Maandelijks archief: februari 2020

Seks verkopen in negentiende-eeuws Antwerpen

Gastblog door Pieter Vanhees.

Het zal u misschien verbazen, maar in het negentiende-eeuwse België waren regels voor vrouwen in prostitutie duidelijker dan vandaag. Bijna elke stad en grote gemeente vaardigde een gedetailleerd prostitutiereglement uit. Vrouwen die leefden en werkten op de Antwerpse Rietdijk, een befaamd Red light district, konden hierover meespreken. Toch namen veel vrouwen het niet zo nauw met de regeltjes: ze zochten de grenzen ervan op in hun streven naar betere werk- en leefomstandigheden.  

Eerste stappen ‘op den trottoir’

De bordelen op de Haringvliet en op de Burchtgracht vormden de ruggengraat van de getolereerde prostitutie (© Felixarchief, 12#4202).

Het prostitutiereglement dat het Antwerpse stadsbestuur in 1852 uitvaardigde was een verregaande poging om de activiteiten en het leven van de voornaamste spelers in de sekssector te omkaderen. Het reglement stond prostitutie slechts toe binnen welbepaalde ruimtes. Huismeiskens woonden en werkten in door het stadsbestuur erkende publieke huizen. Zowel het eerste contact tussen vrouw en klant als de seksuele activiteiten en de betaling gebeurden er onder toezicht van een alwetende maîtresse de maison.

Afgezonderde meiskens, daarentegen, werkten op zelfstandige basis, maar ook zij werden geweerd uit de publieke ruimte. Ze konden klanten ontvangen in hun eigen woning, maar vaker gebeurde dit in erkende koppel- of rendez-voushuizen. Hier konden kamers worden gehuurd voor korte tijd of voor een hele nacht. In de praktijk hadden Afgezonderde meiskens echter geen andere keuze dan de straat op te gaan op zoek naar klanten. Het stadsreglement liet nochtans weinig ruimte voor tippelen. Artikel 28 verbood onder andere: het dragen van onzedige kleeding op straat, zichtbare verleidingspogingen aan de deur of in het raam van een woning, individueel of in groep drentelen en het aanspreken van mannen. In realiteit bleven deze verbodsbepalingen vaak dode letter. Niet alleen hielden prostituees er weinig rekening mee, de politie trad ook pas streng op wanneer hun gedrag aanleiding gaf tot buurtprotest.

Verhuizen, schrappen of ontsnappen?

Matrozen die aanmeerden ontvingen dit visitekaartje. Voor hen was het duidelijk dat er hier meer mogelijk was dan het verorberen van een hapje en een drankje (© Felixarchief, 731#383).

Vrouwen die volgens de regels seks binnenskamers wilden verkopen, konden niet anders dan zich laten registreren als publieke vrouwen. Bij inschrijving moesten ze hun identiteitspapieren (‘reispassen, geboortebrieven en andere stukken den burgerlyken stand der opgeschrevene vrouwen aenduidende’) achterlaten in het centrale politiebureau. Ook moesten ze hun verzoek zelf indienen om te vermijden dat ze tegen hun wil, bijvoorbeeld door een bordeelhoudster, werden ingeschreven. Vrouwen in prostitutie ervoeren zo’n registratie echter als vervelend. Tot ongenoegen van de zedenpolitie verkozen ze vaak illegale prostitutiehuizen, van waaruit ze zonder inschrijving konden werken, boven de erkende publieke huizen.

De documenten terugkrijgen en uit het register geschrapt worden, kon slechts op twee manieren. Ten eerste door toestemming aan de burgemeester te vragen om een punt te zetten achter een loopbaan als prostituee. Vaak werd een dergelijk verzoek ingediend door een vrouw die beweerde te willen stoppen met prostitutie, maar het kon evengoed van de hand van een familielid of partner zijn. In 1868 voerde de 36-jarige Catharina aan dat zij in het publieke huis, waar zij 13 jaar woonde, de laatste vier jaar enkel nog huishoudelijk werk deed. Nu vond ze het tijd om te trouwen en te gaan samenwonen met haar aanstaande, maar tegelijkertijd wilde ze aan de slag blijven als werkvrouw in publieke huizen. De politiecommissaris, die haar dossier behandelde, raadde de burgemeester aan in te gaan op haar verzoek. Dit betekende het einde van Catharina’s officiële carrière als prostituee.

In principe konden vrouwen ook uit het register verdwijnen door de stad te verlaten. Elders een nieuw leven beginnen werd hen echter niet gemakkelijk gemaakt. Ze kregen dan misschien wel hun identiteitspapieren terug, maar moesten ook een attest van domiciliewijziging meenemen. Dit document, waarop hun vorige beroep vermeld stond, moest worden afgegeven aan de politie van de nieuwe woonplaats. Het stigma van prostitutie verhuisde met andere woorden mee. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat elke verhuizende prostituee ‘den trottoir’ achter zich wilde laten. Veel sekswerkers in deze periode waren echte migratiepioniers, steeds op zoek naar nieuwe en betere carrièremogelijkheden binnen de sekssector.

