Maandelijks archief: januari 2024

De tech-boom omhakken: de representatie van wetenschapsgeschiedenis in het videospel ‘Sid Meier’s Civilization’

Door George Bailey; vertaald door Jasper Snoeys

Recent wetenschapshistorisch onderzoek benadrukt dat de vooruitgang van wetenschappelijke kennis kan worden toegeschreven aan niet-westerse gebieden, maar ook dat de westerse wetenschap sterk afhankelijk was van de kennisproductie van niet-westerse actoren. Hoewel zulke ideeën intussen doorgedrongen zijn in academische kringen, heeft deze verschuiving zich nog niet vertaald naar de publieke sfeer. Een manier om dat wel te doen, is door middel van een meer accurate historische representatie in populaire media en, bijvoorbeeld, videogames zoals Sid Meier’s Civilization.

Wortels: Sid Meier’s Civilization en geschiedenis

Met een totaal van 40 miljoen verkochte exemplaren heeft de Civilization-serie het historisch bewustzijn van heel wat mensen beïnvloed. Het uitgangspunt van het spel is eenvoudig. Je neemt de leiding over van een leider van een beschaving door de geschiedenis heen (bv. Genghis Khan en de Mongolen) en ontwikkelt die door hun territorium uit te breiden, het land te ontginnen en tegenstanders uit te roeien, om zo ‘een beschaving op te bouwen die de tand des tijds zal doorstaan’.

Dat de Civilization-reeks invloed heeft op hoe mensen geschiedenis zien, wordt enkel nog versterkt door de in het spel ingebouwde ‘Civilopedia’. Die biedt historische context voor de beschavingen, gebouwen, wonderen en leiders in het spel. Maar welke gebouwen als wonderen worden gezien, of welke beschavingen het waard zijn om te worden gespeeld en wie die beschavingen vertegenwoordigt, dat zijn allemaal beslissingen die de ontwikkelaars van het spel al dan niet bewust hebben genomen op basis van de geschiedenis, en die vervolgens dat specifieke perspectief op de geschiedenis overbrengen op de spelers van het spel.

Stam: wetenschap op een westerse manier structureren

In Civilization wordt wetenschappelijke technologie binnen een beschaving ontwikkeld door middel van een technologieboom (technology tree). De technologiebomen in de Civilization-serie (met uitzondering van de originele editie) zijn onderverdeeld in historische tijdperken. De tijdperken in deze spellen zijn: oud (ancient), klassiek (classical), middeleeuws (medieval), renaissance (renaissance), industrieel (industrial), atomair (atomic), informatie (information) en toekomst (future), met enkele veranderingen tussen de edities.

De beslissing over de op te nemen historische tijdperken benadrukt een fundamenteel westers perspectief op de geschiedenis van de wetenschap. Neem bijvoorbeeld de renaissance en de industriële tijdperken. Dat zijn wetenschappelijke bewegingen die niet alleen geworteld zijn in Eurocentrische idealen over wat wetenschap betekende, maar ook gebaseerd zijn op Europese koloniale praktijken. Door industrialisatie voor te stellen als iets waarvoor de renaissance nodig was, wordt historisch bewijs over de industrialisatie van bepaalde gebieden, zoals de porseleinproductie die in China al eeuwen voor de renaissance gaande was, vergeten. Omgekeerd negeert zo’n voorstelling dat de onvermijdelijke uitkomst van de renaissance de industriële revolutie was, de ontginning van enorme natuurlijke rijkdommen uit gekoloniseerde gebieden die de industrialisatie in Europa voedde en financierde.

Screenshot Renaissance-tijdperk: uit Civilization 5 (copyright: George Bailey/2K Games)

Takken en bladeren: het ordenen van technologie

De technologieboom heeft van nature takken. In de praktijk betekent dit dat voor het onderzoeken van bepaalde technologieën ook andere bestudeerd moeten worden. In de meeste gevallen is dat logisch: om computers te onderzoeken, is er namelijk kennis van elektriciteit nodig. Maar, door te stellen dat ‘Schrijven’ (Writing) een noodzakelijke wetenschappelijke vooruitgang is om ‘Drama en Poëzie’ (Drama and Poetry) mogelijk te maken (zoals het geval is in Civilization 5), wordt er stilzwijgend geïmpliceerd dat de mondelinge traditie van het delen van verhalen onverenigbaar is met het concept van wetenschappelijke vooruitgang, waardoor voorrang wordt gegeven aan verwesterde vormen van kennisproductie. Een ander voorbeeld is te vinden in de technologieboom van Civilization 6, waar ‘Astronavigatie’ (Celestial Navigation) wordt voorgesteld als een overbodige technologie, omdat er geen links zijn naar andere technologieën.

