Categoriearchief: Algemeen

Huisvrouw én feminist?

Gastblog door Britt Schwillens

Wie denkt aan het feminisme van de jaren zeventig, stelt zich waarschijnlijk geen huisvrouw voor. Integendeel. Het beeld van de klassieke huisvrouw die het huis poetst, de was doet, voor de kinderen zorgt en ’s avonds een warme maaltijd voorziet voor haar man, lijkt het archetype van de niet-geëmancipeerde – zelfs onderdrukte – vrouw. “Vrouwen aan de haard” is de antifeministische leuze bij uitstek.

Maar is dat wel zo? In de jaren zeventig voelden een aantal huisvrouwen zich beledigd door de kritiek op hun levensstijl. Zij pleitten ervoor om ook thuiswerk te zien als een deel van de vrouwelijke emancipatiestrijd.

Een boze brief

Portret van Louiza Ceelen. Uit: ‘Topvrouw van 1976: Herwaardering van het gezin woog het zwaarst’, Gazet van Antwerpen, 1976. (KADOC)

Op 14 oktober 1975 zond de BRT het programma “De Boom is van de Tuinman” uit. Tijdens de uitzending werden huismoeders door enkele feministes “economisch onbetekenend” genoemd. Huisvrouw Louiza Ceelen was verontwaardigd. “Foei! Was dat een uitzending”, uitte ze later in een interview met Lady Knack. “Volgens die geëmancipeerde dames doet de thuiswerkende vrouw niets anders dan koper poetsen of iets dergelijks.” Ze schreef een brief naar verschillende kranten en weekbladen.

Louiza Ceelen bleek niet de enige te zijn die moeite had met de manier waarop er op de openbare omroep gesproken werd over huisvrouwen. Naar aanleiding van haar lezersbrief ontving ze tweeduizend steunbrieven van mede-huisvrouwen. Daaruit groeide de “Werkgroep ter herwaardering van het gezin”. Later groeide deze organisatie uit tot de vzw Thuiswerkende Ouders, Gezin en Samenleving (TOGS).

Waarden en betalen

Al na enkele weken ontmoetten de leden van de werkgroep elkaar op een vrouwendag van de Bond voor Jonge en Grote Gezinnen. Ze hoopten dat de Bond zich zou uitspreken tegen de discriminatie van huisvrouwen. Ze kwamen van een kale reis thuis, maar bleven niet bij de pakken zitten. Er werden petities opgesteld en brieven geschreven naar de openbare omroep, de eerste minister, naar vrouwenorganisaties en de pers. In september ‘76 volgde een persconferentie. Daar uitten de huisvrouwen een opvallende eis: ze vonden dat het werk van huismoeders in het gezin vergoed moest worden.

Die eis was niet uniek. In 1972 was de actiegroep “Wages for Housework” ontstaan vanuit een samenwerking tussen Amerikaanse en Italiaanse feministes. Bekende activistes zoals Selma James en Mariarosa Dalla Costa wilden met de eis voor bezoldiging aandacht verkrijgen voor het belang van zogenoemde “reproductieve” en “affectieve” arbeid. Het idee was dat het kapitalisme niet kon bestaan zonder de zorgtaken van vrouwen. Zonder hun cruciale rol in het huishouden, zou de economie instorten. “Wages for Housework” eiste daarom sociale, seksuele en economische onafhankelijkheid voor alle vrouwen, ongeacht hun plaats binnen of buiten de formele arbeidsmarkt.

Atypische feminist of antifeminist?

