Revolution. Oxford, Oxford University Press.

Laqueur, T. (1990). Making Sex: Body and Gender from the Greeks to Freud. Cambridge MA, Harvard University Press.

Laqueur, T. (1986) “Orgasm, Generation, and the Politics of Reproductive Biology”, Representations 14: 1-41.

Tinne Claes is als postdoctoraal onderzoekster verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Ze onderzoekt hoe onvruchtbaarheid werd gedefinieerd en ervaren na 1945.

Titelafbeelding: Invocation à l’amour, ca. 1825, Wellcome Collection. CC BY.

Zonnig en gek

Gastblog door Eva Andersen.

Met de hittegolven van de voorbije zomer was de kans op een zonneslag of hittesteek reëel. Weinigen zullen de getroffenen tegenwoordig krankzinnig verklaren. In de negentiende eeuw kon men volgens artsen maar beter opletten met te lang in de zon te lopen of in oververhitte ruimtes te vertoeven. Krankzinnigheid loerde volgens hen altijd om de hoek. Wie kreeg in de negentiende eeuw deze diagnose? En wat waren volgens artsen veel voorkomende symptomen van, en maatregelen tegen een zonneslag?

Risicovolle groepen

Reclame voor hoeden om de brandende stralen van de zon te trotseren.

De kans op een zonnesteek lag volgens artsen hoger bij volwassen mannen gezien zij “van nature” gedwongen waren zichzelf meer bloot te stellen aan “calorische schade”. Ook beroepen die vaak te maken kregen met extreme temperaturen werden als risicogroepen beschouwd: bakkers, smids, arbeiders in suiker- en zetmeelfabrieken en brouwerijen, stokers op stoomschepen, zeelieden en soldaten. In mindere mate maakten de psychiaters en artsen melding van zonnesteken bij vrouwen en kinderen. Wanneer kinderen met een zonnesteek te maken kregen was de Britse arts Theodore B. Hyslop ervan overtuigd dat dit “accidentieele idiotie”, “imbeciliteit” of zwakzinnigheid teweegbracht.

Werken van vooral Britse psychiaters diagnosticeerden zonnesteken ook in grote(re) hoeveelheden bij Europeanen die in de Britse kolonie India vertoefden. Hyslop liet zich in een artikel ontvallen: “Men heeft mij doen geloven dat India misschien wel het meest productieve land is van deze aandoening onder de Europeanen, want niet minder dan 23 van de [55] gevallen zouden zich daar hebben voorgedaan”.

Symptomen

Karikatuur: For the Hot-Headed (Wellcome Collection. CC BY).

Hyslop stelde dat “zonnesteken niet zelden de oorzaak zijn van lijden, maar ook een gevaar vormen, en een verkorting van het leven veroorzaken; waarbij de cerebro-spinale centra permanent, zo niet structureel veranderd worden”. Een aantal negentiende-eeuwse psychiaters meende dat een persoon weken, maanden of zelfs pas jaren na de zonneslag de eerste tekenen van krankzinnigheid kon vertonen. In dergelijke situaties waren de vooruitzichten weinig rooskleurig. Het aantal gevallen dat na een zonneslag herstelde was niet zo groot, als we de toenmalige statistieken mogen geloven. De cijfers over de gevolgen van krankzinnigheid-door-zonneslag liepen wel erg uiteen. Eén psychiater meldde dat van de 13 gevallen die hij had waargenomen er 7 hersteld waren. Een andere arts had 16 gevallen onderzocht waarvan er slechts 1 volledig genezen was verklaard.

De symptomen van krankzinnigheid-door-zonneslag konden, aldus de psychiaters, erg divers zijn: het optreden van manie, waanideeën zoals grootheidswaanzin, hallucinaties, extreme argwaan, kleptomanie, het plots optreden van alcoholisme, het vertonen van extreme vormen van geweld, blindheid, dementie en volledige verlamming.

In de voorvallen die psychiaters beschreven, begonnen veel patiënten na een zonnesteek plots vreemd en verwarrend gedrag te vertonen: het verscheuren van kleding, moordzuchtige neigingen, waandenkbeelden over zichzelf als afstammeling van de koninklijke familie en bezetenheid. Patiënten bleken soms ook moeite te hebben met schrijven of spreken, of hadden plots een onstabiele tred.

Lange termijngevolgen

De psychiaters namen aan dat sterke zonnestralen op het hoofd en de nek, alsook extreme hitte, de lichaamstemperatuur overmatig deden stijgen en zo ook een ontsteking in de hersenen veroorzaakte, al was er rond 1890 nog geen consensus over de exacte pathologie. Volgens psychiaters was er een verband met andere stoornissen. De hierboven vermelde symptomen werden volgens hen vaak snel opgevolgd door andere (psychiatrische) ziektebeelden zoals meningitis, algemene verlamming (General Paralysis) en epilepsie.

Maatregelen

Hittegolf in Parijs, 22 september 1895.

Hoewel de vooruitzichten na een extreme zonnesteek er volgens artsen niet altijd rooskleurig uitzagen, bevalen zij enkele remedies aan die een gewone zonnesteek konden verlichten. De negentiende-eeuwse arts schreef voor om de persoon in kwestie naar een koelere plaats te brengen en koud water op het hoofd en lichaam aan te brengen. Strakke kleding werd best verwijderd. In meer acute gevallen werd de lichaamstemperatuur naar beneden gehaald door middel van een injectie met quinine of morfine. Bovendien dachten negentiende-eeuwse psychiaters dat hiermee onomkeerbare veranderingen in het brein konden worden beperkt of tegenhouden.