Ook de positie van technologie versterkt het beeld van de westerse geschiedschrijving van de wetenschap. Neem bijvoorbeeld buskruit, een technologie die in het videospel op het tijdperk van de renaissance op de technologie boom werd geplaatst, maar die al eeuwenlang door de Chinezen werd ontdekt en gebruikt voordat Westerse wetenschappers en militairen dat deden. Daarnaast komen wetenschappelijke concepten zoals astronomie, natuurkunde en scheikunde in het videospel aan bod op basis van het moment dat deze technologieën werden opgenomen in het westerse wetenschappelijke model, waarbij Zuid-Aziatische, Oost-Aziatische en Noord-Afrikaanse wetenschappelijke gemeenschappen, die delen van deze technologieën ruim voor hun westerse tegenhangers ontwikkelden, worden overgeslagen. Door bepaalde technologieën in bepaalde tijdperken en paden te plaatsen, kiezen de Civilization-spellen er expliciet voor om een westerse wetenschapsgeschiedenis te vertellen.

Screenshot klassiek-tijdperk: uit Civilization 5 (copyright: George Bailey/2K Games)

Nieuwe groei: een polycentrische wetenschapsgeschiedenis

Tot slot is zelfs de metafoor van de boom om wetenschappelijke vooruitgang weer te geven, gebaseerd op de structuur van westerse bomen. De banyanboom, een plant die in heel Azië voorkomt, staat erom bekend dat hij meerdere verschillende stammen heeft. Als de Civilization-serie deze polycentrische theorie zou integreren in de manier waarop technologieën worden gepresenteerd en met elkaar in verband worden gebracht, zouden ze een minder westers georiënteerde kijk op de geschiedenis van de wetenschap kunnen bieden. Bovendien zou een sterkere nadruk op de interacties met andere beschavingen dan een nauwkeuriger beeld geven van de wetenschapsgeschiedenis, waarbij ideeën en expertises van verschillende groepen allemaal een rol speelden in de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis.

Kleine stappen zijn al wel gezet voor het ontwerpen van zulke videogames. In Civilization 6 wordt zo namelijk erkend dat de omgeving een belangrijke factor is in de geschiedenis van de wetenschap door middel van het Eureka-systeem, dat technologieën versnelde als aan een criterium werd voldaan (iemand die zich aan de kust vestigt, zal bijvoorbeeld makkelijker leren zeilen). Dit is het vermelden waard, omdat het niet alleen de geschiedenis in het algemeen beter weergeeft, maar Sid Meier’s Civilization ook veel interessanter en leuker maakt om te spelen. Een echte win-winsituatie.

Meer lezen?

Ganeri, Jonardon. ‘Well-Ordered Science and Indian Epistemic Cultures: Toward a Polycentered History of Science.’ Isis, vol. 104, no. 2, 2013, pp. 348–59. JSTOR, DOI: 10.1086/670953. Laatst geraadpleegd op 6 december 2023.

Chapman, Adam. ‘Is Sid Meier’s Civilization history?’, Rethinking History, Vol 17, no. 3, 2013, pp.312-332, DOI: 10.1080/13642529.2013.774719. Laatst geraadpleegd op 6 december 2023.

Poskett, James. Horizons: A Global History of Science, Viking, 2022

George Bailey behaalde een masteropleiding in Global and Comparative History aan de University of Warwick in 2022. Op dit moment is hij lid van het ERC-project ‘Global Academies’ aan KU Leuven. Hij verricht doctoraatsonderzoek naar de omgang van Indiase wetenschappelijke genootschappen met de globalisering van het wetenschappelijke veld tussen ca. 1930 en ca. 1990.

Titelafbeelding: Sceenshot van Civilization 6 (‘Celestial’) (copyright: George Bailey/2K Games).