Ceelen bestempelde zichzelf niet als feminist, maar had wel gelijkaardige ideeën als James en Dalla Costa. Hoewel ze het feminisme in ons land bekritiseerde, leek ze dit eerder te doen in een poging om ook huisvrouwen te emanciperen. Zo verklaarde ze in een interview:

“Wij zetten ons helemaal niet af tegen de feministen. Wel reageren we tegen het feit dat de feministische beweging de thuisblijvende vrouw helemaal niet vernoemt. Of alleen in uiterst negatieve termen. Gaan werken, dat kan een bevrijding zijn voor de vrouw. Maar dat moet niet noodzakelijk een bevrijding zijn. Als je een interessante baan hebt, dan kan je natuurlijk hoog van de toren gaan blazen. Maar de feministen, die moeten ons nog altijd komen vertellen wat er bijvoorbeeld bevrijdend is aan het werk aan de lopende band.”

Ook op internationaal vlak waren de verhoudingen tussen “feministische huisvrouwen” en andere feministen soms gespannen. Op een conferentie van de Verenigde Naties werd in ‘76 een wereldactieplan gestemd met als punt meer economische erkenning voor huishoudelijk werk. Ook in België waren er politieke onderhandelingen over een “sociaalpedagogische toelage” voor huisvrouwen.

De meeste feministes uit de tweede golf reageerden terughoudend. Ze ontkenden niet dat huishoudelijke arbeid een waarde had, maar het ging volgens hen te ver om deze arbeid te institutionaliseren. “Een ‘grondige’ emancipatie, in de zin van een werkelijke roldoorbreking van man en vrouw bereikt men er niet mee, integendeel”, zo was de teneur in een opiniestuk uit ’76.

Feminisme in het meervoud

Detail van een flyer die werd verspreid door de leden van TOGS ter promotie van de
huisvrouwenstaking op 24 oktober 1985 (KADOC). 

TOGS komt niet of amper aan bod in historische werken over het feminisme van de tweede golf. In één boek wordt de organisatie kort vermeld als een groepje huisvrouwen dat dwarslag op vlak van fiscaliteit en de feministen ervan beschuldigden dat er te weinig nadruk lag op de bescherming van de huisvrouw. Toch deden Ceelen en haar werkgroep datgene wat het feminisme van de tweede golf zo typeert: ze weerlegden de ongelijke machtsverhoudingen tussen man en vrouw en eisten economische autonomie voor alle vrouwen. TOGS sloot zich ook aan bij de internationale “Wages for Housework”-campagne en vertegenwoordigde de actiegroep in ons land. Zo organiseerde TOGS de Belgische versie van de staking “Time Off for Women”, die wereldwijd plaatsvond op 24 oktober 1985.

Vrouw aan de haard of vrijgevochten feministe? Louiza Ceelen en haar huismoederbeweging maken duidelijk dat het antwoord op deze vraag niet zwart of wit hoeft te zijn. In de jaren zeventig ontstonden er verschillende vormen van feminisme naast elkaar, die er soms zelfs tegengestelde meningen op na hielden.

Britt Schwillens is student in het masterproefseminarie Cultuurgeschiedenis na 1750 en schrijft in het academiejaar 2022-2023 een thesis over de ‘Wages for Housework’-campagne en hoe deze zijn intrede vond in de Belgische context.

Titelafbeelding: Foto van een actievoerende huisvrouw, uit: ‘Onze moeders willen een salaris’, Panorama, 13 februari 1980. (KADOC)

De blog nu ook beschikbaar als boek en podcastreeks

Op 31 december 1853 nodigde de Britse kunstenaar en natuurhistoricus Benjamin Waterhouse Hawkins een select kransje van wetenschappers, journalisten en zakenlui uit voor een etentje in jawel, een dinosaurus. Het etentje betekende de aftrap van de negentiende-eeuwse dinomanie.

Klinkt bekend? Trouwe lezers van de blog lazen al eerder over het diner in de dinosaurus. Maar nu verschijnt dit verhaal, samen met tal van andere cultuurhistorische stukken, ook in boekvorm. Voor Het diner in de dinosaurus en andere verhalen uit de nieuwe cultuurgeschiedenis selecteerden de hoofdredacteur en de voormalige hoofdredacteur van cultuurgeschiedenis.be, Jolien Gijbels en Elwin Hofman, enkele van de meeste intrigerende blogberichten van de afgelopen jaren. Ze werden volledig herwerkt en aangevuld met verschillende nieuwe hoofdstukken. Het boek is zo een onmisbare smaakmaker voor elke geïnteresseerde in de nieuwe cultuurgeschiedenis.

