Achttiende-eeuws academisch toerisme op eigen risico

Door Luz Van den Bruel

Waar de koloniale grootmachten zoals Engeland en Frankrijk konden rekenen op ontdekkingsreizigers om curiosa mee te brengen van hun overzeese gebieden, moesten staten die minder koloniaal actief waren dat anders aanpakken. Hun geleerden moesten op Forschungsreise naar een specifiek gebied, vaak met een wetenschappelijk doel. De Deense koning Frederik V (1723-1766) was een liefhebber van kunst en wetenschap, en sponsorde graag zo’n Deense wetenschappelijke expeditie. Zo ontstond het idee van een Deense Arabië-expeditie (1761-1767) – naar ‘Arabia Felix’ of het hedendaagse Jemen – om zo veel mogelijk wetenschappelijk materiaal terug naar Kopenhagen te schepen.

Reisbureau Michaelis

Wat moet je doen als er aan jouw universiteit niet genoeg materiaal is om onderzoek te doen? Die vraag stelde Johann David Michaelis, professor van oriëntale talen in Göttingen, zich in 1753. In een lezing sprak hij over hoe een wetenschappelijke reis naar het Indische dorp Tranquebar (nu Tharangambadi, India) een goudmijn aan oriëntale manuscripten had opgeleverd voor de universiteit van Halle (Saale). Zo’n initiatief zag hij ook zitten om de collectie van zijn eigen universiteit aan te vullen. Maar hoe krijg je oriëntaal materiaal tot in Göttingen?

In de 18de eeuw op ontdekkingsreis gaan was makkelijker gezegd dan gedaan. Er kwamen heel wat risico’s en voorbereidingen aan te pas. Michaelis nam het initiatief en stelde een plan op voor de expeditie, zonder enige intentie om er zélf op uit te trekken. Michaelis deed verder een oproep aan zijn medegeleerden, de zogenaamde Fragen an eine Gesellschaft Gelehrter Männer, die … nach Arabien reisen (1762), om te kunnen inschatten welke soorten materiaal onder de Europese onderzoekers gegeerd zou worden.

Willie Wortel, ga je mee?

Figuur 1: Niebuhr, Beschreibung von Arabien, 1772, 374a.

In het originele plan dat Michaelis voor de reis opstelde, was het de bedoeling dat het een eenmansreis werd. Dat bleek al snel erg onpraktisch. Maar wat voor mensen wilden – of moesten – mee op zo’n reis?

De eerste leden die werden goedgekeurd waren Professor Frederik Christian von Haven (1727-1763) en Professor Peter Forrskål (1732-1763). Von Haven, ‘der Philologus’, was een taalwetenschapper die zich vooral op Arabisch en Hebreeuws focuste. De Finse Forsskål, der Physicus, was student van beroemde bioloog Carl Linnaeus (1707-1778), en hield zich voornamelijk bezig met plantkunde en zoölogie. Hij kende bovendien enkele oriëntale talen, en leerde voor de expeditie ook nog Arabisch. De derde reiziger was Carsten Niebuhr (1733-1815), ‘der Mathematicus’, die instond voor de geografische en wiskundige aspecten van een ontdekkingsreis.

Andere leden strikken bleek iets moeilijker te zijn. August Ludwig Schlözer (1735-1809), een student van Michaelis, bood zich vrijwillig aan, maar werd wegens zijn gebrek aan taalkennis geweigerd. Anderen werden gevraagd, maar weigerden zelf om deel te nemen. Uiteindelijk sloten nog drie leden zich aan: ‘der Medicus’, Dr. Christian Carl Cramer (1732-1764), een Deense arts; ‘der Mahler’ Georg Wilhelm Baurenfeind (1728-1763), die vooral illustraties moest voorzien; en ten slotte Lars Berggren (?-1763), een soldaat die instond voor de veiligheid van het gezelschap. In Januari 1761 vertrokken ze met zes vanuit Kopenhagen in het schip de Grønland.  

Verwittig op voorhand, en vergeet je muggennetje niet!

Figuur 2: Niebuhr, Beschreibung von Arabien, 1772, 66a.

De eerste halte van de reis was Istanbul, waar het gezelschap kort verbleef vooraleer ze doorreisden naar Caïro. In Egypte verliep de expeditie moeizaam en werden ze een jaar opgehouden. Zelf schreven de reizigers die vertraging toe aan de terughoudendheid van de lokale bevolking om hen te helpen. Zo circuleert de anekdote dat Niebuhr en von Haven hun bedoeïene gidsen moesten omkopen om hiërogliefen op grafzerken over te mogen nemen. Ook andere oriëntale stereotypes kwamen in de dagboeken van de reizigers voor, zoals over hun gidsen, die nooit écht gehaast leken, of soms zelfs ronduit weigerden steile bergen te beklimmen.

