Maandelijks archief: mei 2018

#MeToo, of hoe we de seventies alweer vergeten zijn

Wie de afgelopen maanden tijd doorbracht op sociale media kon er onmogelijk naast kijken: #MeToo is trending. Minder dan vierentwintig uur na het verschijnen van de eerste #MeToo-tweet maakten 4,7 miljoen mensen gebruik van de hashtag om hun ongenoegen over seksuele intimidatie te uiten. Op 7 januari van dit jaar verscheen Oprah Winfrey, gekleed in symbolisch zwart, op het podium van de Golden Globes en gaf een speech die de wereld rondging. “Te lang werden vrouwen niet gehoord of geloofd als ze de waarheid durfden spreken over de macht van mannen. Maar hun tijd is gekomen,” verkondigde Oprah op het podium.

De seventies

Woman’s march in Dallas op 21 januari 2017.

Oprah was niet de eerste vrouw die grensoverschrijdend gedrag aan de kaak wilde stellen. In 1976 kopte de Amsterdamse Vrouwenkrant: “Verkrachting: het wordt tijd dat we kwaad worden”. Het novembernummer van het blad bevroeg waarom vrouwen doorheen de eeuwen verkracht werden en, nog belangrijker, waarom ze daar nu pas over durfden te spreken. Het blad bundelde getuigenissen van vrouwen die op verschillende leeftijden en in verschillende situaties slachtoffer waren geworden van seksueel geweld. Bovendien klaagden de auteurs van het blad een cultuur aan waarin vrouwen geen “nee” durfden zeggen. Vrouwen werden volgens hen geacht mannen te behagen en aantrekkelijk te zijn. Bij wijze van oplossing besloten een aantal vrouwengroepen dan maar cursussen zelfverdediging voor hun leden aan te bieden.

De feministes van de seventies richtten hun pijlen ook op de oliecrisis van 1973. De crisis had zijn weerslag op de wereldeconomie en verzwakte zo de positie van de vrouw op de arbeidsmarkt. Niet alleen werden hun verworven rechten in vraag gesteld, de overheid investeerde voortaan ook liever in de zware industrie, waarin amper vrouwen aan de slag waren. Zeker voor jonge vrouwen slonken de kansen op een job. Een anonieme getuige vertelde in de Vrouwenkrant hoe zij een perfect sollicitatiegesprek aflegde maar toch naast de baan in kwestie greep omdat ze jong en pasgehuwd was en dus “toch wel snel zwanger zou worden en thuis zou gaan blijven voor de kinderen”.

Tenslotte zijn ook de instagrammeisjes die #bodypositivity propageren geen nieuw fenomeen. Hoewel de BH-verbrandende feministes een fabeltje zijn – geen enkele BH ging ooit in vlammen op bij de acties van de jaren zeventig – lieten de activistes zich niet onbetuigd. In 1971 infiltreerde een Brusselse Dolle Mina in de Miss België verkiezing. Tijdens de finale sprongen twee van haar medestandsters het podium op en scandeerden “Halt aan de uitbuiting van de vrouw!” terwijl ze flyers rondstrooiden over het publiek. En dat allemaal live op nationale televisie.

Een vergeten erfenis

Het Vrouwenhuis aan de Nieuwe Herengracht.

Minder zichtbaar, maar daarom niet zonder impact waren de vrouwenhuizen in de jaren 1970. In tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden ging het niet om vluchthuizen of gemeenschapshuizen maar wel om centra van feministische actievoering.

In Amsterdam kraakte een groep vrouwen in 1973 een statig huis op de Nieuwe Herengracht 95. Ze doopten het huis om tot het Vrouwenhuis en organiseerden er allerlei activiteiten die de Amsterdamse vrouwen moesten helpen ontsnappen aan vormen van mannelijke onderdrukking. Ze hielden er onder meer baravonden en swingfeesten. De vrouwen uit het Vrouwenhuis gaven ook de hierboven vermelde Vrouwenkrant uit, die een platform vormde voor hun feministische gedachtengoed. Het initiatief verspreidde zich razendsnel en tegen het midden van de jaren zeventig had bijna elke stad van de Lage Landen haar eigen vrouwenhuis. Ook voor het digitale tijdperk zat kracht in collectiviteit.

Waarom we dan toch geen #feministes zijn

De opgestoken vuist, het symbool van de vrouwenbeweging.

De vrouwen van de seventies noemden zichzelf met trots feministe. Een feministische vrouw droeg bij aan de verandering van de maatschappij, streed actief tegen discriminatie en voelde zich deel van een sisterhood die over landsgrenzen heen reikte. Het verschil met vandaag is klein, en toch voelen we de nood om met #MeToo een nieuwe term te plakken op gelijkaardige eisen rond de positie van de vrouw in de samenleving. Is feminist een vies woord geworden?