Op 21 september verschijnt Het diner in de dinosaurus samen met de bijhorende podcastreeks Het geheugen van de mug van Radio 1. In de podcastreeks vertellen tien auteurs van het boek over hun cultuurhistorische ontdekkingen.

Het diner in de dinosaurus

Guillotinekapsels, gemeentefusies, een kleine geschiedenis van het gefakete orgasme en de wetenschapper die nee zei tegen Mussolini, dit boek laat zien dat de nieuwe cultuurgeschiedenis even divers als verrassend is. De bijdragen zijn afkomstig van een uitgelezen groep historici, velen van hen verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750 van de KU Leuven. Met 52 intrigerende verhalen biedt het boek leesplezier voor iedere week van het jaar.

De auteurs zijn Leendert Acke, Hein Brookhuis, Hendrik Callewier, Franco Capozzi, Enrico Castro Montes, Tinne Claes, Veronique Deblon, Raf De Bont, Chanelle Delameillieure, Luc De Munck, Louise Deschryver, Sam De Schutter, Lyvia Diser, Wouter Egelmeers, Jolien Gijbels, Elwin Hofman, Pieter Huistra, Cara Janssen, Nina Lamal, Maarten Langhendries, Andreas Stynen, Nelleke Teughels, Jo Tollebeek, Joris Vandendriessche, Timo Van Havere, Karla Vanraepenbusch, Tom Verschaffel en Kaat Wils.

Boekvoorstelling

Als trouwe lezer van cultuurgeschiedenis.be bent u van harte welkom op de boekvoorstelling van Het diner in de dinosaurus en andere verhalen uit de nieuwe cultuurgeschiedenis. Op donderdag 23 september 2021 gaat journalist Marc Reynebeau met enkele van de auteurs in gesprek over het boek, het belang van cultuurhistorisch onderzoek voor actuele debatten en de toestand en toekomst van de cultuurgeschiedenis.

Datum: donderdag 23 september 2021

Locatie: Aula Instituut voor Dierkunde, KU Leuven (ZI 02.21, toegang via C. Deberiotstraat 40, 3000 Leuven)

Aanvangsuur: 19h30

Moderator: Marc Reynebeau

Inschrijven is verplicht en kan via deze link

Cultuurgeschiedenis.be

Wie na het lezen van Het diner in de dinosaurus honger heeft naar meer cultuurgeschiedenis, kan nog steeds terecht bij onze talrijke oudere en nieuwe blogs. We hopen dat dit boek samen met de blog en podcastreeks kunnen blijven aanzetten tot verwondering over cultuurgeschiedenis in al haar facetten.

Jolien Gijbels en Elwin Hofman zijn respectievelijk als doctoraatsbursaal en postdoctoraal onderzoeker verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750 van de KU Leuven. Ze zijn redacteurs van het publieksboek Het diner in de dinosaurus.

Het dierenrijk ingedeeld in 14 soorten – nr. 8 had je nooit gedacht!