Een andere optie was het geven van een stimulerend middel. Dit kon bijvoorbeeld door ammoniak onder de neus te houden of door mosterdpleisters op het lichaam, de benen en buik aan te brengen. Minder aangenaam was het toedienen van een darmspoeling. Ging een zonnesteek ook gepaard met vormen van epilepsie, dan werd aangeraden om de patiënt het anesthetische middel chloroform te laten inademen, al moest hier wel erg voorzichtig mee worden omgesprongen. Patiënten konden ook best voor geruime tijd wegblijven uit tropische temperaturen en moesten zich vooral niet overwerken of aan angsten worden blootgesteld.

Wie voor werk of ontspanning naar het zuiden zou trekken: een gewaarschuwd vrouw of man is er twee waard.

Eva Andersen is als doctorandus van de Universiteit van Luxemburg verbonden aan het Center for Contemporary and Digital History. Haar onderzoek focust op de circulatie van psychiatrische kennis in Europa in de periode 1840-1940.

4 katholiek verantwoorde manieren om syfilis te bestrijden

De zomer is helaas voorbij. Toch trakteren we u nog op een laatste zomerblog met katholiek gezondheidsadvies om syfilis te lijf te gaan.

Syfilis was al sinds de zestiende eeuw bekend en gevreesd. Tot de negentiende eeuw werd een besmetting met syfilis echter vooral als een persoonlijk drama beschouwd, dat enkel de patiënt zelf en zijn gezin raakte. In de negentiende eeuw kwam hier verandering in. Onder invloed van het idee dat een “ras” niet alleen positief kon evolueren maar ook ten onder kon gaan aan bijvoorbeeld ziektes en immoreel gedrag – het zogenaamde degeneratiedenken – werd syfilis bij uitstek dé ziekte die heel de maatschappij schade kon berokkenen. Vanaf het einde van de negentiende eeuw werd de bezorgdheid om de gevreesde geslachtsziekte bijna een medische obsessie. Deze aandacht stond in schril contrast met de genezingskansen. Veel verder dan wat halfslachtige behandelingen met kwik en arseen kwamen artsen immers niet.

“Prevent Syphilis in Marriage”, poster van the New York State Department of Health.

Niet alle dokters hadden dezelfde visie op hoe de verspreiding van de ziekte kon worden tegengegaan. In 1922, toen de Eerste Wereldoorlog – zo werd beweerd – een nieuwe stimulans had gegeven aan het aantal besmettingen, formuleerde de Brusselse katholieke arts Fernand Daubresse een aantal richtlijnen over hoe zijn collega’s op een moreel verantwoorde manier met de ziekte konden omgaan. Katholieke artsen hadden zich net verenigd in de Société belge de Saint-Luc, waarbinnen ze morele en medische thema’s bediscussieerden. Hun discussies vonden ook een weg naar het tijdschrift van de vereniging, het Bulletin de la Société Médicale Belge de Saint-Luc. De adviezen van Daubresse in het in dit tijdschrift verschenen artikel “La lutte contre les maladies vénériennes” moesten katholieke artsen helpen om “individuen, de familie en de toekomst van het ras” te beschermen tegen de ravage die syfilis kon aanrichten.

  1. Deugdelijkheid

Oude vuistregels werden over heel het medisch spectrum gedeeld. Ook katholieke dokters vonden het “beter te voorkomen dan te genezen”, maar zij vulden dit adagium anders in dan hun liberale collega’s. Die laatsten durfden al wel eens het gebruik van anticonceptie aan te raden, wat in de ogen van de katholieke artsen verderfelijk was. Naast religieuze bezwaren speelde de overtuiging dat de man zijn passies moest kunnen bedwingen hier een grote rol bij. Katholieke artsen wensten zich niet neer te leggen bij het idee dat “de menselijke passie te groot is” om seksuele matigheid te bepleiten. Zelfcontrole was cruciaal voor elke welopgevoede burger. Voor vrijgezellen was geheelonthouding dus het beste en enige sluitende preventiemiddel om niet besmet te raken met een venerische ziekte. Voor echtgenoten betekende dit vasthouden aan de huwelijkse trouw en geen genot buiten het echtelijk bed zoeken.

Prent uit 1895 die op afschrikwekkende wijze de gevolgen van syfilis moest tonen.
  1. Angst

“Maar zelfs als de geest sterk is, is het vlees soms zwak,” moesten ook deze katholieke artsen toegeven. Omdat zij beseften dat niet elke jongeman zijn driften kon bedwingen louter op basis van zijn loyaliteit aan de katholiek moraal, dienden dokters ook de negatieve gevolgen van een losse seksuele omgang te benadrukken. Deze voorlichting moest bovendien de medische gevolgen van syfilis overstijgen. Dokters moesten de jeugd inpeperen dat het te vroeg (lees: voor het huwelijk) en te gulzig verkennen van de menselijke seksuele capaciteiten niet alleen “de normale evolutie van het menselijk organisme belemmert”, maar hen ook teleurgesteld, egoïstisch, afgemat, ongevoelig, ongeïnteresseerd – kortom, gedegenereerd – zou maken. Besmetting zou bovendien niet enkel hen, maar heel hun familie schade berokkenen.

