Op 16 augustus 1880 reisden François Rembauville en Léonard Paris, twee agenten van de Franse grenspolitie, vanuit de Franse gemeente Tourcoing naar Brussel. De Belgische socialisten organiseerden er een manifestatie voor algemeen mannenstemrecht en beide agenten hadden de opdracht informatie te verzamelen over de eventuele deelname van Franse arbeiders aan de optocht. In de voorgaande maanden waren de socialisten uit Gent er immers in geslaagd om de Noord-Franse textielarbeiders, waaronder ook vele Belgische migranten, op te jutten. De industrie in Rijsel had wekenlang stilgelegen: een economische ramp die de autoriteiten en industriëlen in het vervolg liever in de kiem smoorden. De opdracht van Rembauville en Paris was niet eenvoudig, maar ze gingen niet onvoorbereid. Hun infiltrant en spion in socialistische kringen, Victor Capart, zou het werkelijke veldwerk verrichten en verslag uitbrengen in een Brussels café.
Een Belgische Fransman
Victor Capart werd geboren in Tourcoing in 1839 als kind van Belgische migranten. Toen hij meerderjarig werd en kon kiezen tussen de Franse of Belgische nationaliteit, opteerde hij ervoor die laatste te behouden. Dat had als voordeel dat hij geen militaire dienst voor Frankrijk hoefde te doen. Het had echter ook als nadeel dat hij, als buitenlander, uit Frankrijk kon worden gezet bij de kleinste aanraking met het gerecht. Brulboei als Capart was, duurde het niet lang voor hij in de gevarenzone terecht kwam. Na een aantal caféruzies beslisten de conservatieve autoriteiten van Tourcoing hem het land uit te wijzen.
Capart trok niet ver: met vrouw en kinderen vestigde hij zich op drie kilometer van de Frans-Belgische grens, in Mont-à-Leux bij Moeskroen. Hij baatte er het café ‘À la république française’ uit – what’s in a name. Gelukkig was hij er allerminst. Hij verdiende niet genoeg om zijn gezin in België en zijn zieke moeder in Frankrijk te onderhouden, ook al trachtte hij opdrachten als thuiswever en de uitbating van het café te combineren. Bovendien voelde hij weinig affiniteit met België: het mocht dan wel het herkomstland van zijn ouders zijn, hij beschouwde zichzelf als op en top Frans. Terugkeren naar Frankrijk werd dan ook een levensdoel.
Geld en hoop: motieven voor spionage
In een brief aan de politiechef van Tourcoing, François Rembauville, bood Capart zich aan als spion voor Frankrijk. Toeval wilde immers dat zijn café in Mont-à-Leux was uitgegroeid tot de centrale ontmoetingsplaats voor Belgische en Noord-Franse socialisten. Capart zag zijn kans schoon. Frankrijk was niet tuk op de socialisten: zou de politie er geen baat bij hebben als hij haar voorzag van inside information over het grensoverschrijdende socialistische netwerk? Rembauville ging maar al te graag in op het voorstel van de banneling en schotelde hem in mei 1880 een contract voor. In ruil voor spionageactiviteiten kreeg Capart maandelijks een verloning van 50 Franse franken en werd hem een terugkeer naar Frankrijk in het vooruitzicht gesteld.
Een korte tijd liep alles goed. Capart bracht consciëntieus verslag uit van de socialistische vergaderingen in zijn café. Hij zette de politie op het spoor van een Belgische Fransman, Théodore Henri of ook wel ‘Le Blond’, die de Gentse financiering van de socialistische stakingen in Noord-Frankrijk had behartigd. Op basis van Caparts informatie werd hij uitgewezen. Maar na enkele maanden toonde Capart zich steeds meer van zijn minder betrouwbare kant. Op de manifestatie in Brussel kwam hij, tot grote ergernis van Rembauville en Paris, niet opdagen op het afgesproken uur. Toen beide agenten hem later toevallig tegen het lijf liepen, verontschuldigde de spion zich omstandig: hij had zich van café vergist. Om de tijd te doden had hij samen met een vriend de viool ter hand genomen en wat geld verdiend met muziek spelen. Rembauville wist heel goed dat Capart zich helemaal niet had vergist van café, maar gewoon het vlugge geld had verkozen boven zijn verplichtingen als spion. Zijn informant was een farçeur, en de politiechef nam zich voor extra op zijn tellen te passen.
Terug in Frankrijk
Hoe wispelturig Capart ook was, voor Rembauville bleef hij een waardevolle spion in socialistische middens. In 1881 of 1882 kreeg Capart toestemming om zich opnieuw in Noord-Frankrijk te vestigen, zij het niet zonder bijbedoelingen: in Roubaix hadden de socialisten zich onder leiding van Henri Carette georganiseerd als een lokale afdeling van de nationale Parti Ouvrier Français. Capart was de geknipte man om die jonge socialistische beweging in de gaten te houden.
Maar in ‘zijn’ Frankrijk ondervond Capart dat overleven net zo moeilijk was als in België. Hij opende een café in Roubaix dat te weinig werd bezocht om zijn familie te onderhouden. Gezien zijn reputatie als onruststoker vond hij amper werk in de textielindustrie en ook toen hij zich opnieuw installeerde als thuiswever, liepen de zaken niet zoals verhoopt. Zijn oor te luisteren leggen op café zat er steeds minder in, want, zo schreef hij aan Rembauville, ‘wie geen werk heeft en in de miserie zit, amuseert zich veel minder in het estaminet’.
Een volbloed socialist
Ergens rond het einde van de jaren 1880 stond Capart niet langer geboekstaafd als spion bij de Franse grenspolitie. Het is onduidelijk of hij er zelf de brui aan gaf of dat Rembauville hem vriendelijk bedankte voor bewezen diensten. Capart werkte in de daaropvolgende jaren voluit aan een carrière als socialistische zanger en militant politicus. Zijn uitgebreide socialistische netwerk kwam daarbij goed van pas. Wellicht was zijn enthousiasme voor het socialisme gegroeid tijdens zijn jarenlange spionageactiviteiten. En misschien had zijn engagement als spion op den duur ook als dekmantel voor zijn werkelijke socialistische sympathieën gediend.
Victor Capart slaagde er nooit in een succesvolle politieke carrière uit te bouwen. Een gevierd zanger werd hij echter wel. In 1908 stierf hij als volbloed socialist. Zijn kameraden eerden hem met een grootse begrafenis.
Meer lezen
Saartje Vanden Borre, ‘Singing, drinking, snitching. Victor Capart: a socialist in the French-Belgian border region at the turn of the century’, Socialist History, 44 (2014), 62-82.
Saartje Vanden Borre en Elien Declercq, ‘Socialist en spion. Victor Capart in de Frans-Belgische grensregio op het einde van de negentiende eeuw’, Brood en Rozen, 3 (2012), 4-21.
Sébastien Dhalluin, ‘Victor Capart, le chansonnier au deux visages (1839-1908)’, Revue du Nord, 94 (2012), 473-502.
Saartje Vanden Borre is als research fellow verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Ze publiceerde over het sociaal-culturele leven en de integratie van Belgische migranten in Noord-Frankrijk in de tweede helft van de negentiende eeuw. Momenteel werkt ze aan een geschiedenis van Kulak.