‘Mag ik u erop wijzen, Monseigneur, dat wij momenteel beschikken over de grootste radiumbom ter wereld.’ De boodschap komt uit een brief uit 1943. De auteur was Joseph Maisin, directeur van het Leuvense Kankerinstituut. De ‘Monseigneur’ die hij aanschreef was Honoré Van Waeyenbergh, rector van de universiteit. En de vermelde ‘radiumbom’ was geen wapentuig, maar een geavanceerd toestel om tumoren mee te bestralen. In volle oorlogstijd was het nieuws van Maisin erg welkom. ‘Een deugddoende zonnestraal in tijden van diepe crisis’, zo feliciteerde Van Waeyenbergh zijn professor. De ingebruikname van de Leuvense radiumbom was inderdaad een onverwacht succes, zowel op humanitair als op wetenschappelijk vlak – een vergeten stukje medische geschiedenis uit de oorlogsjaren.
De strijd tegen kanker
In 1928 was in Leuven het Kankerinstituut feestelijk geopend. Het was het eerste gebouw van Sint-Rafaël, de medische campus die tussen de wereldoorlogen in het Leuvense stadcentrum verrees. Er was een intensieve fondsenwerving aan voorafgegaan. Adellijke dames en rijke industriëlen schonken grote bedragen. Maar ook vrome parochianen – want het nieuwe instituut werd gepromoot als een ‘katholiek werk’ – konden voor 1 frank een steen van het Kankerinstituut sponsoren. Het was de eerste keer dat de strijd tegen kanker zo sterk was gemediatiseerd. Dankzij lokale en nationale actiecomités haalden de plannen voor het nieuwe instituut regelmatig de pers. Daarbij speelden ook ideologische belangen. ‘De eer van de katholieke wetenschap en van de Katholieke Universiteit staat op het spel!’, zo riep Van Waeyenbergh bevriende journalisten ter hulp.
Het ingezamelde geld werd gebruikt voor de bouw van het instituut, maar ook voor de uitrusting ervan: zeventig hospitaalbedden, drie nieuwe operatiezalen, toestellen voor radiografieën en, niet onbelangrijk, de aankoop van radium. Bestraling met radium werd in die tijd als de meest vooruitstrevende behandeling beschouwd, in het bijzonder voor borstkanker. De radioactieve eigenschappen van de stof maakten het mogelijk dieper gelegen tumoren te bestralen. Maar radium was ook zeldzaam, gevaarlijk en buitengewoon duur. Maisin werkte nauw samen met fysici en ingenieurs om een veilige omgeving voor die radiumtherapie te bouwen: het radium werd in glazen tubes geplaatst in een speciaal daarvoor ontworpen apparaat (de ‘radiumbom’). De bestraling zelf ging door in een soort betonnen bunker.
Radium uit Congo
België had in die tijd het wereldmonopolie op radium. Het werd gewonnen door de Union Minière du Haut-Katanga, een mijnbedrijf dat vooral in het ertsrijke zuiden van Congo actief was. Via de Nationale Stichting tegen Kanker stelde het bedrijf radium beschikbaar aan de Belgische universiteiten. Die verdeling verliep echter moeizaam. De Union Minière zag aanvankelijk meer in één prestigieus nationaal ‘radiuminstituut’ te Brussel. Dat de Leuvense universiteit zo sterk het katholieke karakter van haar instituten benadrukte, droeg bij tot de spanningen. Maisin geraakte er door gefrustreerd. ‘Waarom laat de overheid elk jaar zoveel burgers sterven?’, klonk het hard. Naast humanitaire motieven had hij ook wetenschappelijke ambities. Met de Stichting tegen Kanker, het radium uit Congo en de kankerinstituten had België, aldus Maisin, alle troeven in handen om een internationale pioniersrol te spelen in de cancerologie.
Onverwacht succes
In 1937 kwam er een doorbraak: de Union Minière gaf 7 gram radium (geschatte waarde circa negen miljoen Belgische frank) in bruikleen aan de Leuvense universiteit voor kankerbehandeling. De Duitse inval van 1940 legde die behandeling echter lam. In de chaos van de eerste oorlogsdagen namen de Duitse troepen het radium in beslag en transporteerden het naar Duitsland. Pas na lange onderhandelingen tussen de Union Minière, de universiteit, de Stichting tegen Kanker en de Duitse bezetter werd het radium in 1941 teruggeven. Maisin had daarvoor zijn Duitse collega’s gevraagd de teruggave van het Leuvense radium te bepleiten ‘in naam van de wetenschap’. Nog onverwachter was dat de Union Minière in 1943 bijkomend radium ter beschikking stelde. Zo kon een radiumbom van 11 gram worden samengesteld, op dat moment ‘de grootste ter wereld’.
Terwijl de oorlog onverminderd voortging, bleven kankerbehandeling en wetenschappelijk onderzoek mogelijk in Leuven. Uiteraard verliep dat soms moeizaam. Bij bombardementen vluchtten de gehospitaliseerde patiënten bijvoorbeeld uit het instituut. Ondanks die moeilijke omstandigheden was radiumtherapie een prioriteit tijdens de oorlogsjaren. De behandeling van kanker was in korte tijd uitgegroeid tot een centrale bekommernis van de overheid en de universiteit. Ook na de Tweede Wereldoorlog zette die ontwikkeling zich door. De strijd tegen kanker werd een van de belangrijkste programmapunten van het internationaal medisch onderzoek en gezondheidsbeleid.
Joris Vandendriessche is postdoctoraal onderzoeker aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750 en werkt aan een geschiedenis van de Leuvense academische ziekenhuizen.