  1. Sport en spel

Niet enkel tijdens consultaties, maar ook in de openbare ruimte moest het ideaal van onthouding aangemoedigd worden. Posters op publieke plaatsen dienden de voordelen van seksuele onthouding te benadrukken. Tegelijk moesten jongeren een andere manier aangereikt krijgen om hun jeugdige energie kwijt te kunnen. Hier hadden de dokters een gezond alternatief voor ogen: “we moeten hun exuberante fysieke activiteit richting sport en spel leiden, en zo hun lichaam en geest zoveel mogelijk op peil houden.” Zo sloegen de dokters twee vliegen in één klap. Jongelingen werden namelijk weggehouden van seksuele escapades en tegelijk fysiek en mentaal fit gehouden. Immers, de jeugd vormde de toekomst van de samenleving.

Poster van het Franse Departement voor Hygiëne.
  1. Hygiëne

Katholieke artsen benadrukten wel dat zij uiteraard nog steeds dokters bleven en niet enkel moraalridders waren. Zolang het binnen de grenzen van het moreel aanvaardbare bleef, kon medisch bijgesprongen worden om de mogelijk negatieve gevolgen van seksueel contact te bestrijden. Waar condooms uit den boze waren, was het ontsmetten van de geslachtsdelen voor en na de daad wél toegestaan. Tenminste, voor mannen vormden desinfecterende middelen geen probleem. Maar “voor vrouwen is het gebruik van antiseptica, voor en na geslachtsgemeenschap, tegelijkertijd een anticonceptiepraktijk die spermatozoa vernietigt op dezelfde manier als de ziektekiemen”. Enkel in zéér uitzonderlijke situaties, zoals wanneer er sprake was van verkrachting, was het vrouwen toegestaan ontsmettingsmiddel te gebruiken.

Katholieke dokters bewandelden in hun opvattingen over syfilis soms een dunne koord tussen medisch en moreel verantwoord, maar uiteindelijk stond het matigheidsideaal voorop in hun kruistocht tegen syfilis. De morele deugdelijkheid van seksuele terughoudendheid benadrukken was de eerste taak van elke katholieke arts, onder het motto dat abstinentie de beste anticonceptie was. En als jongelingen aan dit ideaal van deugdelijk gedrag niet genoeg hadden om zich in te houden, dan moest het maar op een harde manier, met dreigende woorden en afschrikwekkende prenten van patiënten en hun symptomen om te tonen wat de ziekte kon aanrichten. Het medische kwam er slechts in laatste instantie bij kijken, in heel uitzonderlijke omstandigheden van besmetting. Pas in de jaren 1940, met de ontwikkeling en verspreiding van penicilline, werd syfilis een pak makkelijker te genezen. Ondertussen was de medische hysterie rond een mogelijke degeneratie van de samenleving ook al eventjes gaan liggen. Zowel bezorgde artsen als krolse jongelingen konden iets meer op hun beide oren slapen.

Meer lezen.

Fernand Daubresse, “La lutte contre les maladies vénériennes dans ses rapports avec la morale catholique,” Bulletin de la Société Médicale Belge de Saint-Luc, 1.2 (1922), 19-31.

Maarten Langhendries is als doctoraatsstudent verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Hij doet onderzoek naar reproductieve gezondheid en katholieke geneeskunde in België en Belgisch Congo in de periode 1900-1965.

Cornflakes eten en nog 4 andere remedies tegen zelfbevrediging

Als je Instagram mag geloven, bestaat het ontbijt tegenwoordig eerder uit hippe homemade granola of de alomtegenwoordige avocado. Toch zal de naam ‘Kellogg’ bij velen nog een belletje doen rinkelen. De cornflakes die u daarmee voor ogen krijgt, zijn een uitvinding van de arts, nutritionist en zevendedagsadventist John Harvey Kellogg (1852-1943). Wat u misschien niet weet, is dat Kellogg een bevlogen bestrijder van alle vormen van seksualiteit was. Hij was ervan overtuigd dat je door het eten van het juiste voedsel de menselijke lusten onder controle kon houden. Net als velen van zijn collega-artsen richtte hij zijn pijlen specifiek op het bestrijden van masturbatie, dat in de late negentiende eeuw als zondig en als een gevaar voor de gezondheid werd beschouwd.   

Hij voerde zijn kruistocht vanuit het Battle Creek Sanitarium, een medisch centrum en kuuroord waarvan hij aan het hoofd stond. Het sanitarium was gesticht door zevendedagsadventisten en gasten werden onderworpen aan de strenge leef- en dieetregels eigen aan deze geloofsstrekking. Kellogg promootte er vegetarisme en een eetpatroon dat verder zo flets mogelijk was om genot, seksuele opwinding en de drang tot masturbatie tegen te gaan. Het was vanuit die principes dat hij cornflakes zou ontwikkelen, samen met zijn broer Will Keith Kellogg. Toen ze ruzie kregen over het toevoegen van suiker aan het recept, besloot Will in 1906 zijn eigen weg te gaan en richtte hij de latere Kellogg Company op.

Maar Hoewel John Harvey Kelloggs naam nu vooral verbonden is met de cornflakes die hij bedacht, kende hij in zijn eigen tijd vooral succes met zijn werken over seksuele opvoeding. Daarbij bepleitte hij zeer verregaande methoden om masturbatie tegen te gaan. In ‘Treatment for Self-Abuse and its Effects’, een hoofdstuk uit zijn bestseller uit 1888, Plain Facts for Old and Young (nota bene gedeeltelijk geschreven tijdens zijn eigen, seksloze huwelijksreis) geeft hij volgende tips aan ouders:

  1. Besnijdenis

“Een methode die zelden faalt bij kleine jongens,” zo schreef hij, “is de besnijdenis. De operatie moet uitgevoerd worden door een arts zonder het toedienen van verdoving, aangezien de pijn van de operatie een heilzaam effect zal hebben op de geest, zeker als de besnijdenis verbonden wordt met het idee van bestraffing.”

