Maandelijks archief: februari 2016

Hoe vluchtelingen de Belgische wetenschap verrijkten

‘Vluchtelingen kosten handenvol geld’, zo klinkt het her en der in Europa en ook in ons land. Nochtans kunnen vluchtelingen hun gastland ook verrijken. Met wetenschap bijvoorbeeld. Daar biedt de  Belgische geschiedenis tal van voorbeelden van.

Bienvenue à Bruxelles

Een speelbal tussen republikeinen en royalisten, zo kun je vroegnegentiende-eeuws Frankrijk nog best omschrijven. Na de de val van Napoleon en de terugkeer van het koningschap vluchtten heel wat mannen en vrouwen voor de bloedige represailles van het nieuwe bewind. Niet zelden belandden zij in Belgische gebieden. Vooral het vrijzinnig klimaat van Brussel had een sterk aanzuigeffect. De vluchtelingenstroom naar de Brabantse hoofdstad werd zo groot dat de bewindvoerders zich lichtjes zorgen begonnen te maken.

Jean Garnier was in 1822-1823 rector van de Universiteit Gent.
Jean Garnier was in 1822-1823 rector van de Universiteit Gent.

Onder de vluchtelingen die rond 1815 in Brussel strandden, bevond zich Pierre Drapiez. In zijn wilde adolescentenjaren was deze bioloog met Napoleons Armee d’Orient naar Egypte en Syrië opgetrokken. Dat kwam hem nu duur te staan. In Frankrijk was hij directeur van een goeddraaiend bedrijf en hoofd van een prestigieuze school geweest, kortom iemand met aanzien. In Brussel was hij een nobody. Het bescheiden baantje als bijlesleraar bracht brood op de plank, maar was ver beneden zijn niveau. Geleidelijk aan kon de jonge allochtoon zich opwerken. Hij bouwde goede contacten uit met de Brusselse elite en mocht zelfs Koning Willem I tot zijn kennissen rekenen.

Ook voor de gerenommeerde wiskundige Jean Garnier lag de droom om zijn oude dag in la douce France te slijten aan diggelen. Maar alles was beter dan zijn vroegere leven, dat hij omschreef als ‘vol angst en levensgevaar’. Net als Drapiez prees Garnier zich gelukkig in Brussel een veilig toevluchtsoord te hebben gevonden.

Hun gastland had echter ook profijt aan de inwijkelingen. Garnier kwam werkelijk als geroepen. De Universiteit van Gent kampte bij haar oprichting in 1816 met een gebrek aan degelijke hoogleraren. Met zijn indrukwekkende staat van dienst en zijn stapel educatieve publicaties was Garnier the man for the job. Garnier speelde zo een doorslaggevende rol in de vorming van de volgende generatie Zuid-Nederlandse docenten. Aan Drapiez dankt ons land dan weer de Nationale Plantentuin. Niet alleen was de Franse migrant één van de initiatiefnemers van het project, ook de realisatie ervan in 1829 was grotendeels aan zijn connecties te danken.

Focus op talent

Met de komst van de Habsburgse troepen eindigden heel wat Italiaanse revolutionairen aan de galg.
Met de komst van de Habsburgse troepen eindigden heel wat Italiaanse revolutionairen aan de galg.

Drapiez en Garnier slaagden er snel in goede posities te verwerven, maar steun van het gastland was cruciaal. In het bijzonder de Brusselse Academie voor Wetenschappen toonde zich opmerkzaam voor het potentieel van ingeweken wetenschappers en droeg zo bij aan hun integratie. Dit ervoer althans Gaspard Pagani, een wiskundige die in 1820 de galgen van de Habsburgse troepen was ontvlucht. Het was meer dan een geluk dat de Italiaanse asielzoeker onmiddellijk in de gemeenschap van académiciens werd opgevangen. Pagani’s nieuwe vrienden – waaronder de bekende statisticus Adolphe Quetelet –  maakten het tot hun taak om zijn talenten te ontginnen. Zij wezen hem op de prijsvragen van de Klasse Wetenschappen, waarmee hij zijn naam kon lanceren. Met succes: nog vóór zijn tweede bekroning kreeg Pagani het lidmaatschap van de Academie aangeboden. Via de Academie schopte de Italiaanse wiskundige het in een mum van tijd tot hoogleraar aan de Universiteit van Leuven, waar hij in het onderzoek naar ruimtekrommen zijn naam vestigde. Precies zoals zijn vrienden hadden voorzien.