De laatste vesting van de Javaanse neushoorn

Door Hannah de Korte

Vanaf de jaren 1960 werden er wereldwijd in razend tempo steeds meer nationale parken, natuurmonumenten en wildreservaten in het leven geroepen. Het creëren van beschermde natuurparken was echter geen nieuwe praktijk. De eerste nationale parken werden in Europa en Noord-Amerika al opgericht aan het einde van de negentiende eeuw onder invloed van de opkomende natuurbeschermingsbeweging. Onder de elite van de bevolking groeide het gevoel dat ‘ongerepte’ natuur beschermd moest worden tegen de snel industrialiserende en verstedelijkende wereld. De natuurbeschermingsbeweging richtte zich daardoor al snel op de Europese koloniën waar beschaving zogenaamd nog gebracht moest worden. Met als doel deze ‘tropische paradijzen’ te beschermen werd natuurbescherming al snel een onderdeel van de koloniale beschavingsmissie. Als de creatie van natuurparken geen nieuw fenomeen was, waarom nam deze praktijk dan opnieuw een enorme vlucht vanaf de jaren 1960? Om deze ontwikkeling te begrijpen schakelen we over naar de protagonist van dit verhaal: de Javaanse neushoorn.

Toename aantal en oppervlakte nationale parken wereldwijd. (D. Brockington, R. Duffy & J. Igoe, Nature Unbound, p.2)

Ujung Kulon: een park op papier

De Javaanse neushoorn (Rhinoceros sondaicus) is een van de zeldzaamste dieren ter wereld. Vandaag de dag leven de laatste 76 individuen in Nationaal Park Ujung Kulon, een schiereiland van Java in Indonesië. Aan het begin van de twintigste eeuw – toen Indonesië nog werd gekoloniseerd door Nederland – was het helaas nog erger gesteld met de diersoort.

In 1921 riep de koloniale regering in Nederlands-Indië het gebied van Ujung Kulon uit tot beschermd natuurmonument vanwege de wetenschappelijke en esthetische waarde die het gebied zou hebben voor de maatschappij. Net zoals bij andere parken die in deze periode werden opgericht, was het doel van de bescherming om de ‘wildernis’ van het gebied in diens ‘oorspronkelijke’ staat te behouden. Natuurbeschermers vonden dat natuur tegen mensen beschermd moest worden en daarom mocht het park niet worden onderhouden. Door een gebrek aan ingrepen in het park bestond de bescherming van Ujung Kulon tot ver in de jaren 1930 enkel op papier. Sommige dieren werden volgens deze richtlijnen extra beschermd omdat zij als onderdeel van de ‘ongerepte’ staat van het gebied werden gezien. De bescherming van diersoorten werd op zichzelf nog niet heel belangrijk gevonden. Van bescherming kwam dan ook weinig terecht. In deze periode schatte de koloniale natuurbeschermingsambtenaar Andries Hoogerwerf dat er nog slechts 20 à 25 Javaanse neushoorns over waren op het schiereiland.

Natuurbeschermer en taxidermist P.F. Franck en Indonesische tracker met een door hen neergeschoten Javaanse neushoorn in West-Java. (Nationaal Archief Nederland)

De kracht van Rode Lijsten

Onder invloed van de Nederlandsch-Indische Vereeniging tot Natuurbescherming (NIVN) kwam de bescherming van diersoorten vanaf de jaren 1930 hoger op de agenda van het koloniaal bestuur te staan. Het risico dat de zeldzame en ernstig bedreigde Javaanse neushoorn geheel zou uitsterven werd door de natuurbeschermingsbeweging gebruikt om te pleiten voor het omvormen van Ujung Kulon tot een echt nationaal park met strengere beschermingsmaatregelen. In 1937 werd het park hernoemd tot wildreservaat, met als voornaamste doel de bescherming van de Javaanse neushoorn. Deze herbestemming is een goed voorbeeld van een grote verandering in de kijk op natuurbescherming die vanaf de jaren 1930 steeds meer invloed begon te krijgen.

Natuurbeschermers benadrukten dat het creëren van natuurparken noodzakelijk was om diersoorten in hun natuurlijke omgeving in stand te kunnen houden. Eén van de belangrijkste instrumenten die zij hierbij hanteerden waren ‘Rode Lijsten’. Op deze lijsten werden met uitsterven bedreigde diersoorten gerangschikt om vervolgens te kunnen beargumenteren dat hun leefgebieden beschermd moesten worden. Op deze manier kregen zowel Ujung Kulon als de Javaanse neushoorn een nieuwe betekenis; hun bescherming was niet alleen noodzakelijk vanwege de situatie op het schiereiland, maar vooral vanwege het dreigende uitsterven van de diersoort elders. De Javaanse neushoorn werd zo niet alleen een aantrekkelijk argument voor koloniale natuurbescherming maar werd ook al snel het paradepaardje van de internationale natuurbeschermingsbeweging om een nieuwe vorm van natuurbescherming te promoten.