De enige reden dat de reizigers in Egypte stopten was om het Katharinaklooster aan de voet van de Sinaïberg te bezoeken. Het Oosters-orthodoxe klooster was in het bezit van oude manuscripten die von Haven wilde overkopen. Maar het probleem was dat er speciale toestemming nodig was om dat klooster te mogen betreden. Het gezelschap had in Caïro een brief gekregen van een patriarch van de Orthodoxe Kerk, maar niet van de bisschop van Sinaï. Na een lange tocht door de woestijn, mochten ze het klooster uiteindelijk niet betreden en moesten ze met lege handen terugkeren.

Dat was niet hun laatste tegenslag. Al in Egypte ging Baurenfeinds gezondheid sterk achteruit, en ook de rest van het gezelschap werd stilaan ziek terwijl ze van Caïro langs Mekka naar Jemen reisden. Vijf maanden nadat ze daar waren aangekomen, stief von Haven in Mekka. In juli 1763 overleed ook Forsskål. De vier overblijvende leden namen van Mokka (Jemen) een passagiersschip naar Bombay: onderweg stierven ook Baurenfeind en Berggren. Cramer en Niebuhr kwamen uiteindelijk veilig aan in Bombay, maar in februari 1764 overleed Cramer, waarschijnlijk aan malaria.

Ga en verzamel!

Deze expeditie wordt vandaag ook wel de Niebuhr-expeditie genoemd, naar de enige overlevende reiziger, en wordt over het algemeen als een succesvolle expeditie omschreven. Dat heeft twee oorzaken. Ten eerste koos Niebuhr om de reis alleen verder te zetten, en kwam hij in 1767 levend terug aan in Kopenhagen. Daarnaast verscheepte hij drie scheepsladingen aan verzameld materiaal uiteindelijk terug naar Kopenhagen.

Figuur 3: Niebuhr, Beschreibung von Arabien, 1772, 96b.

De aard van verzameld materiaal was erg divers. Uit de op voorhand opgesteld Fragen (1762) bleek dat er vooral interesse was voor de gewoontes en gebruiken van de Arabieren: hun taal, hun cultuur, hun kledij, enzovoort. Daarnaast was er een grote vraag naar oriëntale geneeskunde, vanuit het idee dat de Arabieren een geneesmiddel voor de pokken hadden. Ten slotte was er altijd wel interesse in inheemse flora, nieuwe kaarten van de Bijbelse gebieden en gravures van moskeeën en tempels.

De verzameling van de expeditie gaf een nieuwe impuls aan de vroegmoderne wetenschap. Niebuhr publiceerde ook een reisverhaal met de gravures van de schetsen van zijn reisgenoten in. De tekeningen van Baurenfeind werden zelfs in kleur uitgegeven. De grootste verdienste van de expeditie waren mogelijks de kopieën van spijkerschiftinscripties. Het is op basis van die tekeningen van Niebuhr van de inscripties in Persepolis en Rustam dat Georg Friedrich Grotefend (1775-1853) in 1802 het spijkerschrift ontcijferde. In Göttingen was de reactie van Michaelis echter terughoudend. De professor liet het materiaal aan de kant liggen en reageerde niet erg enthousiast toen Niebuhr uiteindelijk terugkeerde. Waarom hij zo teleurgesteld reageerde, blijft tot op vandaag een mysterie.

Meer lezen?

Carhart, Michael C. The Science of Culture in Enlightenment Germany. Harvard Historical Studies 159. Cambridge (Mass.): Harvard university press, 2008.

Vermeulen, Han F. Before Boas: The Genesis of Ethnography and Ethnology in the German Enlightenment. Lincoln & London: University of Nebraska Press, 2015.

Niebuhr, Carsten. Beschreibung von Arabien: Aus eigenen Beobachtungen und in Lande selbst gesammleten Nachrichten. Kopenhagen: Nicholaus Möller, 1772.

Luz Van den Bruel studeerde geschiedenis aan de KU Leuven. Momenteel werkt ze aan het FWO-project ‘Languages Writing History: the Impact of Languages Studies Beyond Linguistics (1700 – 1860)’. De studie onderzoekt een niche binnen de geschiedenis van de linguïstiek, voordat er een duidelijke afbakening van de linguïstische discipline aanwezig was, en richt zich voornamelijk op talenstudies die niet gedaan werden ten behoeve van vroeg ‘linguïstisch’ onderzoek, maar ten behoeve van kennisvergaring en de geesteswetenschappen in de breedste betekenis van het woord.

Titelafbeelding: uit Niebuhr, Carsten. ‘Beschreibung von Arabien: Aus eigenen Beobachtungen und in Lande selbst gesammleten Nachrichten’. Kopenhagen: Nicholaus Möller, 1772.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.