In het Hemels Emporium van welwillende kennis, een Chinese encyclopedie, staat geschreven dat dieren als volgt kunnen worden ingedeeld:

  1. Degene die toebehoren aan de keizer
  2. Gebalsemde
  3. Getemde
  4. Speenvarkens
  5. Zeemeerminnen
  6. Fabeldieren
  7. Zwerfhonden
  8. Degene die in deze classificatie zijn opgenomen
  9. Degene die tekeergaan als dwazen
  10. Ontelbare
  11. Degene die getekend zijn met een heel fijn kameelharen penseel
  12. Et cetera
  13. Degene die net een vaas hebben gebroken
  14. Degene die in de verte op vliegen lijken

Het is een lijst die ons verbaast. De encyclopedie heeft wellicht nooit bestaan – het enige spoor ervan is een citatie door de Argentijnse schrijver Jorge Luis Borges, in een korte tekst over De analytische taal van John Wilkis (1942). Borges wilde aantonen dat classificatiesystemen altijd iets arbitrairs hebben. De manier waarop we in het Westen naar de wereld kijken – de associaties die we maken, de zaken die volgens ons bij elkaar horen – is altijd voorwaardelijk; het is slechts een van de vele manieren waarop we de wereld kunnen bekijken. De westerse logica is niet dé logica, het is slechts een logica.

De lijst werd beroemd dankzij de Franse filosoof Michel Foucault, die er De woorden en de dingen mee opende. De lijst, schreef Foucault, is lachwekkend, maar ook ongemakkelijk. Op allerlei vlakken strijdt ze met ons gevoel voor een juiste orde. Het probleem is niet elk individueel onderdeel van de lijst, maar precies het feit dat ze in een genummerde lijst staan. Er zitten overlappingen en hiaten in. Er zitten degene in ‘die in deze classificatie zijn opgenomen’. En dan zijn er nog de ‘et cetera’, die niet eens aan het einde van de lijst staan. De opsomming der dieren inspireerde Foucault tot het idee dat elke cultuur en elke tijdsperiode haar eigen onderliggende aannames heeft over wat aanvaardbaar is en wat niet. Het probleem is niet dat de lijst niet klopt. Het probleem is dat de lijst de grenzen aantoont van wat kan kloppen.

De Chinese encyclopedie toont tegelijk de dwingende kracht en het angstaanjagende van een lijst.

Tekst: Elwin Hofman

2015

VuurwerkDenHaagVredeAken1749

In 2015 is het 100 jaar geleden dat de controversiële racistische film The Birth of a Nation in première ging en de tegenstellingen tussen zwarten en blanken in de VS scherp stelde.

In 2015 is het 200 jaar geleden dat het Congres van Wenen een slot kende en de nationale grenzen in Europa  na overleg tussen alle Europese machten, inclusief Rusland, vastgelegd werden.

In 2015 is het 300 jaar geleden dat Lodewijk XIV na een regering van 72 jaar stierf. Daarmee is hij nog steeds de langst heersende Europese soeverein.

Cultuurgeschiedenis.be wenst u een zalig jaar vol historische verwondering.

Afbeelding: In 2015 is het 266 jaar geleden dat Jan Caspar Philips het bovenstaande vuurwerk in Den Haag ter gelegenheid van de Vrede van Aken tekende. De gravure wordt bewaard in het Rijksmuseum in Amsterdam.

Wat doet die auto daar?

Gastblog door Stijn Knuts

Zondag 5 april 1987 moest een hoogdag worden voor de Deense renner Jesper Skibby. Hij rijdt alleen voorop in de Ronde van Vlaanderen en begint aan de beklimming van de Koppenberg, één van de meest gevreesde heuvels op het wedstrijdparcours. Dan begint Skibby’s motor te sputteren: hij zwalpt van rechts naar links op het kasseiwegeltje dat naar de top van de helling leidt. In de achtergrond duikt de wagen van de wedstrijddirecteur op. Die heeft geen medelijden met Skibby: de auto ramt zijn achterwiel, waardoor de Deen van zijn fiets valt, en rijdt vervolgens aan een rotvaart verder. Het publiek ziet hoe een gedesoriënteerde Skibby te voet de helling begint te beklimmen, op zoek naar een nieuw achterwiel voor zijn defecte fiets. Iedereen denkt hetzelfde: wat deed die auto daar?

