Maandelijks archief: maart 2024

Zijn we tuberculose uit het oog verloren?

Door Tim Debroyer

Het aantal tbc-besmettingen in België stijgt: De situatie is precair.” – De Morgen (24 maart 2023)

Op 24 maart 2023 deed Damiaanactie naar aanleiding van de Wereldtuberculosedag een oproep om waakzaam te zijn voor het stijgend aantal tuberculosepatiënten in België. Hoewel jaarlijks 800 à 900 mensen worden getroffen door tuberculose, blijft de ziekte vandaag grotendeels onopgemerkt in de maatschappij. Dat komt wellicht doordat voornamelijk mensen in moeilijke sociale omstandigheden ermee geconfronteerd worden, maar ook omdat de ziekte doorheen de negentiende en twintigste eeuw aanzienlijk meer mensen trof. In de negentiende eeuw was tuberculose zelfs verantwoordelijk voor één op de vijf sterfgevallen. Waarom lijken we tuberculose al lang overwonnen te hebben? Zijn we de ziekte uit het oog verloren?

Naar ‘De Toverberg’

Patiënten van het Sanatorium Elisabeth in Sijsele rusten in de buitenlucht in een open gaanderij bovenaan het sanatorium (1932, Stadsarchief Brugge – verz. Brusselle-Traen: BRU001003293 – G/C212/2)

Door het grote aantal tuberculoseslachtoffers werd aan het einde van de negentiende eeuw een netwerk van sanatoria opgezet om de ziekte op te sporen en mensen langdurig te behandelen. Het meest bekende voorbeeld van zo’n sanatorium werd opgetekend door de schrijver Thomas Mann in De Toverberg, een roman waarin het hoofdpersonage, Hans Castorp, lange tijd in een sanatorium in het Zwitserse Davos verblijft door een onverwachtse tuberculosediagnose. De behandeling in deze sanatoria bestond voornamelijk uit een blootstelling aan frisse lucht, voldoende rust en gezond voedsel. Sanatoria in België vormden bovendien een opvangplaats voor mensen die door tuberculose in moeilijke sociale omstandigheden terechtkwamen en werden uitgesloten door de maatschappelijke stigmatisering van de ziekte.

Een goed voorbeeld van zulke instelling in België, was het Sanatorium Elisabeth in Sijsele dat in 1927 werd opgericht door het welgestelde Brugse echtpaar Désiré Monthaye en Michaëlla Grossé. Zij verloren hun zoon aan tuberculose en besloten zich in te zetten voor de zorg van andere tuberculosepatiënten. Met steun van de provincie West-Vlaanderen realiseerden ze drie sanatoriumgebouwen waarin de Zusters van Liefde de zorg voor patiënten op zich namen. Vanaf 1932 nam de congregatie zelf het beheer van de instelling in handen. Hoewel er vanaf de jaren 1930 steeds meer chirurgische ingrepen voorhanden waren om tuberculose te behandelen, bleef de traditionele behandeling met lucht, rust en gezond voedsel ook hier nog lang in stand. Zo waren er bovenaan het sanatorium open galerijen waar patiënten in de frisse lucht konden uitrusten.

De ontdekking van een ‘wondermiddel’

Een Zuster van Liefde maakt een reeks pillen in de apotheek van het Sanatorium Elisabeth in Sijsele (Jaren 1950, Erfgoedhuis Zusters van Liefde JM: A46-BEL-Sijsele-23f)

In 1943 ontdekte de Amerikaanse microbioloog Albert Schatz in het laboratorium van biochemicus en microbioloog Selman Waksman een bodemschimmel die de groei van tuberculose kon tegengaan. Deze ontdekking legde de basis voor het eerste antibioticum tegen tuberculose: streptomycine. Vanaf 1947 was dit geneesmiddel ook beschikbaar in België en in het sanatorium van Sijsele. De eerste zes patiënten die er streptomycine kregen toegediend verloren vrijwel onmiddellijk hun koorts en hoestten aanzienlijk minder slijmen op. Een arts beschreef hoe alle patiënten op de afdeling deelden in de euforie en zelf hoopvol werden voor een snel herstel.