John Harvey Kellogg, c. 1910.
  1. Hechtingen

Voor de bezorgde ouders die niet het mes in de voorhuid van hun zoon wilden zetten, had Kellogg ook een alternatieve methode bedacht, namelijk “het aanbrengen van een of meer zilveren hechtingen op een zodanige wijze dat een erectie wordt voorkomen. De voorhuid wordt over de eikel naar voren getrokken en de naald waaraan de draad is bevestigd, wordt van de ene kant naar de andere kant doorgehaald. Na het doortrekken van de draad worden de uiteinden aan elkaar geknoopt en zo dicht mogelijk afgeknipt.” Hij verzekerde ouders dat dit “een zeer krachtig middel is om de drang tot [masturbatie ] te overwinnen.”

  1. Fenol of amputatie

Als arts en man van de wereld wist dokter Kellogg dat ook vrouwen zich wel eens durfden bezondigen aan zelfbevrediging. Vandaar dat hij in zijn boek ook advies opnam voor ouders van meisjes: “Bij meisjes heeft de schrijver ondervonden dat het toepassen van pure fenol [carbolzuur] op de clitoris een uitstekende manier is om de abnormale lusten te onderdrukken.” Hardleerse gevallen konden succesvol behandeld worden door hun clitoris en/ of schaamlippen te verwijderen.

  1. Elektroshocks

Ten slotte prees Kellogg ook een behandeling aan die zich meer op de geest dan op de schaamstreek richtte en bovendien zowel voor jongens als voor meisjes effectief zou zijn: met enkele welgemikte elektroshocks konden ouders erop vertrouwen dat hun kroost niet meer de hand aan zichzelf zou slaan.

Meer lezen.

Kellogg, J.H., 1888. Plain Facts for Old and Young: Embracing the Natural History and Hygiene of Organic Life. Burlington (Iowa): I.F. Segner. Te raadplegen via: https://archive.org/details/plainfaorold00kell/page/n5

Nelleke Teughels is als postdoctoraal onderzoeker verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. In haar huidig postdocproject onderzoekt Nelleke de wijzigende rol van de toverlantaarn in het snel veranderende Belgische visuele medialandschap van de late 19de en vroege 20ste eeuw. Daarnaast is ze geïnteresseerd in hoe voedsel tijdens de wereldtentoonstellingen werd gebruikt ter constructie en promotie van de Belgische staat en natie.

Titelafbeelding: Milk and cornflakes bread door Justin Pinkney (CC BY-NC-SA 2.0).

5 medicijnen tegen de kwalen van de grootstad

Tijdens de zomervakantie trakteren de Leuvense cultuurhistorici u op gezondheidsadvies uit het verleden. Deze week: tips voor stadsbewoners met lichamelijke en geestelijke problemen.

Leven in de negentiende-eeuwse stad leek soms eerder een kwestie van overleven. Beluiken met kleine, donkere woningen waren broeihaarden van ziekte en onrust. De bewoners waren niet alleen arm maar vooral ook immoreel – toch in de ogen van de dominante bourgeoisie. Vooral na 1880 werd de grootstad almaar vaker omschreven in termen als onnatuurlijk, beklemmend, beangstigend, vermoeiend en smerig. Zeker in contrast met het platteland, waar water en lucht, aarde en ruimte in overvloed aanwezig waren, kwam de stad er bekaaid vanaf. Ook in België dachten velen na over hoe de lichamelijke en geestelijke gezondheidsrisico’s konden worden ingedijkt. De oplossingen gingen heel uiteenlopende richtingen uit, waaronder de volgende vijf.

Vanaf 1895 konden kinderen uit het Antwerps stedelijk onderwijs ’s zomers twee weken terecht in het Naamse dorpje Hamois om er nieuwe krachten op te doen [Ons Woord, 9 (1902)].
  1. Vluchten

In een stad die zelf fundamenteel ongezond was, konden zieken geen genezing vinden. Nieuwe opvattingen over geestesziekte leidden tot de oprichting van psychiatrische instellingen buiten de hectische, gekmakende stad. Maar ook voor lichamelijke klachten adviseerden dokters een verblijf buiten de agglomeratie. Zuivere lucht en helder water golden als remedie voor een waaier aan klachten. Oude kuuroorden als Spa en Chaudfontaine kenden een nieuwe populariteit, kustdorpjes groeiden uit tot drukbezochte badsteden. Wie aan tuberculose leed, hoefde vanaf 1896 niet meer richting buitenland te trekken maar kon in een sanatorium in de bossen van Bokrijk terecht.

  1. Excursies

Ook stedelingen met een goede gezondheid deden er verstandig aan om hun habitat van tijd tot tijd te ontvluchten. Deze regelmatige verandering van milieu zou de zintuigen terug op scherp stellen, het lichaam sterken en de mentale weerbaarheid verhogen. Een langere vakantie, bijvoorbeeld in de Ardennen, genoot de voorkeur, maar ook een korte uitstap zou renderen. Die kon verschillende gedaanten aannemen. Rustige uitstapjes op de fiets waren ideaal om alle stress achter zich te laten én om het eigen land echt te leren kennen – steden waren toch maar anoniem en oppervlakkig. Meer pedagogisch van opzet waren zogenaamde herborisaties, verkenningen van de flora van een bepaalde regio.