https://www.youtube.com/watch?v=j03obuRAHiM

Ja, wat heeft Koning Auto te zoeken op de hoogdag van de vélo? Bij zijn opkomst in de late jaren 1890 verdreef de automobiel immers die fiets als het modieuze vervoers- en ontspanningsmiddel bij uitstek van de hogere klassen. Ook heel wat wielrenners en organisatoren van wedstrijden stapten over op dat exclusievere en snellere nieuwe voertuig, wat tot een crisis in de sport leidde. Tegelijk waren er ook manieren waarop die auto net een nieuw elan aan dat wielrennen gaf. Fiets en automobiel waren niet altijd elkaars tegengestelden. Dat was vooral zo in de langeafstandswedstrijden op de openbare weg. Die waren de boegbeelden van de wielersport in de jaren 1890. Races als Parijs-Brest-Parijs (over 1200 kilometer!) in 1891 spraken tot de verbeelding. Makkelijk te organiseren waren ze evenwel niet. Bij het controleren van de deelnemers en het verslaan van de wedstrijden voor de dagbladen die er vaak aan de basis van liggen, kwam heel wat kunst- en vliegwerk kijken. Correspondenten die vanaf een vaste locatie de renners gadesloegen en hun bevindingen via telegraaf doorstuurden, bijvoorbeeld. Paard en koets konden de renners immers niet bijhouden, en de trein was niet flexibel genoeg om het hele traject te volgen.

Vierwielige hulp

De voertuigen van Le Sportsman, 1905.
De voertuigen van Le Sportsman, 1905.

De automobiel bood hier nieuwe mogelijkheden. Dat de Franse sportkrant L’Auto-Vélo, die in 1903 de eerste Tour de France organiseerde, wagens ter beschikking had – hun hoofdsponsor was de automobielproducent de Dion – maakte dat monsterevenement ongetwijfeld mee mogelijk. Niet alleen kon men het wedstrijdparcours nu vlot verkennen, journalisten konden nu ook tijdens de wedstrijd in het spoor van de renners blijven. Dat maakte hun verslagen gedetailleerder én kleurrijker. Ook in België vergemakkelijkte de automobiel nieuwe initiatieven in de na 1900 opnieuw bloeiende wielersport. Door de dalende fietsprijzen kon de fiets immers steeds meer jonge arbeiders en boeren bekoren. Wanneer de sportkrant Le Sportsman in 1905 de wedstrijd Brussel-Roubaix op touw zette, gebruikte ze bijvoorbeeld twee automobielen om het parcours te controleren en het rennerspeloton te begeleiden.

De auto was zo al snel essentieel voor de organisatie van wielerwedstrijden. Dat bleek ook tijdens de eerste editie van de Ronde van Vlaanderen in mei 1913. Hoewel de organisator, de in 1912 gestichte sportkrant Sportwereld, zelf twee wagens voorzag, vielen beide vehikels tijdens de race in panne. De autoproducent S.P.A., die zelf een wagen in koers had, nam daarop Sportwereld-directeur Léon van den Haute aan boord om hem de race verder te laten volgen. Ook in latere edities van die Ronde speelde de wagen een belangrijke rol, bijvoorbeeld bij de jaarlijkse verkenning van het meer dan 200 kilometer tellende parcours.

Léon van den Haute en collega’s, jaren 1920.
Léon van den Haute en collega’s, jaren 1920.

Zeker na 1918 nam het aantal gemotoriseerde ‘deelnemers’ aan wielerwedstrijden sterk toe. Organisatoren, journalisten, de wielerteams waar veel renners door gesponsord werden: allemaal hadden ze één of meerdere wagens in koers. Tijdens de Ronde van Vlaanderen van 1924 werd het rennerspeloton zo niet enkel gevolgd door wagens van Sportwereld, maar ook door die van kranten als La Dernière Heure en Le Peuple en van Franse wielerteams als Alcyon. Bovendien doken, vooral naar de Tweede Wereldoorlog toe, ook geleidelijk gemotoriseerde reclamestoeten op.