Bij de dokter

Een nog belangrijkere reden om het officiële circuit te omzeilen, was het onontkoombare doktersbezoek. Antwerpse prostituees moesten zich om de 6 dagen melden bij een arts voor een gynaecologisch onderzoek. Vele vrouwen vonden deze controle bijzonder onaangenaam. Zij moesten zich blootstellen aan het oog van stedelijke artsen die met een speculum speurden naar sporen van geslachtsziektes zoals syfilis en gonorroe. Dit gebeurde aan de lopende band: dokters besteedden hoogstens enkele minuten aan elk onderzoek.

Het huidige Schipperskwartier, waar bepaalde vormen van prostitutie worden toegestaan, bevindt zich niet ver van de negentiende-eeuwse Rietdijk (© Pieter Vanhees).

Ook waren er financiële redenen om zulke doktersbezoeken te mijden. Niet alleen was het visiet betalend, ook liepen prostituees beroepsinkomsten mis. Ze werden namelijk gedwongen opgenomen in het Sint-Elisabeth gasthuis bij vaststelling van een ziekte, en mochten pas terug aan het werk als ze genezen verklaard waren. Dat overkwam bijvoorbeeld de 19-jarige serveuse Marie. Zij werd samen met haar bazin in de achterplaats van een café aangetroffen terwijl ze zich dronken liet voeren. Vervolgens werd ze aangehouden en opgesloten in de stadsgevangenis. Bij medisch onderzoek bleek ze ‘licht aangetast door syfilis’ waarna ze naar het ziekenhuis werd overgebracht.

Zulke verplichte ziekenhuisverblijven die lang konden duren, waren geen reclame voor het gereglementeerde sekscircuit. Het is moeilijk om een goede schatting te geven van het aantal vrouwen dat voor de officieuze sector koos, maar waarschijnlijk ging het om een veelvoud van het aantal dat in erkende huizen actief was.

Pieter Vanhees is als doctoraatsbursaal verbonden aan de onderzoeksgroep Moderniteit en Samenleving 1800-2000 van de KU Leuven. Hij bestudeert de sociale geschiedenis van prostitutie in de negentiende en twintigste eeuw.

Titelafbeelding: Het Antwerpse Prostitutiereglement van 1852 (© Felixarchief, 731#365).

Een priester, een mes en een zwangere vrouw

Wat als een zwangere vrouw sterft voor haar baby is geboren? Zo’n scenario, waar we vandaag liever niet aan denken, was in de negentiende eeuw een reële angst. De postmortale keizersnede vormde voor artsen een laatste reddingsboei om een levensvatbaar kind uit de schoot van een overleden vrouw te bevrijden. Maar ook priesters en andere katholieken hadden zo hun redenen om het mes in eigen handen te nemen. Elke ongedoopte dode foetus betekende immers een verloren ziel.

Leve de foetus

Foetus in de baarmoeder (Wellcome Collection. CC BY).

De keizersnede bij een pas overleden vrouw was in het negentiende-eeuwse België een vrij uitzonderlijke noodoperatie. Meestal gingen artsen over tot de ingreep nadat een vrouw voor het einde van de bevalling haar laatste adem had uitgeblazen. Toch koesterden maar weinig dokters illusies over het succes van postmortale ingrepen. Als het kind de operatie al overleefde, dan stierf het meestal enkele ogenblikken later. Van de achttien gedocumenteerde postmortale keizersneden die tussen 1845 en 1889 in de Brusselse ziekenhuizen werden uitgevoerd, is er bijvoorbeeld slechts één succesvolle keizersnede gerapporteerd.

Vertegenwoordigers van de Katholieke Kerk betreurden echter dat zulke keizersneden enkel in een vergevorderd stadium van de zwangerschap plaatsvonden. De Belgische aartsbisschop Engelbert Sterckx maakte zijn bezorgdheid duidelijk aan de bestuurders van de Brusselse ziekenhuizen. In een brief uitte hij zijn ongenoegen over de vele zieltjes die dreigden verloren te gaan: “Artsen en chirurgen weigeren een operatie uit te voeren als het kind niet levensvatbaar is of als het de termijn van 7 maanden niet heeft bereikt. Dit is een ernstig misbruik dat veel pijn heeft veroorzaakt, gezien het grote aantal kinderen dat niet werd gedoopt en daarom van de hemelse gelukzaligheid is beroofd.” Zijn pleidooi vond maar weinig gehoor bij het bestuur van de ziekenhuizen dat te kennen gaf dat alle keizersneden naar behoren waren gebeurd. Bovendien, zo kreeg de aartsbisschop te horen, waren ziekenhuizen geen religieuze instellingen maar plaatsen waar gezondheidszorg centraal stond.