De Mechelse stadstuin van François de Cannart d’Hamale, voorzitter van de Belgische federatie van tuinbouwkringen [La Belgique Horticole, 23 (1873)].
  1. Tuinieren

Omdat een tochtje buiten de stad hooguit sporadisch kon gebeuren, dachten sommigen na over een oplossing dichter bij huis. Tuinieren was daarbij the next best thing, een brug naar het platteland. Rijke stedelingen lieten zich in de loop van de negentiende eeuw almaar makkelijker overtuigen om geen tuinman aan te nemen maar zelf aan de slag te gaan: zelfverheffing, tevredenheid, rust, wijsheid maar ook gezondheid waren slechts enkele van de troeven waarmee gespecialiseerde genootschappen deze van oorsprong landelijke, natuurlijke praktijk aanraadden. Wie minder geld en ruimte had, hoefde niet te wanhopen: kamerplanten boden gelijkaardige voordelen maar dan binnenskamers. Vanaf de jaren 1890 raakten dan ook nog eens volkstuinen snel ingeburgerd. De teelt van groenten, fruit en bloemen op kleine percelen gold als een wondermiddel voor de gezondheid en moraal van arbeiders.

  1. Aanplantingen

Sommige plantenliefhebbers, maar ook politici en architecten, pleitten voor een grootschaliger aanpak: private tuinen waren goed, maar aanplantingen in de openbare ruimte waren beter. In parken, op plantsoentjes en in de schaduw van straatbomen zou elke stedeling van groene, landelijke accenten kunnen genieten. Dat genot was echter vooral esthetisch: anders dan vandaag speelde het gezondheidsargument in negentiende-eeuws België hoogst zelden mee in de keuze voor openbaar groen – opvallend, want in Engeland werd al sinds de jaren 1830 in dergelijke termen over aanplantingen gesproken. Bovendien kregen Belgische stadsbomen zelfs vaak met tegenkanting af te rekenen: velen vonden dat ze woningen duister, vochtig en dus net ongezond maakten!

Er waren vele mogelijkheden voor de aanplanting van bomenrijen, maar een vorm van regelmaat was altijd een vereiste [Nouvelles Annales de la Construction, 2 (1856)].
  1. Stadsplanning

Typisch voor het burgerlijke zelfvertrouwen van de negentiende eeuw was het geloof dat men de gezondheidsrisico’s van de grootstad ter plaatse kon verhelpen, via een ambitieuze stadsplanning. Een verwoestende opeenvolging van epidemieën, vooral cholera – alleen al in Gent eiste de ziekte doorheen de negentiende eeuw maar liefst negenduizend doden – vormde een doorslaggevende motivatie om de stad van binnenuit te vernieuwen. Saneringen zoals de overwelving van de vervuilde, stinkende Zenne in Brussel in de late jaren 1860 betekenden een radicale transformatie van het stadsbeeld. Vaak geïnspireerd door Parijs moesten ook in Belgische steden vele wijken met smalle steegjes plaats maken voor nieuwbouw met kaarsrechte, brede lanen.

De aanvoer en circulatie van zuivere lucht, afkomstig van – uiteraard – het platteland was misschien wel het voornaamste principe om de gezondheid van de stadsbewoner te verbeteren. Dat die verkeersaders een eeuw later met hun gemotoriseerd verkeer en het bijhorende lawaai en fijn stof vooral een oorzaak van gezondheidsklachten zouden vormen, was op dat ogenblik nog geheel ondenkbaar.

Andreas Stynen is als doctor-assistent verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Hij doet momenteel onderzoek naar de rol van herinneringen, emoties en cultuur in nationale bewegingen.

4 to-do’s bij de eerste zorg voor prille moeders

Tijdens de zomervakantie trakteren de Leuvense cultuurhistorici u op gezondheidsadvies uit het verleden. Deze week: enkele voorschriften voor toekomstige verloskundigen.

Eugène Hubert in 1884 (Archief UCL).

De taak van een verloskundige stopt niet bij de geboorte, zo sprak de Leuvense hoogleraar in de geneeskunde Eugène Hubert zijn medische studenten aan het einde van de negentiende eeuw toe. De voorschriften die de diepgelovige katholieke arts tijdens zijn colleges meegaf aan toekomstige verloskundigen, zijn veelzeggend over de harde realiteit van het kraambed. Studenten die ze anderhalve eeuw geleden moesten instuderen, werden in hun latere loopbaan gegarandeerd geconfronteerd met zwangerschapscomplicaties, moeilijke bevallingen en de dood. Maar meer dan alleen in de geschiedenis van het bevallen, bieden de voorschriften ook een unieke inkijk in de toenmalige dominante denkkaders en praktijken in België. Aan u om ze te ontdekken.

Onderstaande voorschriften van Eugène Hubert zijn afkomstig uit zijn laatste verloskundige handboek voor medische studenten, Accouchements: gynécologie et déontologie (1892). Ze zijn vrij letterlijk vertaald.

De moeder van deze eenogige baby met voorhoofdkwab kon wel wat troost gebruiken.
  1. Geef peptalk

Een geboorte kan veel verdriet veroorzaken bij de moeder. Het gebeurt dat ze teleurgesteld is over het geslacht van haar pasgeboren baby. Soms is hij lelijk of misvormd. In nog andere gevallen heeft het kind de bevalling niet overleefd. Op zo’n momenten moet je de vrouw troosten en haar pijn verzachten. Wanneer het doodgeboren kind gedoopt is, is dat gemakkelijk: vrome vrouwen kunnen zich hun arme kleine moeiteloos voorstellen met vleugeltjes!