De karikatuur van de feministe als mannenhaatster en zeurkous die uit principe weigert haar oksels te scheren, leeft tegenwoordig niet alleen bij oude mannen, maar ook bij jonge vrouwen. Oprah speechte vurig voor vrouwenrechten maar gebruikte in die negen minuten niet één keer het woord feminist.

Els Vochten is masterstudent cultuurgeschiedenis. Ze werkt aan een masterproef over de vrouwenhuizen in Brussel en Amsterdam.

Wanneer zotten profiteren van gesloten grenzen

Gastblog door Bram De Ridder.

Wat zijn de voor- en nadelen van een gesloten grens? In het zestiende-eeuwse pamflet Der mallen reden-kavel bogen twee zotten zich over deze kwestie. Bij hen geen praktische twijfel of morele verontwaardiging, maar angst en oprechte blijdschap over strengere grenscontroles. De tekst is dan ook het schoolvoorbeeld van hoe grenzen razendsnel het voorwerp worden van ideologische strijd.

De grenskwestie in een notendop

Frans Hals, De nar (ca. 1623-1624, Amsterdam, Rijksmuseum).

Het pamflet werd vermoedelijk geschreven door de Jezuïet Johannes David, een biechtvader en schrijver werkzaam in het Gentse. David beschreef een fictieve discussie tussen twee zelfverklaarde “zotte mutsen”, die ergens in de buurt van Den Haag als knechten aan de slag waren. Beide zotten bespraken het Plakkaat van 4 april 1596, een wettekst waarmee de Protestantse overheid van de ‘Noordelijke Nederlanden’ besloot om de grens met de katholieke ‘Zuidelijke Nederlanden’ een stuk strenger te controleren. Daarbij was het vooral de bedoeling om kwalijke katholieke invloeden buiten te houden, en dan in het bijzonder die van de Jezuïeten: leden van deze orde werden ervan verdacht om onder valse voorwendselen de Noordelijke Nederlanden binnen te komen en vervolgens moordaanslagen voor te bereiden.

Om zulke gevaarlijke aanslagplegers te weren, werd er een algemeen reisverbod uitgevaardigd, met uitzondering van wie een paspoort – een eenmalige reisvergunning – aankocht. De straf voor een illegale grensoverschrijding was niet mals: driehonderd ponden boete en, eventueel, tortuur. Geen enkele Jezuïet mocht het land nog binnen, en na twee maanden moesten ze allemaal het grondgebied verlaten hebben. Ook mocht geen enkele inwoner van de Noordelijke Nederlanden nog gaan studeren aan een Jezuïetencollege of aan de katholieke universiteiten van Leuven en Dowaai.

Een gesloten grens, een tevreden zot

Anoniem, Het Groote Tafereel der Dwaasheid ( 1720, Londen, British Museum).

Het pamflet van Johannes David vormde een sarcastisch geformuleerd commentaar bij de nieuwe wet. De tekst is opgebouwd als een dialoog, waarbij de zotten Iel-Sack en Moenen elkaar plechtig beloofden om alles te zeggen wat in hun hoofd opkwam. Vooral Iel-sack liet daarbij meteen zijn tevredenheid over de nieuwe wet blijken. De recente oprichting van de universiteit Leiden had hem namelijk zo bang gemaakt ““als een jouffrouwen hondeken [dat] vande couwe in een krimpt”. De universiteit zou de Hollanders zo verstandig maken dat er geen huis meer mee te houden viel, en arme zotten zoals zij zouden door de geleerden overstemd worden.

Maar nu het plakkaat het vrije verkeer van ideeën belemmerde, zouden de echte geleerden Leiden snel links laten liggen en zou de “bastaarduniversiteit” tevergeefs proberen om van de Hollandse ezels wijze paarden te maken. Volgens Iel-Sack kenden de Leidse studenten bijvoorbeeld niets van de roemrijke artes liberales, maar waren ze wel bekwaam in zeven andere kunsten: het vrije liegen, het vrije lasteren, de vrije meindeed, het vrije godslasteren, het vrije stelen, de vrije prostitutie, en het vrije moorden. Door de grenzen te sluiten was er met andere woorden een brain-drain ontstaan, en zouden Iel-Sack en Moenen nog vele jaren hun zotternij kunnen verkopen.

De zotste gevolgen van het Plakkaat?

