Halverwege de negentiende eeuw opende de stedelijke burgerij haar deuren voor nieuwe huisgenoten: kamerplanten. Groen in huis herinnerde aan de landelijke, natuurlijke buitenwereld. In de slecht geïsoleerde woningen van destijds, met hun veelal sombere interieurs, was het houden van planten nochtans niet vanzelfsprekend. Enkel met erg precieze zorgen en controle konden ze overleven. Het betekende dat de natuur in een keurslijf werd gedwongen: dat gebeurde op grote schaal in tuinen en stadsparken, maar dus ook in de private sfeer. Kortom, de introductie van kamerplanten behelsde een paradox: ze dienden als tegengif voor een artificieel bestaan maar werden zelf van de natuur losgemaakt.
Een opvallend hulpmiddel bij in het ‘temmen’ van planten was
de Wardian case. De Londense arts en tuinbouwer
Nathaniel Bagshaw Ward had in 1829 toevallig ontdekt dat een klein, afgesloten
glazen kistje voor vele soorten volstond om hen zonder verdere tussenkomsten in
leven te houden: het vocht dat via de bladeren verloren ging, sloeg terug neer
en werd door de wortels weer opgenomen. Als mobiel microklimaat bewezen de cases hun nut tijdens het vaak
wekenlange transport van planten op zeeschepen. Ward besefte meteen ook die
ándere toepassing, als decoratie in woningen. Hoewel hij in eerste instantie
aan krappe arbeiderswoningen dacht, toonde vooral de middenklasse zich
enthousiast: de miniatuurserres namen er de gedaante van soms opzichtige
meubelstukken aan.
De cases boden een vrijbrief voor fantasie. Paradijselijke tableaux vivants de la nature waren gespeend van realisme, met combinaties van varens en andere planten uit binnen- en buitenland, van het Amazonebekken tot het Chinese hooggebergte. Een geslaagde mise-en-scène primeerde op authenticiteit: kamerplanten moesten vooral mooi om te zien zijn. Daarbij liet zich een toenemende visuele extravagantie optekenen. Wardian cases kwamen er in alle vormen: bekend is een exemplaar dat een stuk van de ruïne van Tintern Abbey nabootste, terwijl andere meubels voor planten aquariums en zelfs vogelkooien integreerden. Tegen het einde van de negentiende eeuw viel alle terughoudendheid weg en waren eclecticisme en overdaad de ordewoorden. Met een antigif tegen een stedelijk bestaan hadden de gekunstelde landschapjes nog maar weinig te maken.
Meer lezen.
M.F. Darby, ‘Unnatural histories: Ward’s glass cases’, in: Victorian Literature and Culture, 35 (2007), 635-647.
A. Stynen, ‘“Une mode charmante”: nineteenth-century indoor gardening between nature and artifice’, in: Studies in the History of Gardens and Designed Landscapes, 29 (2009), 217-234.
Andreas Stynen is als doctor-assistent verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Hij doet momenteel onderzoek naar de rol van herinneringen, emoties en cultuur in nationale bewegingen.
Zij die de
politieke actualiteit op de voet volgen, moet het ook zijn opgevallen:
afgelopen week leek het wel Sinterklaas in en rond de Wetstraat. Vergezeld van een
of andere snedige opmerking of pientere dubbele bodem vlogen de cadeaus er in
het rond.
Zo wisselden Bart
De Wever en Tom Van Grieken flesjes ‘Paljas’-bier uit, verwijzend naar de
binnensmondse ‘paljas’ aan het adres van Van Grieken die De Wever live op
antenne ontglipt was. Om een heldere blik te garanderen kreeg Open
VLD-voorzitster Gwendolyn Rutten een brillenpoetskit toegestopt, waarop zij een
portie Maïzena uit haar handtas toverde om de politieke saus te doen pakken. Als
zinspeling op hun slogan “De weg vooruit” kregen CD&V coryfeeën Hilde Crevits
en Wouter Beke op hun beurt het nodige materiaal om de voorruit van een auto te
poetsen. Kortom, afgelopen week werden geschenken volop ingezet om het politiek
wantrouwen te overbruggen.
Abessijnse ambities
Ook de Belgische koloniale geschiedenis staat bol van zulke praktijken. Het verhaal van de expeditie van de Belgische diplomaat Edouard Blondeel Van Cuelebrouck naar Abessinië, het gebied dat het huidige Ethiopië omvat, is daar één van. Lang voordat er sprake was van het Belgisch imperialisme in centraal-Afrika, kon Abessinië onder het koningschap van Leopold I op de interesse van het Paleis rekenen. Interne dynastieke geschillen en de tanende invloed van de Kerk maakten van het land in deze periode een interessante prooi voor Europese inmenging. Daarbovenop zagen ook regionale heersers hun kans om hun macht gevoelig uit te breiden. In deze context werd de Gentse consul-generaal te Alexandrië Edouard Blondeel Van Cuelebroeck van september 1840 tot oktober 1842 op pad gestuurd om de imperialistische mogelijkheden in de regio af te toetsen.