  1. Houd de prille moeders niet wakker

Sta toe dat de pas bevallen vrouw zich overgeeft aan een heilzame slaap. Je moet haar niet wakker houden, zoals dat gebeurde in de tijd van Lodewijk XIV, zogenaamd omdat vrouwen die inslapen ongemerkt zouden kunnen sterven aan bloedingen. Als er reden is tot ongerustheid, volstaat het om aan de vroedvrouw te vragen om de moeder in het oog te houden.

  1. Verplicht (ongehoorzame) vrouwen tot bedrust

In de eerste negen dagen na de bevalling is bedrust absoluut noodzakelijk. Volkse vrouwen hebben de neiging om vroeger op te staan, en het is dan ook bij hen dat er vooral complicaties en, later, verzakkingen van de baarmoeder optreden. Velen geloven namelijk dat een negende dag rust ongeluk zou brengen, wat volgens ons een ongegronde overtuiging is. Om ongehoorzame vrouwen tot rust te brengen, kan je gerust een of ander vooroordeel uitbuiten.

Een vrouw die op het punt staat te bevallen (Wellcome Collection. CC BY).
  1. Stel de kerkgang uit

In de meeste katholieke landen is het gebruikelijk dat bevallen vrouwen zich voor het eerst aan de buitenwereld tonen in de kerk. Deze kerkgang in een vaak koude en vochtige kerk vindt best 3 tot 4 weken na de bevalling plaats als de kraamvloed – het verlies van bloed, slijm en resten van de moederkoek – is gestopt. Het is ontoelaatbaar voor de 10e of de 15e dag, vooral als de kerkgang de gelegenheid vormt voor het houden van een familiemaal. Daar wordt de moeder aan allerlei verleidingen blootgesteld, gaande van “Neem een beetje van dit, en een beetje van dat, zo goed dat het is!” Maar een beetje van dit, een beetje van dat, een beetje van alles betekent een indigestie! Er is ook nog een andere reden om de terugkeer naar de geloofsgemeenschap uit te stellen. Dit moment gaat gepaard met de terugkeer naar het gemeenschappelijk bed. Maar met een onstabiele en vochtafdrijvende baarmoeder doet de prille moeder er goed aan om in een afzonderlijk bed te slapen.

Aandachtige lezers hebben gezien dat Hubert een tipje van de sluier oplicht over de schrijnende gevolgen van sociale ongelijkheid voor de gezondheid van bevallen vrouwen. In tegenstelling tot vrouwen uit de middenklasse, die zich in alle rust aan hun herstel konden wijden, moesten arbeidersvrouwen hun werk na de bevalling – met alle gevolgen van dien – snel hervatten. Negentiende-eeuwse medische teksten geven echter amper blijk van interesse in de dieperliggende oorzaken van de hoge moeder- en zuigelingensterfte. In bovenstaande voorschriften besteedt Hubert bijvoorbeeld geen aandacht aan de relatie tussen complicaties na de bevalling en de erbarmelijke leefomstandigheden van vrouwen uit lagere klassen. Structurele oplossingen voor de hoge mortaliteit van arme vrouwen en hun kinderen in het kraambed kwamen er pas na de Eerste Wereldoorlog.

Meer lezen.

Hubert, E., Accouchements: gynécologie et déontologie. Cours professés à l’Université Catholique de Louvain (volume 1). Leuven, 1892, 473-482.

Jolien Gijbels is als doctoraatsstudent verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750 van de KU Leuven. Ze verricht onderzoek naar de religieuze en levensbeschouwelijke opvattingen van katholieke en liberale artsen die in de negentiende eeuw actief waren als verloskundigen en gynaecologen.

Titelafbeelding: Vaginaal onderzoek. Uit Maygrier, Nouvelles, 1825. Wellcome Collection. CC BY.

7 keer komaf met slaapwandelen

Tijdens de zomervakantie trakteren de Leuvense cultuurhistorici u op gezondheidsadvies uit het verleden. Wie soms al eens last heeft van slaapwandelen, vindt hieronder een aantal tips van een negentiende-eeuwse huisarts.

“Och, dat is toch een eeuwigdurende onrust, dokter! Een mijner zooner verlaat bijna elken nacht zijn bed, loopt het huis rond en somtijds ook wel de straat op. Gisteren nacht zat hij omgekleed in de dakgoot, van waar hem de knecht, met gevaar beider leven, heeft weggehaald. Eenige dagen geleden, heeft hij zonder het te weten, heel den nacht zitten schrijven. Hij heeft in zijn slaap latijnsche verzen gemaakt, die een Vergilius zouden beschamen.”

Dr. Renier Snieders, 1812-1888 (KU Leuven collectie).

Klinkt bovenstaande verzuchting jou bekend in de oren? Dan deel je waarschijnlijk het huis met een slaapwandelaar. In tegenstelling tot de slaapwandelaar die zich de volgende dag van geen kwaad bewust is, kan dit gedrag bij huisgenoten wel eens resulteren in slapeloze nachten. Zo dus ook bij deze negentiende-eeuwse dame. Uit schrik dat haar zoon zich op een volgende nachtelijke omzwerving ernstig zou verwonden, ging ze te rade bij een plaatselijke arts. Dokter Snieders gaf haar enkele aanbevelingen en die deel ik graag met jou.