Toch zou het Plakkaat volgens de zotten het einde kunnen betekenen van de welstand van de Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden: het edict was namelijk veel te streng en zou daardoor iedereen schaden. Iel-Sack dacht dat de verplichting om een paspoort aan te schaffen bedacht moest zijn door een pennenlikker, een “verschovene latijnschuimer”, of een slechte klerk.  Het was duidelijk dat de maatregel vooral geld uit de mensen hun zakken moest kloppen. De grenscontroles waren nu al zo streng dat er overal “magere weiden” werden gecreëerd en de nieuwe paspoorten waren het finale gewicht dat de nek van de Hollandse welstand zou breken.

Matthias Quad, Si credere fas est (1588, Londen, British Museum).

De zotten vergaten daarbij ook het veiligheidsaspect niet uit het oog. Iel-Sack en Moenen dachten dat de Noordelijke Nederlanden met hun Plakkaat zogenaamd spionage wilden vermijden, maar in werkelijkheid de gelegenheid aangrepen om zelf te spioneren. Iel-Sack zei bijvoorbeeld tegen zijn vriend dat de nieuwe wet de gezagsdragers toeliet om “honderd ogen” te hebben. De overheid trachtte  alle hoeken van de wereld te doorzien en te doorsnuffelen, totdat ze iets zou vinden dat een gevaar vormde voor haar macht.

Sociale rechtvaardigheid bleek dan weer ver te zoeken. Kinderen die naar een Jezuïetencollege waren weggelopen, mochten niet langer financieel ondersteund worden door hun ouders. Moenen en Iel-Sack vonden deze maatregel van een “Turkse wreedheid” getuigen en vonden ze zeer ongepast voor een land dat zichzelf als het toonbeeld van rechtvaardigheid beschouwde. Het was intriest dat ouders gedwongen werden hun kinderen van de honger te laten sterven, enkel en alleen omdat het kind zelf zijn geloof niet wilde afvallen. Iel-sack verwachtte dan ook dat deze maatregel bijzonder veel protest onder vrouwen zou veroorzaken: de dames zouden de opstellers van het Plakkaat verdrijven en hen de ogen uitkrabben.

Grenzen en ideologie: het besluit van de ware zot

Iel-Sack en Moenen zijn uiteraard fictieve personages en geen oprechte commentatoren van het zestiende-eeuwse grensbeleid in de Nederlanden. Niettemin klinken hun argumenten bekend in de oren. Een brain-drain, angst voor de economie, privacykwesties en vragen over het behoud van macht en identiteit maken ook vandaag integraal deel uit van debatten rond open en gesloten grenzen. Zowel toen als nu wordt het publieke debat gedomineerd door ideologische stemmingmakerij. Het pamflet waarin Iel-Sack en Moenen aan het woord komen, moet dan ook gelezen worden als bijtend sarcasme namens een overduidelijk katholieke schrijver en niet als een oprechte weergave van de toenmalige situatie. Het gaat om een strijdpamflet, doelbewust in het publiek domein binnengebracht om te provoceren. Het is dan ook de kunst om dergelijke documenten meteen als een vorm van propaganda te beschouwen, en ze los te koppelen van de situatie in de grensgebieden zelf. Want zoals Iel-Sack en Moenen namelijk zeer goed wisten, neemt enkel de echte zot zijn eigen retoriek voor waarheid aan.

Bram De Ridder is gastblogger. Hij is als postdoctoraal onderzoeker verbonden aan de onderzoeksgroep Moderniteit en Samenleving 1800-2000 van de KU Leuven. Hij verricht onderzoek naar grenzen, historische vredesverdragen en religieuze tolerantie.

Student zijn tussen cursussen en kogels

“I had no choice but to leave. Vive la Belgique!” Het zijn de slotzinnen van een brief die Albert Johnson Lynd schreef op 31 augustus 1939. Op dat moment staat de Amerikaanse student klaar om vroegtijdig zijn beursprogramma af te sluiten en België voorgoed vaarwel te zeggen. Zijn vrouw Loraine, zijn driejarige zoon en anderhalf jaar oude dochtertje vergezellen hem op zijn tumultueuze terugreis naar de Verenigde Staten. Andere Amerikaanse studenten besloten om wel in België te blijven en de situatie af te wachten.

Stilte voor de storm

Herbert Hoover, het boegbeeld van de Commission for Relief Belgium tijdens de Eerste Wereldoorlog.

Iets meer dan een jaar voordien kreeg Lynd goed nieuws te horen van de Commission for Relief Belgium Educational Foundation (CRBEF). De CRBEF ontstond in 1920 met de overgebleven gelden van de Commission for Relief in Belgium (CRB). Laatstgenoemde organisatie zag het levenslicht aan het begin van de Eerste Wereldoorlog op initiatief van de latere Amerikaanse president Herbert Hoover en had als doel om België en Noord-Frankrijk van voedsel en basisproducten te voorzien onder Duitse bezetting. Hoover besloot na afloop van de oorlog om een academisch uitwisselingsprogramma op te richten dat een symbolische brug zou slaan tussen de Verenigde Staten en België. Zo gebeurde het dat de CRBEF Lynd in 1938 verkoos als fellow om een jaar lang in België te studeren onder de auspiciën van de organisatie. Samen met nog vier andere Amerikaanse topstudenten besloot Lynd om aan de Katholieke Universiteit Leuven zijn studies voor minstens een jaar verder te zetten.