Religieuze plichten

Een zeldzame visuele getuigenis van een postmortale keizersnede uit 1730, met links de overleden vrouw op een draagbaar, een dokter die de baby presenteert en rechts op de tafel het doopwater (Bayerisches Nationalmuseum, München).

Het pleidooi van de aartsbisschop voor het zielenheil van ongeboren leven is maar een voorbeeld van een bredere katholieke promotiecampagne die vanaf de achttiende eeuw werd gevoerd. Via dooprichtlijnen benadrukten priesters en theologen de noodzaak van de doop bij alle ongeboren kinderen die in levensgevaar verkeerden, zelfs al ging het om een voor het blote oog onzichtbare embryo. Die plicht om ieder levend wezen te ‘nooddopen’ kwam in de eerste plaats toe aan de ervaringsdeskundigen bij bevallingen: dokters en vroedvrouwen. Belgische kerkelijke richtlijnen uit 1851 gaven hen instructies mee over de verschillende manieren waarop ze de doop konden toedienen tijdens zwangerschappen en geboortes. Maar daar bleef het niet bij. Volgens diezelfde richtlijnen eiste de Katholieke Kerk een daad van katholieke naastenliefde van iedereen die zich in de buurt van een stervende zwangere vrouw bevond. Als er geen arts te bespeuren was, werden priesters en andere katholieken met andere woorden geacht om na haar overlijden zelf in actie te komen.

Enkelingen voegden ook effectief de daad bij het woord. Een aantal controversiële incidenten op het Belgische platteland haalden de Belgische kranten, zoals een voorval in Aartrijke in 1867. Een plaatselijke vroedvrouw, mevrouw Vandenbussche, werd er door een even plaatselijke priester overgehaald om met een zakmes een dubbele snede te maken in de buik van een overleden zwangere vrouw. Zonder de foetus eruit te halen, had de priester wat doopwater gegoten over de foetus, waarna de vroedvrouw meteen overging tot het hechten van de buik. De foetus werd geschat op een viertal maanden.

Voor de rechtbank, of toch niet

Diagram met verschillende mogelijke keizersneden (Wellcome Collection. CC BY).

Het incident in Aartrijke bracht een groot publiek debat op gang over de noodzaak van een wet om lijken te beschermen en de veiligheid van schijnbaar dode personen te garanderen. Want wat als een diepgelovige katholiek zonder een doodsverklaring het mes in een vrouw zette die dood leek, maar in feite nog leefde? Verschillende opeenvolgende rechtszaken maakten duidelijk dat er geen enkele Belgische wet bestond die wie dan ook ervan moest weerhouden om onbegraven lichamen open te snijden. Deze controversiële vaststelling was het startpunt van vurige publieke discussies tussen liberale antiklerikale voorstanders van zo’n wet en katholieke tegenstanders. Omstreeks 1870 werd er in het Belgische parlement effectief een wetsvoorstel ingediend, maar tot een wet is het uiteindelijk nooit gekomen.

Ook in de decennia na het parlementair debat bleef de bekommernis om de ziel van de foetus voor katholieken een dringende reden om postmortale keizersneden te doen. Kranten brachten enkele incidenten aan het licht waarbij priesters zelf keizersneden op gestorven vrouwen hadden uitgevoerd. Wanneer de laatste postmortale keizersnede door een onervaren katholiek in België plaatsgreep, is moeilijk in te schatten. In elk geval gaf de Heilige Stoel, het centrale bestuursorgaan van de Katholieke Kerk in Rome, in 1899 een officieel antwoord op de vraag of geestelijken zelf een keizersnede moesten uitvoeren bij overleden vrouwen. De nieuwe richtlijnen benadrukten nogmaals het belang van christelijke naastenliefde om foetussen uit de buik van de vrouw te halen. Van priesters werd verwacht dat zij hemel en aarde zouden bewegen om plaatselijke artsen zover te krijgen om een keizersnede te doen. Maar, zo stelde de Heilige Stoel, het was niet aan hen om zich te bemoeien met de eigenlijke operatie, laat staan deze zelf uit te voeren.

Meer lezen.

Gijbels, J. (2019). “Medical Compromise and Its Limits: Religious Concerns and the Postmortem Caesarean Section in Nineteenth-Century Belgium”. Bulletin of the History of Medicine, 93 (3), 305-334.

Jolien Gijbels is als doctoraatsbursaal verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750 van de KU Leuven. Ze verricht onderzoek naar de religieuze en levensbeschouwelijke opvattingen van verloskundigen en gynaecologen in de negentiende eeuw.

Titelafbeelding: Plate 78, Surgical technique for caesarean section. Credit: Wellcome Collection. CC BY.