Zeker voor sportjournalisten speelde de auto een centrale rol in hun beroep. Wagens figureerden soms uitdrukkelijk in hun wedstrijdverslagen, zoals in de Sportwereld-artikelenreeks uit 1921 ‘Met de “Napier” op reis in de Ronde van België’, waarin Léon Ramault en Léon van den Haute verslag deden van die rittenwedstrijd vanuit hun Napier-wagen. De auto vormde zo hun perspectief bij uitstek op de sport, het vantage point van waaruit ze hun lyrische verslagen schreven. Niet dat het altijd even comfortabel rijden was: hitte en kou, benzinegebrek en grote of kleine ongelukken maakten van de gemotoriseerde ervaring van de wielersport ook een vaak hachelijke onderneming.

Stof, lawaai en gevaar

Bovendien was niet alles positief aan die auto. Zijn aanwezigheid bracht ook grote hinder voor de protagonisten van het wielrennen – de renners – met zich mee. Zo klaagde de krant Les Sports in 1935 over het rijgedrag van een collega van de Gazet van Antwerpen, die tijdens de Ronde van België reed alsof wedstrijd én weg van hem waren. Niet journalisten of organisatoren zorgden echter voor de grootste problemen. Met de groeiende maatschappelijke consumptie van de auto stelde zich nu ook steeds vaker het probleem van toeschouwers die wedstrijden in hun eigen voertuigen volgden, en zo de officiële auto’s én de renners hinderden.

Karel van Wijnendaele (r.) en zoon Willem (l.) in de Ronde van Frankrijk, 1959 (WieMu, Roeselare).
Karel van Wijnendaele (r.) en zoon Willem (l.) in de Ronde van Frankrijk, 1959 (WieMu, Roeselare).

Vooral in de Ronde van Vlaanderen nam dit ‘volgersprobleem’ angstwekkende proporties aan tijdens het interbellum. Naargelang de wedstrijd populairder werd, lokte ze steeds meer gemotoriseerde volgers. Wanneer Stijn Streuvels in 1937 in een gastbijdrage aan Sportwereld over de Ronde schreef, merkte hij op: ‘het is meer een optocht van auto’s dan van coureurs!’ Opwaaiend stof, lawaaihinder én ongelukken waren vaste prik. Sportwereld zocht naarstig naar oplossingen. In 1937 werd de Ronde bijvoorbeeld begeleid door acht gemotoriseerde Rijkswachters, die alle ongewenste voertuigen uit de wedstrijd moesten houden. Het autoprobleem werd zo ingeperkt door andere gemotoriseerde vehikels. Die waren, zo ondervond Jesper Skibby later, een onmisbaar deel van de wielercultuur geworden.

(Stijn Knuts)

Stijn Knuts is historicus en doctor in de Bewegingswetenschappen. Hij is verbonden aan de Onderzoeksgroep Sport- en Bewegingsbeleid van de KU Leuven. In mei 2014 promoveerde hij op een proefschrift over de sociale en culturele geschiedenis van het fietsen en wielrennen in België vóór de Tweede Wereldoorlog.

Titelafbeelding: wagens van de coaches in Bordeaux-Parijs, 1912. Gallica.

Zomerblog: Geschiedenis op de bus

Ook op Cultuurgeschiedenis.be zetten we de zomer in. Daarom wisselen we de reguliere blogberichten af met lichtere, kortere teksten over geschiedenis in het dagelijkse en minder dagelijkse leven.

Ik bevond mij enkele weken geleden op een volgepakte shuttlebus in Yosemite National Park, Californië. Naast mij zat een Frans gezin: een moeder met een klein kind op schoot, een kind van een jaar of tien naast haar en een nors kijkende vader ertegenover. Met ons allen zagen we uit naar de bestemming van de bus, alwaar we bomen van niet minder dan 2500 jaar oud zouden mogen aanschouwen. Dat vooruitzicht noopte tot het aanscherpen van het historisch besef van de jeugd.

