Gastblog door Pieter Vanhees.
Het zal u misschien verbazen, maar in het negentiende-eeuwse België waren regels voor vrouwen in prostitutie duidelijker dan vandaag. Bijna elke stad en grote gemeente vaardigde een gedetailleerd prostitutiereglement uit. Vrouwen die leefden en werkten op de Antwerpse Rietdijk, een befaamd Red light district, konden hierover meespreken. Toch namen veel vrouwen het niet zo nauw met de regeltjes: ze zochten de grenzen ervan op in hun streven naar betere werk- en leefomstandigheden.
Eerste stappen ‘op den trottoir’
Het prostitutiereglement dat het Antwerpse stadsbestuur in 1852 uitvaardigde was een verregaande poging om de activiteiten en het leven van de voornaamste spelers in de sekssector te omkaderen. Het reglement stond prostitutie slechts toe binnen welbepaalde ruimtes. Huismeiskens woonden en werkten in door het stadsbestuur erkende publieke huizen. Zowel het eerste contact tussen vrouw en klant als de seksuele activiteiten en de betaling gebeurden er onder toezicht van een alwetende maîtresse de maison.
Afgezonderde meiskens, daarentegen, werkten op zelfstandige basis, maar ook zij werden geweerd uit de publieke ruimte. Ze konden klanten ontvangen in hun eigen woning, maar vaker gebeurde dit in erkende koppel- of rendez-voushuizen. Hier konden kamers worden gehuurd voor korte tijd of voor een hele nacht. In de praktijk hadden Afgezonderde meiskens echter geen andere keuze dan de straat op te gaan op zoek naar klanten. Het stadsreglement liet nochtans weinig ruimte voor tippelen. Artikel 28 verbood onder andere: het dragen van onzedige kleeding op straat, zichtbare verleidingspogingen aan de deur of in het raam van een woning, individueel of in groep drentelen en het aanspreken van mannen. In realiteit bleven deze verbodsbepalingen vaak dode letter. Niet alleen hielden prostituees er weinig rekening mee, de politie trad ook pas streng op wanneer hun gedrag aanleiding gaf tot buurtprotest.
Verhuizen, schrappen of ontsnappen?
Vrouwen die volgens de regels seks binnenskamers wilden verkopen, konden niet anders dan zich laten registreren als publieke vrouwen. Bij inschrijving moesten ze hun identiteitspapieren (‘reispassen, geboortebrieven en andere stukken den burgerlyken stand der opgeschrevene vrouwen aenduidende’) achterlaten in het centrale politiebureau. Ook moesten ze hun verzoek zelf indienen om te vermijden dat ze tegen hun wil, bijvoorbeeld door een bordeelhoudster, werden ingeschreven. Vrouwen in prostitutie ervoeren zo’n registratie echter als vervelend. Tot ongenoegen van de zedenpolitie verkozen ze vaak illegale prostitutiehuizen, van waaruit ze zonder inschrijving konden werken, boven de erkende publieke huizen.
De documenten terugkrijgen en uit het register geschrapt worden, kon slechts op twee manieren. Ten eerste door toestemming aan de burgemeester te vragen om een punt te zetten achter een loopbaan als prostituee. Vaak werd een dergelijk verzoek ingediend door een vrouw die beweerde te willen stoppen met prostitutie, maar het kon evengoed van de hand van een familielid of partner zijn. In 1868 voerde de 36-jarige Catharina aan dat zij in het publieke huis, waar zij 13 jaar woonde, de laatste vier jaar enkel nog huishoudelijk werk deed. Nu vond ze het tijd om te trouwen en te gaan samenwonen met haar aanstaande, maar tegelijkertijd wilde ze aan de slag blijven als werkvrouw in publieke huizen. De politiecommissaris, die haar dossier behandelde, raadde de burgemeester aan in te gaan op haar verzoek. Dit betekende het einde van Catharina’s officiële carrière als prostituee.
In principe konden vrouwen ook uit het register verdwijnen door de stad te verlaten. Elders een nieuw leven beginnen werd hen echter niet gemakkelijk gemaakt. Ze kregen dan misschien wel hun identiteitspapieren terug, maar moesten ook een attest van domiciliewijziging meenemen. Dit document, waarop hun vorige beroep vermeld stond, moest worden afgegeven aan de politie van de nieuwe woonplaats. Het stigma van prostitutie verhuisde met andere woorden mee. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat elke verhuizende prostituee ‘den trottoir’ achter zich wilde laten. Veel sekswerkers in deze periode waren echte migratiepioniers, steeds op zoek naar nieuwe en betere carrièremogelijkheden binnen de sekssector.
Bij de dokter
Een nog belangrijkere reden om het officiële circuit te omzeilen, was het onontkoombare doktersbezoek. Antwerpse prostituees moesten zich om de 6 dagen melden bij een arts voor een gynaecologisch onderzoek. Vele vrouwen vonden deze controle bijzonder onaangenaam. Zij moesten zich blootstellen aan het oog van stedelijke artsen die met een speculum speurden naar sporen van geslachtsziektes zoals syfilis en gonorroe. Dit gebeurde aan de lopende band: dokters besteedden hoogstens enkele minuten aan elk onderzoek.
Ook waren er financiële redenen om zulke doktersbezoeken te mijden. Niet alleen was het visiet betalend, ook liepen prostituees beroepsinkomsten mis. Ze werden namelijk gedwongen opgenomen in het Sint-Elisabeth gasthuis bij vaststelling van een ziekte, en mochten pas terug aan het werk als ze genezen verklaard waren. Dat overkwam bijvoorbeeld de 19-jarige serveuse Marie. Zij werd samen met haar bazin in de achterplaats van een café aangetroffen terwijl ze zich dronken liet voeren. Vervolgens werd ze aangehouden en opgesloten in de stadsgevangenis. Bij medisch onderzoek bleek ze ‘licht aangetast door syfilis’ waarna ze naar het ziekenhuis werd overgebracht.
Zulke verplichte ziekenhuisverblijven die lang konden duren, waren geen reclame voor het gereglementeerde sekscircuit. Het is moeilijk om een goede schatting te geven van het aantal vrouwen dat voor de officieuze sector koos, maar waarschijnlijk ging het om een veelvoud van het aantal dat in erkende huizen actief was.
Pieter Vanhees is als doctoraatsbursaal verbonden aan de onderzoeksgroep Moderniteit en Samenleving 1800-2000 van de KU Leuven. Hij bestudeert de sociale geschiedenis van prostitutie in de negentiende en twintigste eeuw.
Titelafbeelding: Het Antwerpse Prostitutiereglement van 1852 (© Felixarchief, 731#365).