Beursaanvraag van Albert J. Lynd in 1937 met een foto van zijn gezin.

Toen de vijf fellows – waarvan twee met hun gezin – in 1938 naar België vertrokken, was de internationale spanning al voelbaar. Alle blikken waren gericht op de agressieve retoriek van het Derde Rijk. Al op de boottrip van New York naar Antwerpen ervaarde Lynd hoe de Duitse stewards en opvarenden extatisch blij reageerden op de radio-uitzending van het Neurenbergcongres in 1938. In deze Rijkspartijdag verwezen de NSDAP-autoriteiten naar de annexatie van Oostenrijk eerder dat jaar.  Bij aankomst in België liet Lynd dan ook duidelijk merken aan de CRBEF dat hij zich zorgen maakte. Toch hamerde de CRBEF erop dat het onnodig was om te panikeren. Fellows moesten volgens de organisatie alle kansen benutten om hun onderzoek in België te voeren. Ook wanneer Lynd op een ochtend zag hoe een regiment soldaten een eindeloze kolonne artillerie door zijn straat rolde, stelde de CRBEF hem gerust: de internationale omstandigheden waren op dat moment nog niet ernstig genoeg om het land te verlaten.

Over dilemma’s en doctoraten  

De Leuvense universiteitsbibliotheek na de Slag om Leuven in mei 1940.

Op 29 augustus 1939 moesten de CRBEF-autoriteiten die mening bijstellen. De schemeroorlog maakte plaats voor een realistische oorlogsdreiging en België verkeerde in een staat van quasi-mobilisatie. De CRBEF liet een telegram verspreiden naar alle fellows die in België met hun gezin verbleven met het advies om naar de Verenigde Staten terug te keren. Aan de individuele fellows gaf de organisatie de keuze: hun fellowship afmaken of meteen terugkeren naar de Verenigde Staten. Lynd was op dat moment op terugweg naar Brussel vanuit Parijs. Hij verrichtte er onderzoek, maar stelde al snel vast dat Parijs in de ban was de oorlogsdreiging: zandzakjes werden er gevuld, soldatenkaravanen trokken door de straten en gezinnen maakten zich klaar voor vertrek. De boodschap bij aankomst in Brussel was duidelijk: hij kreeg drie uur de tijd om alles in te pakken en weg te wezen. Nog geen 24 uur later stond het gezin Lynd aan de haven waar honderden mensen elkaar verdrongen om de oversteek te maken.

Ook Alice Bourneuf, een Amerikaanse economiestudente, was op dat moment als CRBEF-fellow in Leuven. Zij besloot echter om te blijven omdat ze op dat moment bezig was met het schrijven van haar doctoraat. De CRBEF ging ermee akkoord en keurde haar vernieuwing in januari 1940 nog goed, omdat een escalatie op Belgische bodem uitbleef en haar doctoraat bijna af was. De CRBEF prees haar om haar academische volharding, maar uit interne CRBEF-correspondentie blijkt dat ze zich wel degelijk zorgen maakten. Op 1 mei van datzelfde jaar had Bourneuf niet langer een keuze: ze moest België verlaten. Tien dagen later viel het Duitse leger België binnen.

Eind goed, al goed?

In 1947 nam Bourneuf opnieuw contact op met de CRBEF. Ze liet weten dat ze naar België terug zou keren om haar overgebleven bezittingen en haar doctoraatsnotities op te halen. Ook wilde ze graag haar Belgische vrienden terugzien en de CRBEF persoonlijk bedanken voor hun hulp. Haar bezittingen hadden de oorlog overleefd in een versterkte koffer in de kelder van barones Greindl. Op haar doctoraat zelf hoefde ze niet meer te rekenen. De universiteitsbibliotheek, waar haar doctoraat werd bewaard, ging deels in vlammen op na de Slag om Leuven op 16 mei 1940. In 1953 schreef ze haar laatste brief aan de CRBEF: “I am finally going to try again to write a doctor’s thesis. I trust this will not produce another outbreak of war.”

Sara Coghe is masterstudent cultuurgeschiedenis. Ze werkt aan een masterproef over Amerikaanse beursstudenten aan de Leuvense universiteit in de jaren 1920-1940.