Ook in recentere tijden boekten vluchtelingen wetenschappelijk succes. Toen België in 1929 zijn grenzen opende voor het getergde gezin Prigogine, kon het niet vermoeden dat het zich daarmee van wereldfaam verzekerde. Ilya Romanovich Prigogine was een kleuter toen hij met zijn ouders de Sovjet-Unie ontvluchtte. De Prigogines verbleven enige tijd in Duitsland. Maar omdat vader Roman, een chemisch ingenieur, in het groeiende anti-Joodse klimaat geen job vond,  pakte het gezin opnieuw de koffers. In zijn nieuwe land België kregen de jonge Ilya en zijn ouders wel kansen om zich te ontplooien. Mits wat aanpassing kon Ilya aansluiten in het Brussels onderwijs. Daarna werd hij zelfs aangemoedigd om verder te studeren. Prigogine had nog maar pas het doctorsdiploma in de scheikunde op zak toen hij in 1950 tot hoogleraar werd benoemd. De Nieuwe Belg bleek een prijsbeest van het grootste kaliber: met Prigogine scoorde België in 1974 voor de allereerste keer de Nobelprijs in de chemie.

Prigogine neemt de Nobelprijs in ontvangst.
Prigogine neemt de Nobelprijs in ontvangst.

Gelijk burgerschap in de Republiek der Letteren

Naar aanleiding van de kwestie Pagani stelde wiskundige Adolphe Quetelet dat hij en zijn collega académiciens, steeds ‘verder keken dan de politieke situatie van de vluchteling’ en dat ‘hun interesse naar diens talenten uitging.’ Een dikke eeuw later sprak Prigogine in dezelfde trant over het fascinerende gevoel van wereldburgerschap dat hij als wetenschapper had mogen ervaren. Ongehinderd door landsgrenzen, taalbarrières of onderzoeksgewoonten vormden wetenschappers een gemeenschap, aldus de Nobellaureaat. Het maakte ook dat wetenschappers elkaar in tijden van nood spontaan de hand reikten.

In een tijd waarin universitaire allochtonen nog te vaak naar laaggeschoold werk worden georiënteerd, klinken de uitspraken van deze twee grote geleerden verbazend actueel. Misschien is het tijd om de traditie van solidariteit in de Republiek der Letteren in ere te herstellen.

Meer lezen over Drapiez, Prigogine en de andere naar België gevluchte wetenschappers kan op Bestor.

Lyvia Diser is gastblogger.  Ze  verdedigde in 2013 haar proefschrift Ambtenaren in witte jas. Laboratoriumwetenschap in het Belgisch overheidsbeleid (1870-1940). Momenteel is ze wetenschappelijk medewerker voor Bestor (Belgian Science and Technology Online Resources), een wetenschapshistorisch project onder de vleugels van het Nationaal Comité voor Logica, geschiedenis en filosofie der wetenschappen en Nationaal Centrum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen.

Karikatuur van Marie en Pierre Curie in Vanity Fair,  1904.
Karikatuur van Marie en Pierre Curie in Vanity Fair, 1904.