Na enkele maanden ontwikkelden deze zes patiënten echter resistentie tegen het antibioticum waarna hun vroegere symptomen snel terugkeerden. Er kwamen verschillende nieuwe antibiotica op de markt doorheen de jaren 1950 en 1960, maar door zware bijwerkingen en resistentie moesten de patiënten vaak nog verschillende maanden in de instelling verblijven. De traditionele methoden van frisse lucht, voldoende rust en gezond voedsel bleven daardoor lange tijd de basis van de behandeling. Pas in de jaren 1970 kwamen er effectieve antibiotica op de markt die het aantal patiënten aanzienlijk deden dalen. Artsen begonnen deze antibiotica snel als een ‘wondermiddel’ te omschrijven in de ‘overwinning’ van tuberculose. Die voorstelling verhulde echter de aanhoudende uitdagingen voor patiënten die nog steeds met de ziekte geconfronteerd werden en vaak nog verschillende maanden behandeling moesten ondergaan.

Tuberculose als ‘vergeten ziekte’

Selman Waksman, The Conquest of Tuberculosis (Berkeley: University of California Press, 1964)

Door steeds betere levensomstandigheden nam het aantal tuberculosegevallen gestaag af. Nieuwe types antibiotica versnelden het herstel van patiënten bovendien aanzienlijk. Hierdoor werd het sanatorium van Sijsele vanaf het einde van de jaren 1960 stilaan omgevormd naar een algemeen ziekenhuis tot de laatste sanatoriumbedden in 1986 verdwenen. Ook in andere Europese landen en grote delen van de rest van de wereld liepen sanatoria stilaan leeg. Met het boek The Conquest of Tuberculosis uit 1964 zette de ontdekker van streptomycine, Selman Waksman, gelijktijdig een discours in gang dat tuberculose als ‘overwonnen’ beschouwde en als een ziekte uit het verleden neerzette. Ondanks een sterke heropflakkering van tuberculose in de Verenigde Staten en Europa tijdens de jaren 1980 en 1990, werd de ziekte niet langer als een gezondheidscrisis beschouwd en verdween ze stilaan uit het collectieve geheugen.

Het geleidelijke verdwijnen van tuberculose droeg samen met het doorleven van het stigma rond de ziekte bij tot een maatschappelijke stilte die het voor voormalige patiënten en personeelsleden moeilijk maakte om in het reine te komen met hun ervaringen in het sanatorium. Zo vertelde een voormalige patiënte tijdens een interview: “Het enige waar ik moeite mee heb, is dat er zo weinig te achterhalen is. Waarom? Waarom? Waarom is dat, waarom is daar niets van terug te vinden? Het is alsof het niet bestaan heeft.” Een overmatige nadruk op het verhaal van medische overwinning draagt vandaag bij tot het onderschatten van de lichamelijke en emotionele langetermijngevolgen van tuberculose voor mensen die in het verleden getroffen werden, evenals voor diegenen die er vandaag wereldwijd mee te maken krijgen. Nu Covid-19 steeds minder mensen treft, vormt tuberculose opnieuw de meest dodelijke infectieziekte met 1,6 miljoen overlijdens wereldwijd in het afgelopen jaar. Ondanks verschillende oproepen om hier verandering in te brengen, lijkt tuberculose nog steeds uit het oog verloren.

Meer lezen?

Deze blogpost is gebaseerd op: Tim Debroyer, “The End of Tuberculosis? A Belgian Sanatorium and Questionable Narratives of the Triumph Over Disease (1947–1986),” European Journal for the History of Medicine and Health, 2023.

Tim Debroyer, ‘Het Einde van Tuberculose? Behandelingen en Patiëntenervaringen in het Sanatorium Elisabeth te Sijsele (1945-1986)’ (Onuitgegeven masterproef, KU Leuven, 2021).

Janina Kehr, Spectres de la tuberculose: Une maladie du passé au temps présent (Presses universitaires de Rennes, 2021).

Bharat Jayram Venkat, At the Limits of Cure (Durham en Londen: Duke University Press, 2021).

Tim Debroyer is als doctoraatsonderzoeker van het FWO Vlaanderen verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750 van de KU Leuven, waar hij onderzoek doet naar de geschiedenis van patiëntenorganisaties in België. In zijn masterproef bestudeerde hij de impact van antibiotica op de behandeling van tuberculose en de ervaringen van patiënten in een Belgisch sanatorium.

Titelafbeelding: Artsen van het Sanatorium Elisabeth in Sijsele bestuderen röntgenfoto’s van hun patiënten (Jaren 1950, Erfgoedhuis Zusters van Liefde JM: Fotocollectie Sanatorium Elisabeth Sijsele) .