In het
vooruitzicht van een mogelijke Belgische concessie in het land, besefte ook hij
hoe geschenken konden dienen als bindmiddel tussen beide partijen. Vooraleer hij
vertrok naar het zuiden bereidde Blondeel van Cuelebroeck zich grondig voor. Hij
berichte hierover het volgende aan de koning:
“Als Uwe
Excellentie van oordeel is me een expeditie naar Abessinië toe te vertrouwen,
vraag ik u om me het volgende te bezorgen: een twaalftal musketten, enkele
vuursteengeweren – maar het zou niet verstandig zijn om daar te veel over te
laten weten –, een dertigtal scheermessen, vijftig paar scharen, enkele minderwaardige
Doornikse tapijten, twintig pakjes naalden en twaalf paar pistolen.”
Het was echter niet de bedoeling om deze zaken vrijblijvend cadeau te doen. In de eerste plaats moesten ze interesse wekken voor de Belgische industriële producten. De zogenaamde “geschenken” waren in zijn ogen een imperialistisch en diplomatiek breekijzer om concessies te verkrijgen en markten open te breken.
Op bezoek bij Birru Goshu
Het is met deze ambities indachtig dat Blondeel Van Cuelebroeck in 1841 de lokale machthebber Birru Goshu bezocht. Enkele dagen na aankomst organiseerde hij een Tupperware-avond avant la lettre. Goshu werd overladen met al het moois dat de Belgische industrie te bieden had: een groot jachtgeweer, een sabel, luxe stoffen, Indisch mousseline-laken, een harmonica, een ring, een geurdoosje, een paternoster uit koraal, een Engelse zonnebril, een zilveren tabaksdoos, drie sjaals, een zadel en tot slot een mobiele reisapotheek inclusief het bijbehorende chirurgisch gereedschap.
Onder de indruk van de vrijgevigheid van zijn Belgische gast wilde Birru Goshu uiteraard niet onderdoen. Hij schonk Blondeel Van Cuelebroeck drie unieke manuscripten waarover deze laatste enkele dagen eerder duidelijk zijn bewondering had laten merken. Naast kopieën van een koningskroniek genaamd de Tarika Nagast en het burgerlijk en canoniek wetboek Fetha Nagast kreeg die zo ook een uniek en rijkelijk geïllustreerd exemplaar van het heiligenleven Dersan Mikaël in handen.
De kwaliteit van de
Belgische geweren die hij cadeau had gekregen moet Birru Gosho klaarblijkelijk
overtuigd hebben. Er werd overeengekomen dat tegen betaling van 100.000
Oostenrijkse thalers en 7000 Belgische geweren Birru Goshu het Tigray-gebied van
de lokale concurrent Ras Oubye zou veroveren. Vervolgens zou hij de
buitgemaakte regio aan de Belgen te schenken. Bovendien mocht er een katholieke
missieschool in het zuiden van Gojjam worden gesticht. De “geschenken” hadden
hun doel niet gemist.
De Abessijnse leeuw bijt terug
Tot grote teleurstelling van Van Cuelebroeck zou er echter uiteindelijk weinig van de plannen in huis komen. In België konden de Ethiopische plannen amper op politieke bijval rekenen en werd het plan in oktober 1844 definitief opgeborgen. Bovendien raakte hij tijdens zijn reis al de waardevolle manuscripten kwijt waardoor dit Ethiopisch toperfgoed voorgoed verdween.
In Ethiopië zelf slaagde de latere keizer Tewodros II erin om de regionale machtshebbers onder zijn gezag te brengen en zo de Solomonitische dynastie in ere te herstellen. Bij een van diens veroveringsexpedities werd Birru Goshu tijdens de slag bij Amba Jebelli in maart 1854 gevangengenomen. Vijftien jaar lang leefde hij in gevangenschap totdat hij in 1869 door de opvolger van Tewodros II ter dood werd veroordeeld. Van Cuelebroeck kwam er iets beter vanaf. Hij keerde terug naar België en bouwde ondanks zijn geflopt avontuur nog een bloeiende diplomatieke carrière uit.
Bekele, Shiferaw, ‘Monarchical restoration and territorial expansion: the Ethiopian state in the second half of the nineteenth century’, Prunier, Gérard, en Éloi Ficquet (red.), Understanding contemporary Ethiopia. Londen, 2015.
Duchesne, Albert, A la recherche d’une colonie belge: le consul Blondeel en Abyssinie (1840-1842): contribution à l’histoire précoloniale de la Belgique. Brussel, 1953.
Gert Huskens is gastblogger. Hij is als doctoraatsstudent verbonden aan de ULB en UGent binnen het EOS-project “Pyramids and Progress. Belgian Expansionism and the making of Egyptology. 1830-1952”. Hij onderzoekt hierbij de rol van de Belgische diplomatie in totstandkoming van de Egyptologie in de periode 1830-1914.
Titelafbeelding: ‘Plantations de Musa Entete en Abyssinie’, Louis van Houtte red., Flore des serres et des jardins de l’Europe, XIV (1861), Gent, p. 67; ‘Édouard Blondeel Van Cuelebroeck (Gand, 14-12-1809 — Madrid, 18-9-1872)’, Cabinet des Estampes de la Bibliothèque Royale. (Lithographie de J. Schubert).