In 1903 wonnen Marie en Pierre Curie samen met Henri Becquerel de Nobelprijs voor Natuurkunde. Een jaar later memoreerde het Amerikaanse Vanity Fair de eerste vrouwelijke Nobelprijswinnaar en haar echtgenoot via een dubbelportret waarop hun ontdekking van radium werd verbeeld. Pierre staat op de voorgrond. De veel kleinere Marie staat achter hem en kijkt mee naar het zonet ontdekte radium. Compositorisch mocht de keuze om de kleinste persoon achteraan te plaatsen onhandig zijn, de vraag wie van hen de leiding had, was zo wel meteen beantwoord. Ook in de jaren nadien zou daar in de publieke opinie weinig twijfel over bestaan. Na Pierres dood werd Marie bijvoorbeeld ‘de weduwe van de uitvinder van het radium’ genoemd.

Het beeld was ook op een meer specifieke manier gekleurd door een stereotiepe invulling van mannelijke en vrouwelijke rollen in de wetenschap. In zijn ene hand houdt Pierre een boek, in de andere het resultaat van het onderzoek. Marie houdt één hand op de experimenteertafel en de andere op Pierres schouder en verbindt de denkende Pierre zo met het materiële werk dat nodig was voor de ontdekking. Die werkverdeling werd expliciet verbeeld in verschillende foto’s die van hen samen werden gemaakt: Marie als doener, aan het werk met labomateriaal, Pierre als denker, met een boek. In populariserende beschrijvingen van het labo-Curie heette het dan dat Pierre nadacht terwijl Marie geduldig roerde in de potten met kokende vloeistoffen waaruit radium zou worden geïsoleerd.

Het patroon refereerde aan een reële werkverdeling tussen beide wetenschappers, maar vergrootte de verschillen tussen hen beiden ook uit. Zoals uit hun gezamenlijke laboschriftjes blijkt, had geen van beiden een monopolie op de titel ‘doener’ of  ‘denker’. In het publieke beeld van wetenschap bleef het predicaat van ‘denker’ én van ‘ontdekker’ aan mannen voorbehouden.

Tekst: Kaat Wils. Foto: Wikimedia Commons.

Hebben Amerikanen een ziel?

Marcel Florkin.
Marcel Florkin.

Tussen de wereldoorlogen gingen honderden, vaak jonge Belgische wetenschappers met een reisbeurs naar de Verenigde Staten. Van veel van deze reizen zijn verslagen bewaard gebleven, die een beeld geven van de Europese kijk op Amerika. In zijn verslag uit 1929 waarschuwde de Luikse biochemicus Marcel Florkin voor een al te gemakkelijk oordeel. De Belgen moesten zelf in contact treden met de Amerikanen en niet vervallen in de clichématige ophemeling of afwijzing. Niet alles was fantastisch in Amerika, maar evenmin vormden de Verenigde Staten ‘a nation of Babbitts, of soulless automatons’.

Ondanks Florkins waarschuwing was de waarneming van de Belgische wetenschappers gestandaardiseerd. Steeds weer kwamen de beelden van het dynamische Amerikaanse leven voorbij: de auto, de wolkenkrabber, de democratische omgangsvormen. Velen bewonderden de wetenschappelijke uitrusting en stand van zaken. Anderen maakten zich even clichématig zorgen over de oprukkende populaire cultuur en het gebrek aan originaliteit. Voor deze laatsten waren de bewoners van de Verenigde Staten wel degelijk ‘Babbitts’ – naar de door Sinclair Lewis geschapen romanfiguur.

BabbitCoverBabbitt, uit 1922, is dan ook een onweerstaanbare satire op het leven in de fictieve middelgrote stad Zenith. George Follansbee Babbit is een makelaar in immobiliën; hij bezit een modern huis in een buitenwijk dat van alle gemakken voorzien is; hij heeft een snelle auto en een elektronische sigarenaansteker, een degelijk ‘vrouwtje’ en drie opgroeiende kinderen. Babbitt is lid van de Boosters, een club van Zenithse heren die het erg met zichzelf hebben getroffen en die, even enthousiast als oppervlakkig, hun stad willen opstuwen in de vaart der volkeren.

 

Sinclair Lewis.
Sinclair Lewis.