We waren nog maar net opgestapt en de befaamde grondlegger van het protestantisme, Luther King, kwam al aan bod. “Let wel,” waarschuwde de moeder haar oudste zoon, “Je mag die niet verwarren met Marten Luther King, de Amerikaan.” Dat is inderdaad een risico.

De geschiedenisles was nog niet ten einde. Een andere grootheid uit het verleden kwam ter sprake: Lodewijk XIV. Zoonlief werd aan een verhoor onderworpen:

Moeder: Et Louis XIV, tu le connais?

Zoon: C’était qui?

Moeder: C’était le roi de France.

De zoon keek bijzonder geïnteresseerd. Koning van Frankrijk. Amai.

Moeder: Et comment est-il mort?

Zoon: Comment?

De moeder liet een verwachtingsvolle stilte vallen en ging met haar hand langs haar hals. Onthoofd. Décapité. Dat niet Lodewijk XIV, maar wel zijn nazaat Lodewijk XVI het hoofd op de guillotine verloor, enkele maanden later gevolgd door zijn echtgenote Marie Antoinette, deed niets af van het drama.

Op dat moment besloot een gebronsde Duitser, eveneens op de multinationale bus aanwezig, dat het tijd was om zijn kennis van de zaak tentoon te spreiden. “Louis XIV? C’était le Roi du Soleil!” De moeder knikte instemmend. De vader zag zich echter genoodzaakt tussenbeide te komen. “C’était le Roi-Soleil,” corrigeerde hij streng. De moeder viel hem bij. De Duitser trok zich terug.

Moeder: Et Louis XIV, il était marié à qui?

Zoon: A qui était-il marié?

Moeder: Il était marié avec Marie Antoinette!

Twee dagen later en driehonderd kilometer verder bezocht ik het Cartoon Art Museum in San Francisco. Op een van de cartoons was een reporter afgebeeld die meldde dat het historisch besef van de jeugd er volgens een recente studie op achteruitging. De afgebeelde jeugd zag er geen graten in. “Dude, they say history repeats itself. We’ll catch the rerun.”

(Elwin Hofman)

Elwin Hofman is als aspirant van het FWO-Vlaanderen verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Hij doet onderzoek naar het ontstaan van een moderne zelfopvatting bij moordenaars, prostituees en sodomieten in de Zuidelijke Nederlanden in de late achttiende eeuw.

Charisma

Gustave Le BonVergeet het nooit: de psychologie van het kantoor is de psychologie van de meute! Echt waar? Met wilde dieren had ik de brave kantoorklerken op de foto niet echt geassocieerd. Maar toch staat het hier zwart op wit: een kudde! Die alleen door leiders met karakter in de hand kan worden gehouden!

Het zijn bizarre citaten die neerdwarrelen uit de archieven van de ASLK. Ik probeer mij een weg te banen door de organisatiepsychologie, zoals die opgang maakte in de snel groeiende tertiaire sector van de jaren 1920 en 1930. En banken en verzekeringsmaatschappijen hoorden daar uiteraard bij. De directeurs van financiële instellingen waren bij de eersten om psychologen in te huren om de menselijke factor die hen ter hand was gesteld, te rationaliseren. Maar dat ik in de nota’s van hun personeelsdirecteurs zoveel citaten van Gustave Le Bon zou aantreffen?

In de nagelaten paperassen van Auguste Théate, één van de divisiedirecteuren van de ASLK in de jaren 1930, zoek ik de fall out van de massapsychologische inspiratie. Zijn plan voor een bijzondere opleiding voor de hogere kaders van de Spaarkas, blijkt een woud van fascistische referenties. Un cadre homogène de chefs, wilde hij opleiden, inspirés par une même doctrine. Alleen de kracht van het charisma, zo gaat het verder in zijn memo’s, deed de hele kudde bedienden opereren als één man, met één wil, en één chef. Is het dat wat psychologen en organisatiedeskundigen bedoelden met hun ordre meilleur en nouveau?