De Javaanse neushoorn als internationaal paradepaardje

Deze rechtenvrije afbeelding illustreert hoe de verkleining van de Javaanse neushoorn’s leefgebied wordt ingezet om het belang van Ujung Kulon te benadrukken (Wikimedia Commons)

Het belang van natuurparken voor de bescherming van bedreigde diersoorten werd vanaf de jaren 1950 breed gepropageerd door de International Union for the Conservation of Nature and Natural Resources (IUCN). De organisatie maakte het gebruik van Rode Lijsten tot één van de belangrijkste pijlers van hun natuurbeschermingswerk. De Javaanse neushoorn was één van de veertien diersoorten die als eerste de status ‘bedreigd’ kreeg toegewezen van de IUCN.   Nederlandse natuurbeschermers, die ook na de Indonesische onafhankelijkheid in 1949 nog veel inspraak hadden in het beheer van Ujung Kulon, oefenden mede invloed uit op deze classificatie. De bescherming van de Javaanse neushoorn in Ujung Kulon werd door de IUCN gepresenteerd als een rolmodel voor de bescherming van andere bedreigde diersoorten. Illustraties van de sterke afname van de leefgebieden van de Javaanse neushoorn werden gebruikt om duidelijk te maken hoe dringend actie nodig was in specifieke gebieden.

De manier waarop Rode Lijsten door IUCN werden ingezet zorgde ervoor dat de organisatie steeds relevant kon blijven. Nieuwe natuurbeschermingsorganisaties, zoals het World Wildlife Fund (WWF), kopieerden vanaf de jaren 1960 gretig de aanpak van IUCN. Zo ontwikkelde het WWF een ‘Groen Boek’ en diersoortlijsten om aan te geven welke projecten voorrang moesten krijgen en schakelden zij beroemdheden in om de bescherming van diersoorten te promoten. Zowel IUCN als WWF deden herhaaldelijk een beroep op de Nederlandse Prins Bernhard om de Indonesische president Suharto op natuurbeschermingsvlak te beïnvloeden. De beruchte piloot Charles Lindbergh werd zelfs een ambassadeur voor de Javaanse Neushoorn en Ujung Kulon.

De grote uitbreiding van het aantal natuurparken vanaf de jaren 1960 kon plaatsvinden doordat de internationale natuurbeschermingsbeweging erin was geslaagd om het belang van natuurbescherming te verbinden aan het beschermen van karakteristieke bedreigde diersoorten. De Rode Lijsten hebben tot nu toe geholpen om de Javaanse neushoorn te redden, maar een gebrek aan aandacht heeft helaas voor andere diersoorten geleid tot uitsterving. De beroemde quote van George Orwell “All animals are equal, but some animals are more equal than others” kon in dit opzicht niet treffender zijn. Tot op de dag van vandaag houdt IUCN niet alleen Rode Lijsten bij om de ‘status’ van diersoorten in natuurparken overal ter wereld te monitoren, maar ook Zwarte, Amberkleurige en Groene Lijsten. Deze natuurbeschermingsbarometer spreekt tot de verbeelding en Rode Lijsten zijn daarmee één van de invloedrijkste instrumenten van natuurbescherming geweest.

Meer lezen?

Deze blogpost is gebaseerd op mijn masterscriptie aan de Universiteit Utrecht. Voor meer informatie en afbeeldingen, zie: “The Javan Rhino’s Last Stronghold: Ecogovernmentalities on Ujung Kulon, 1920s-1960s” via https://studenttheses.uu.nl/handle/20.500.12932/42335.

Raf de Bont, Nature’s Diplomats: Science, Internationalism, and Preservation, 1920-1960. Pittsburgh, 2021.

Irus Braverman, “En-Listing Life: Red Is the Color of Threatened Species Lists”, in Critical Animal Geographies: Politics, Intersections and Hierarchies in a Multispecies World, 184–202. London, 2015.

Bernhard Gissibl, Sabine Höhler en Patrick Kupper, Civilizing Nature: National Parks in Global Historical Perspective. New York en Oxford, 2012.

Hannah de Korte is dubbeldoctoraatstudent aan de KU Leuven en de Universiteit Maastricht (Joint PhD via een Global PhD Partnerschip). Vanaf april 2023 focust zij zich in haar promotieonderzoek op de milieugeschiedenis van koloniale gezondheidszorg in Congo (1900-1960).

Titelafbeelding: tekening van een Javaanse neushoorn uit: Lee M. Talbot, “A Look at Threatened Species”, Oryx 5, nr. 4–5 (1960): 155–293′.