Lewis’ beschrijving van Babbitt, zijn Werdegang en zijn soortgenoten bespot precies dat wat vele Europeanen in Amerika afwezen: het gebrek aan cultuur, de snelheidsgekte, de schreeuwerigheid, het materialisme. In 1930 kreeg Lewis als eerste Amerikaan de Nobelprijs voor de literatuur, ook voor zijn even scherpe romans Main Street (over een klein Amerikaans dorp) en Arrowsmith (over de Amerikaanse wetenschap). Het oordeel over de Verenigde Staten dat erin naar voren komt mag kort door de bocht zijn, het werd – ook getuige de verslagen van de Belgische wetenschappers – wél breed gedeeld. En het is heerlijk om te lezen, bijvoorbeeld als Babbitt in de trein in gesprek raakt met ‘het type mannen dat hij kwalificeerde als de Beste Kerels Die Je Ooit Zult Tegenkomen, Echt Geschikte Lui’:

‘Voor hen was de Romantische Held niet meer de ridder, de troubadour, de cowboy, de piloot of de dappere jonge officier van justitie, maar de geweldige verkoopdirecteur, die op zijn glazen bureaublad een Marktanalyse had liggen, die Doorzetter als adellijke titel voerde en die zich samen met al zijn jonge samoerai inzette voor het kosmische ideaal van Verkopen – niet het verkopen van iets specifieks, voor of aan iemand in het bijzonder, maar puur het Verkopen.’

Gelukkig is Babbitt sinds vorig jaar weer in Nederlandse vertaling beschikbaar.

Pieter Huistra is gastblogger. Hij is als universitair docent theorie van de geschiedenis verbonden aan de Universiteit Utrecht. Zijn onderzoek betreft de wetenschapsgeschiedenis in breedste zin, van de geesteswetenschappen tot de natuur- en biomedische wetenschappen.

Een autopsie in het Sint-Jansziekenhuis te Brussel, 1892.
Een autopsie in het Sint-Jansziekenhuis te Brussel, 1892.

In de late negentiende eeuw werden gedwongen dissecties controversiëler. Tot dan toe konden de lijken van arme ziekenhuispatiënten voor onderzoek en onderwijs worden gebruikt, zonder hun toestemming en ongeacht protest. De rechtvaardiging hiervoor was dat ‘gratis’ zorg het lichaam van de arme tot gemeenschappelijk goed maakte. Met de kennis geborgen in hun lichaam betaalden arme patiënten hun schulden aan de maatschappij, die hun behandeling had bekostigd.

Onder invloed van protest van de opkomende socialistische partij (die onderzoek op lichamen van armen veroordeelde als klassenjustitie) werden strengere regels opgesteld. Armen mochten niet meer zomaar worden gedissecteerd. Dit leidde tot een tekort voor de medische faculteit, die een oplossing vond in een vermeerdering van het aantal autopsieën. Autopsieën konden immers worden uitgevoerd zonder toestemming én in het geniep: medici maakten zich sterk dat familieleden niet zouden merken dat er een autopsie op het lichaam van hun overleden geliefde was uitgevoerd.

Autopsiehandboeken hechtten inderdaad steeds meer belang aan de integriteit van het lichaam. Snijden moest zo gebeuren dat het ‘volledig verborgen kon worden door een hemd’. Het gezicht en de handen, de lichaamsdelen die wij het meest vereenzelvigen met identiteit, mochten niet worden aangeraakt. Verwijderde organen werden vervangen door ‘watjes of doeken’ opdat de uiterlijke vorm van het lichaam niet zou veranderen. De praktijk van de autopsie veranderde zo onder invloed van sociale gevoeligheden. De autopsie was voortaan onzichtbaar. Lijken werden innerlijk geplunderd, maar bleven uiterlijk intact. Op deze manier is de vrouw op de foto, wier lichaam ondanks de vele verwijderde organen verrassend intact lijkt, een stille getuige van de worsteling van de laatnegentiende-eeuwse anatoom, die steeds moeilijker aan lijken kwam.

Tekst: Tinne Claes. Foto: Archief OCMW Brussel.