  1. Vermijd lichamelijke prikkels

Om te beginnen adviseerde dokter Snieders om niet met een al te verzadigde maag in bed te kruipen: “Ik zoude hem aanraden ‘s avonds zeer weinig of liever in het geheel niets te gebruiken, over het algemeen zeer matig te leven, weinig verhittend voedsel en vooral nooit geestrijke dranken te drinken. Vermijd een al te overvloedig en prikkelend avondmaal. Probeer misbruik van sterke dranken zeker op jonge leeftijd te vermijden: het zijn voornamelijk aankomende jongelingen bij wie men het nachtwandelen het meeste aantreft. Groote menschen zijn zelden en grijsaards bijna nooit daarmede behept.”

  1. Slaap op een harde matras

Volgens de dokter kan ook je bed invloed hebben op je slaapgedrag: “Overigens geve men den slaapwandelaar eerder een hard dan een zacht bed, hem tevens aanbevelende, zijn hoofd altijd tamelijk hoog op het hoofdkussen te leggen.”

Slaapwandelende Lady Macbeth door Artus Scheinder, omstreeks 1900.
  1. Maak het hoofd vrij (figuurlijk)

Een te grote hersenactiviteit vlak voor het slapengaan zou eveneens nefast zijn. “Nachtwandelen wordt ook wel eens bevorderd door de aanhoudende en tot laat in den avond gerekte studie, alsook door de werking der driften, zooals droefheid, gramschap, woede, wraak, nijd en anderen. Tracht uw moreel gestel zoveel mogelijk bedaard te houden, verwijder uit uwen geest elke oorzaak van verdriet en hevige aandoening, welke aanleiding zou kunnen geven tot de ontroering der zenuwen.”

  1. Maak het hoofd vrij (letterlijk)

Als we dokter Snieders mogen geloven, ligt de oorzaak van slaapwandelen mogelijks bij een overschot van bloed in de hersenen. Hij gaf daarbij volgend advies: “Bij een oplettende waarnemer blijkt het somtijds dat de nachtwandelaar het hoofd niet juist vrij heeft; in andere woorden, dat er zekere aandrang naar dat orgaan plaats heeft; in dit geval kunnen eene aderlating of een applicaat van bloedzuigers aan het hoofd, of liever somtijds aan den aarsdarm zeer dienstig wezen.”

  1. Neem een fris bad en een paar pilletjes

“Hebben wij te doen met eene bovenmatige prikkelbaarheid der zenuwen, welke hier als een aanleidende oorzaak moet beschouwd worden, zoo zullen frissche baden, en eenige zenuwstillende geneesmiddelen, uiteraard enkel door een geneesheer voorgeschreven, zeer ten pas komen”, aldus de dokter.

Een dokter brengt bloedzuigers aan bij een patiënt. Wellcome Collection. CC BY.
  1. Zoek een aangenaam verzetje

Ook gezonde verstrooiing overdag was volgens hem belangrijk voor het tot rust komen van lichaam en geest bij het slapengaan. “Reizen, jagen, visschen, groote wandelingen in de vrije lucht, in een woord al wat den zieke een aangenaam verzet, gepaard met lichaamsbeweging kan verschaffen, mag niet verwaarloosd worden.”

  1. In hoogste nood: laat je slaan op doktersadvies

Als al het voorgaande geen beterschap bracht, had dokter Snieders nog een laatste hulpmiddel achter de hand. Zo schreef hij een slaapwandelaar gekend te hebben die voor altijd genezen werd door “hem telkens een geducht pak slaag te geven”. Hij voegde er wel aan toe dit middel enkel aan te wenden “in het geval dat men met minder hevige middelen den gewenschten uitslag niet heeft verkregen.”

De opvattingen over de oorzaak en behandeling van slaapwandelen ondergingen doorheen de geschiedenis een aanzienlijke verandering. Slaapwandelaars werden lange tijd beschreven als personen die bezeten waren door de duivel, of die net gezegend waren met een goddelijke aanwezigheid. In het volksgeloof werd slaapwandelen ook lang beschouwd als een vloek of het openlijk gevolg van een of andere zonde. Die perceptie veranderde zeer geleidelijk naar een focus op de mentale toestand van de slaapwandelaar, al bleven metafysische speculaties nog lang doorleven.

Slaapwandelen werd vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw gezien als een geestelijke ziekte, een psychosomatische klacht. De idee dat slaapwandelen een psychiatrische aandoening is, blijkt ook uit de beschrijvingen en raadgevingen van dokter Snieders. Zo spreekt hij over “den zieke” en legt hij meerdere malen een verband tussen slaapwandelen en iemands geestelijke gesteldheid. Pas vanaf het begin van de twintigste eeuw werd slaapwandelen helemaal losgemaakt van paranormale of psychiatrische connotaties en werd het geclassificeerd als een slaapstoornis.

Bovenstaande adviezen tegen slaapwandelen komen uit het boek Mentor van Jan Renier Snieders. Snieders, een gediplomeerde geneesheer wonende en werkende te Turnout (1812-1888), gaf in dit boek in de vorm van (fictieve) dialogen tussen dokter en patiënt gezondheidsadvies aan ‘gewone’ mensen. Zijn interesse in en bekommernis om volksgezondheid kwam tot uiting in dit werk waarin hij heel uiteenlopende onderwerpen besprak, van bloedneuzen tot indigesties en dus ook slaapwandelen.

Meer lezen.

Snieders, J. R., Mentor: verspreide aanteekeningen over volksgeneeskunde en gezondheidsleer, ’s-Hertogenbosch, 1870.