Achttiende-eeuws academisch toerisme op eigen risico

Door Luz Van den Bruel

Waar de koloniale grootmachten zoals Engeland en Frankrijk konden rekenen op ontdekkingsreizigers om curiosa mee te brengen van hun overzeese gebieden, moesten staten die minder koloniaal actief waren dat anders aanpakken. Hun geleerden moesten op Forschungsreise naar een specifiek gebied, vaak met een wetenschappelijk doel. De Deense koning Frederik V (1723-1766) was een liefhebber van kunst en wetenschap, en sponsorde graag zo’n Deense wetenschappelijke expeditie. Zo ontstond het idee van een Deense Arabië-expeditie (1761-1767) – naar ‘Arabia Felix’ of het hedendaagse Jemen – om zo veel mogelijk wetenschappelijk materiaal terug naar Kopenhagen te schepen.

Reisbureau Michaelis

Wat moet je doen als er aan jouw universiteit niet genoeg materiaal is om onderzoek te doen? Die vraag stelde Johann David Michaelis, professor van oriëntale talen in Göttingen, zich in 1753. In een lezing sprak hij over hoe een wetenschappelijke reis naar het Indische dorp Tranquebar (nu Tharangambadi, India) een goudmijn aan oriëntale manuscripten had opgeleverd voor de universiteit van Halle (Saale). Zo’n initiatief zag hij ook zitten om de collectie van zijn eigen universiteit aan te vullen. Maar hoe krijg je oriëntaal materiaal tot in Göttingen?

In de 18de eeuw op ontdekkingsreis gaan was makkelijker gezegd dan gedaan. Er kwamen heel wat risico’s en voorbereidingen aan te pas. Michaelis nam het initiatief en stelde een plan op voor de expeditie, zonder enige intentie om er zélf op uit te trekken. Michaelis deed verder een oproep aan zijn medegeleerden, de zogenaamde Fragen an eine Gesellschaft Gelehrter Männer, die … nach Arabien reisen (1762), om te kunnen inschatten welke soorten materiaal onder de Europese onderzoekers gegeerd zou worden.

Willie Wortel, ga je mee?

Figuur 1: Niebuhr, Beschreibung von Arabien, 1772, 374a.

In het originele plan dat Michaelis voor de reis opstelde, was het de bedoeling dat het een eenmansreis werd. Dat bleek al snel erg onpraktisch. Maar wat voor mensen wilden – of moesten – mee op zo’n reis?

De eerste leden die werden goedgekeurd waren Professor Frederik Christian von Haven (1727-1763) en Professor Peter Forrskål (1732-1763). Von Haven, ‘der Philologus’, was een taalwetenschapper die zich vooral op Arabisch en Hebreeuws focuste. De Finse Forsskål, der Physicus, was student van beroemde bioloog Carl Linnaeus (1707-1778), en hield zich voornamelijk bezig met plantkunde en zoölogie. Hij kende bovendien enkele oriëntale talen, en leerde voor de expeditie ook nog Arabisch. De derde reiziger was Carsten Niebuhr (1733-1815), ‘der Mathematicus’, die instond voor de geografische en wiskundige aspecten van een ontdekkingsreis.

Andere leden strikken bleek iets moeilijker te zijn. August Ludwig Schlözer (1735-1809), een student van Michaelis, bood zich vrijwillig aan, maar werd wegens zijn gebrek aan taalkennis geweigerd. Anderen werden gevraagd, maar weigerden zelf om deel te nemen. Uiteindelijk sloten nog drie leden zich aan: ‘der Medicus’, Dr. Christian Carl Cramer (1732-1764), een Deense arts; ‘der Mahler’ Georg Wilhelm Baurenfeind (1728-1763), die vooral illustraties moest voorzien; en ten slotte Lars Berggren (?-1763), een soldaat die instond voor de veiligheid van het gezelschap. In Januari 1761 vertrokken ze met zes vanuit Kopenhagen in het schip de Grønland.  

Verwittig op voorhand, en vergeet je muggennetje niet!

Figuur 2: Niebuhr, Beschreibung von Arabien, 1772, 66a.

De eerste halte van de reis was Istanbul, waar het gezelschap kort verbleef vooraleer ze doorreisden naar Caïro. In Egypte verliep de expeditie moeizaam en werden ze een jaar opgehouden. Zelf schreven de reizigers die vertraging toe aan de terughoudendheid van de lokale bevolking om hen te helpen. Zo circuleert de anekdote dat Niebuhr en von Haven hun bedoeïene gidsen moesten omkopen om hiërogliefen op grafzerken over te mogen nemen. Ook andere oriëntale stereotypes kwamen in de dagboeken van de reizigers voor, zoals over hun gidsen, die nooit écht gehaast leken, of soms zelfs ronduit weigerden steile bergen te beklimmen.