Natuurlijk is die suggestie niet nieuw – Frederick Taylor is al wel een eerdere als intellectuele vader van Benito Mussolini neergezet. Maar toch blijft de verwantschap verbazen. Precies omdat organisatiepsychologen zich ook altijd op een andere manier hadden gepresenteerd. In de vroeg-twintigste-eeuwse teksten die ik lees van experimenteel-psychologen, ‘arbeidswetenschappers’ of ‘arbeidsmarktoriënteerders’ – de termen waren nog vloeibaar – gaat het over individuen, eerder dan over massa’s. Ik lees over specifieke psychologische capaciteiten, eerder dan over psychologische suggesties. Over de pedagogie van de rede, eerder dan over de schimmen van het charisma.

In de praktijk blijken die twee echter niet zo gemakkelijk uit elkaar te halen. Zou dat vandaag zo anders zijn?

(Evert Peeters)

Het plezier van het schrijven

De LivingDinsdag 18 december was het de maandelijkse comedy-avond in mijn stamcafé De Living in Heist-op-den-Berg. Een moment van ontspanning, ongegeneerde lachbuien en een pintje moesten me de obstakels van mijn laatste doctoraatshoofdstuk doen vergeten. Dat  was hoognodig, na weken van schaven aan zinnen en opnieuw beginnen.

Steven Goegebeur, die in De Living altijd een welkom podium vindt, vierde zijn vijfde jaar als Stand-Up comedian. Voor de gelegenheid nodigde hij enkele vrienden uit en dat waren niet de minste: Vos & Wezel, Johan Petit en Vitalski.

Het kleinkunst duo Vos & Wezel verrasten het publiek – dat toch comedy had verwacht – met hun liedjes. Na tien minuten hadden ze de zaal mee en met een improvisatienummer over een verhaal uit het publiek waren de laatste sceptici overtuigd.

Toen was er pauze. Aan de toog stond ik licht jaloers te mijmeren over de schijnbaar moeiteloze woordkunst die ik had gezien en gehoord. Zonder te willen luistervinken hoorde ik een beginnende comedian aan diezelfde toog zeggen: ‘Pfff…al twee weken aan een tekst van zes bladzijden gewerkt en ’t is nog niet goed. Als hij morgen niet aanslaat gooi ik hem weg.’ Herkenning en troost: schrijven is soms wroeten voor iedereen.

Na het reces brachten Johan Petit en Vitalski met een ‘verhaal over niets’ een tegenhanger van hun recente toneelstuk ‘over alles’. De kritieken op dat laatste (in o.a. Focus Knack) waren ook van toepassing op hun optreden in Heist. De verhalen van Petit zijn aandoenlijk, grappig en herkenbaar. Misschien een beetje te herkenbaar, zodat het voorspelbaar wordt? Petit oogstte in elk geval veel succes. Zoveel, dat het uitblijven van enthousiasme tegenover Vitalski soms pijnlijk duidelijk werd. Had ook hij niet beter wat langer aan zijn deel van de tekst geschaafd?

Goegebeur mocht tevreden zijn over wat toch zijn avond was. De felicitaties werden overgebracht. Ik vertelde hem het toogverhaal en hij beaamde de moeilijkheden van het comedy vak. Leven van het woord is niet eenvoudig.

In kleine bekommernissen en onzekerheden vonden we een brug tussen twee werelden. Algauw praatten we enthousiast over onze projecten, het combineren van jobs en de inspiratie die dat geeft. De kracht van het verhaal bleek een gemeenschappelijke overtuiging. Die avond vond ik iets terug wat in het gewroet wel eens de weg verliest: het plezier van het schrijven.