Umanath, S., Sarezky D. en Finger, S., ‘Sleepwalking through History: Medicine, Arts, and Courts of Law’, Journal of the History of the Neurosciences, 20 (2011), 253-276.

Linde Tuybens is als praktijkassistent verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750.

5 koloniale gezondheidstips voor trips naar de tropen

Tijdens de zomervakantie trakteren de Leuvense cultuurhistorici u op gezondheidsadvies uit het verleden. Deze week: enkele praktische tips voor reizen in ‘De Kongo’.

Verre reizen gaan vaak gepaard met een grondige medische voorbereiding. Vandaag komt men al erg ver met een handvol vaccins en een stevige voorraad malariatabletten. Op dergelijke preventieve maatregelen kon men zich echter nog niet beroepen ten tijde van het kolonialisme, toen Belgen naar Congo werden gestuurd om grondstoffen te ontginnen, ‘de beschaving’ te brengen of de staatsadministratie uit te bouwen. Gelukkig publiceerde het Ministerie van Koloniën geregeld medische handleidingen waarin allerlei tropische ziektes, symptomen en behandelingswijzen werden opgesomd. Op die manier kon de Belgische koloniaal toch met een rits praktische tips op zak naar ‘De Kongo’ afreizen. Niet al die adviezen waren echter altijd even nuttig en duidelijk. Hieronder vindt u 5 van de merkwaardigste gezondheidstips voor trips naar de tropen uit de Beknopte geneeskundige leidraad ten dienste van den reiziger in Congo uit 1929.

Voorpagina van “Reiziger in Congo”.
  1. Seksualiteit

“De venerische ziekten [seksueel overdraagbare aandoeningen] verminderen en vernietigen soms het productievermogen van den mensch. Zij verkorten het leven en dooden het geslacht. Vermijd ze, en verzorg ze indien zulk ongeluk U trof. […] De gemeenschap met personen van gewillige zeden eindigt gewoonlijk met bevlekking van venerische ziekten.”

  1. Voeding

“Ingemaakt goed is krachteloos voedsel. Gebruik dit zoo weinig mogelijk. In Congo is het gebruik van ingemaakte groenten een onzin.”

  1. Drank

“Vermijd het gebruik van eetlustwerkende dranken. Maak u gewoon weinig te drinken, uitgenomen als gij koorts hebt. Gebruik over dag nooit alcoholische dranken, als gij in het geval zoudt zijn u aan de zon te moeten blootstellen.”

Dit gezin kleedde zich zoals het hoorde.
  1. Kledij

“Over dag als ondergoed: een flanellen, zijden of katoenen hemd, nooit een lijnwaden. Tricots en singels, enz. dienen verworpen daar zij te veel prangen, tenzij ze geweven waren met breede mazen. Draag altijd den flanellen lendeband (breede band dien men driemaal rondt het lichaam windt). De bovenkleedij moet licht zijn en van heldere kleur (wit of khaki); zij moet daarenboven wijd zijn. […] Men moet het dragen van kleederen bij de negers bevorderen.”

  1. Arbeid

“Elke overdaad is schadelijk, zoals elke oorzaak overigens die het evenwicht der levensverrichtingen dreigt te verbreken. Overmatig werken kan zoo schadelijk zijn als overdaad in drank of geslachtsverkeer. […] Het visschen over dag is voor de inlanders.”

Het medische nut van deze richtlijnen kan op z’n minst ernstig in twijfel worden getrokken. Het beschermen van de fysieke gezondheid van de Belgische koloniaal vormde niet de essentie van deze tips. Ze moesten de industrieel, missionaris of koloniaal ambtenaar in eerste instantie een gedragsideaal ter ondersteuning van het koloniale project voorspiegelen. De adviezen met betrekking tot seksualiteit en alcoholische consumpties hadden dan ook een duidelijk moraliserend objectief. Net als in het moederland werden alcoholisme en geslachtziektes in de kolonie gezien als ernstige sociale kwalen. Door te verwijzen naar de “personen van gewillige zeden” werd de Congolese vrouw indirect op een heel geseksualiseerde manier voorgesteld.

Het racisme in de geselecteerde ‘gezondheidstips’ komt echter nog op andere manieren tot uiting. Zo werd het dragen van kledij voorgesteld als een teken van beschaving en was het een onderdeel van de beschavingsmissie om deze westerse norm aan Congolese volkeren op te leggen. Ook het afserveren van de Congolese keuken met de woorden “krachteloos voedsel” en “onzin”, kan als een vorm van cultureel geweld gelden. Ten slotte blijkt het raciale machtsonevenwicht uit de passage over arbeid. Van de koloniaal werd niet verwacht dat hij grote fysieke inspanningen zou leveren. Daarvoor mocht en moest hij gebruik maken van de “diensten” van de lokale bevolking. De beschreven richtlijnen lieten de “reiziger in Congo” dus al met de verschillende facetten van de koloniale ideologie kennismaken voordat hij er voet aan de grond zette.

Meer lezen.

Ministerie van Koloniën. Beknopte geneeskundige leiddraad ten dienste van den reiziger in Congo. Brussel: Drukerij Travaux publics, 1929.

Monaville, Pedro. “‘Conseils aux partants’: Une lecture politique des manuels d’hygiène coloniale publiés en Belgique (1895-1950)”, in Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis 1–2, nr. 36 (2006): 97-125.

Reinout Vander Hulst is als doctorandus verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Hij bereidt een proefschrift voor over katholieke geneeskunde in België en Congo van 1900-1965.