De enige reden dat de reizigers in Egypte stopten was om het Katharinaklooster aan de voet van de Sinaïberg te bezoeken. Het Oosters-orthodoxe klooster was in het bezit van oude manuscripten die von Haven wilde overkopen. Maar het probleem was dat er speciale toestemming nodig was om dat klooster te mogen betreden. Het gezelschap had in Caïro een brief gekregen van een patriarch van de Orthodoxe Kerk, maar niet van de bisschop van Sinaï. Na een lange tocht door de woestijn, mochten ze het klooster uiteindelijk niet betreden en moesten ze met lege handen terugkeren.

Dat was niet hun laatste tegenslag. Al in Egypte ging Baurenfeinds gezondheid sterk achteruit, en ook de rest van het gezelschap werd stilaan ziek terwijl ze van Caïro langs Mekka naar Jemen reisden. Vijf maanden nadat ze daar waren aangekomen, stief von Haven in Mekka. In juli 1763 overleed ook Forsskål. De vier overblijvende leden namen van Mokka (Jemen) een passagiersschip naar Bombay: onderweg stierven ook Baurenfeind en Berggren. Cramer en Niebuhr kwamen uiteindelijk veilig aan in Bombay, maar in februari 1764 overleed Cramer, waarschijnlijk aan malaria.

Ga en verzamel!

Deze expeditie wordt vandaag ook wel de Niebuhr-expeditie genoemd, naar de enige overlevende reiziger, en wordt over het algemeen als een succesvolle expeditie omschreven. Dat heeft twee oorzaken. Ten eerste koos Niebuhr om de reis alleen verder te zetten, en kwam hij in 1767 levend terug aan in Kopenhagen. Daarnaast verscheepte hij drie scheepsladingen aan verzameld materiaal uiteindelijk terug naar Kopenhagen.

Figuur 3: Niebuhr, Beschreibung von Arabien, 1772, 96b.

De aard van verzameld materiaal was erg divers. Uit de op voorhand opgesteld Fragen (1762) bleek dat er vooral interesse was voor de gewoontes en gebruiken van de Arabieren: hun taal, hun cultuur, hun kledij, enzovoort. Daarnaast was er een grote vraag naar oriëntale geneeskunde, vanuit het idee dat de Arabieren een geneesmiddel voor de pokken hadden. Ten slotte was er altijd wel interesse in inheemse flora, nieuwe kaarten van de Bijbelse gebieden en gravures van moskeeën en tempels.

De verzameling van de expeditie gaf een nieuwe impuls aan de vroegmoderne wetenschap. Niebuhr publiceerde ook een reisverhaal met de gravures van de schetsen van zijn reisgenoten in. De tekeningen van Baurenfeind werden zelfs in kleur uitgegeven. De grootste verdienste van de expeditie waren mogelijks de kopieën van spijkerschiftinscripties. Het is op basis van die tekeningen van Niebuhr van de inscripties in Persepolis en Rustam dat Georg Friedrich Grotefend (1775-1853) in 1802 het spijkerschrift ontcijferde. In Göttingen was de reactie van Michaelis echter terughoudend. De professor liet het materiaal aan de kant liggen en reageerde niet erg enthousiast toen Niebuhr uiteindelijk terugkeerde. Waarom hij zo teleurgesteld reageerde, blijft tot op vandaag een mysterie.

Meer lezen?

Carhart, Michael C. The Science of Culture in Enlightenment Germany. Harvard Historical Studies 159. Cambridge (Mass.): Harvard university press, 2008.

Vermeulen, Han F. Before Boas: The Genesis of Ethnography and Ethnology in the German Enlightenment. Lincoln & London: University of Nebraska Press, 2015.

Niebuhr, Carsten. Beschreibung von Arabien: Aus eigenen Beobachtungen und in Lande selbst gesammleten Nachrichten. Kopenhagen: Nicholaus Möller, 1772.

Luz Van den Bruel studeerde geschiedenis aan de KU Leuven. Momenteel werkt ze aan het FWO-project ‘Languages Writing History: the Impact of Languages Studies Beyond Linguistics (1700 – 1860)’. De studie onderzoekt een niche binnen de geschiedenis van de linguïstiek, voordat er een duidelijke afbakening van de linguïstische discipline aanwezig was, en richt zich voornamelijk op talenstudies die niet gedaan werden ten behoeve van vroeg ‘linguïstisch’ onderzoek, maar ten behoeve van kennisvergaring en de geesteswetenschappen in de breedste betekenis van het woord.

Titelafbeelding: uit Niebuhr, Carsten. ‘Beschreibung von Arabien: Aus eigenen Beobachtungen und in Lande selbst gesammleten Nachrichten’. Kopenhagen: Nicholaus Möller, 1772.