Maandelijks archief: januari 2022

Waarom Belgische katholieke vrouwenorganisaties feministischer waren dan je zou denken

Door Juliette Masquelier; vertaald uit het Engels door Wouter Egelmeers

In november 1972 organiseerden Vlaamse en Franstalige Belgische feministische groeperingen in Brussel de eerste Vrouwendag: een dag van ontmoeting en discussie, bedoeld om de strijd voor de bevrijding van de vrouw kracht bij te zetten. De katholieke vrouwenorganisaties schitterden door afwezigheid, maar waren allesbehalve onverschillig voor deze nieuwe vorm van vrouwenengagement. Voor Vie Féminine, de Franstalige vrouwenbond die verbonden was aan het Christelijk Werknemersverbond (MOC-ACW), was de relatie met de nieuwe feministen van meet af aan complex. Ondanks aanzienlijke meningsverschillen zou hun invloed het traject van de beweging desalniettemin ingrijpend bepalen.

De katholieke vrouwenbeweging en de nieuwe feministen

In 1970 verschenen nieuwe feministische groepen zoals de Dolle Mina’s, Marie Mineur en het Front de libération des femmes (FLF) op het Belgische activistische toneel met nieuwe eisen en nieuwe methodes die de traditionele vrouwengroepen van hun stuk brachten. De radicale acties van deze feministes, die breed werden uitgemeten in de media, boezemden de gevestigde vrouwenbewegingen angst in. Hun benadering van sociale actie stond lijnrecht tegenover die van hun radicalere evenknieën: ze waren vertegenwoordigd in enkele overheidsorganen, ze profiteerden van politieke contacten binnen de christelijke zuil en ze bouwden op een brede ledenbasis. Voor hen hadden de feministen van de tweede golf schokkende methodes en eisen. Om zich van deze “revolutionairen” te onderscheiden presenteerden de christelijke vrouwenbewegingen zich als een groep die “diepgaander maar discreter” werkte, meer verbonden met de realiteit van de vrouw. Voor de christelijke organisaties bestond deze realiteit met name uit het gezin, een fundamentele waarde die naar hun smaak te veel ontbrak in de eisen van de feministen.

Omslag van Vie feminine, januari 1970.

De gevoelige kwestie van gezin en seks

Sommige slogans van de Vrouwendag van 1972 waren verontrustend voor Vie Féminine, met name het belang dat gehecht werd aan de seksuele bevrijding en de eis van vrije abortus. Tegenover de “vrije” liefde die het Rode boekje van de Vrouw(en) in 1973 opeiste, stelden de christelijke vrouwen een “ware”, echtelijke liefde. Wel distantieerden zij zich ook van het verbod op anticonceptie dat de Kerk oplegde. Vie Féminine promootte anticonceptie zelfs informeel vanaf 1966, en openlijk vanaf 1973. Haar visie verschilde van die van de radicalere feministen: het ging er niet om de vrouw te bevrijden door haar de macht over haar lichaam te geven, maar om de nadruk te leggen op de verantwoordelijkheid van de echtgenoten, die evenveel belang hadden bij het verzekeren van een gelukkig huwelijk. Vie féminine was officieel tegen de door de feministen geëiste liberalisering van abortus, maar ontwikkelde toch een relatief begripvol standpunt ten aanzien van de tragedies van ongewenste zwangerschappen en clandestiene abortussen, die lang onzichtbaar zouden blijven voor zowel de christelijke partijen PSC en CVP als de christelijke arbeidersbeweging.

Ontmoetingspunten

Ook al vielen de methodes van de feministen niet in goede aarde bij Vie féminine, toch erkende de organisatie hun onmiskenbare bijdrage aan de vrouwenzaak. Ze vestigden de aandacht op onrechtvaardigheden en brachten legitieme eisen onder de aandacht. Vie féminine had immers vergelijkbare doelstellingen: gelijkheid van mannen en vrouwen in het onderwijs, toegang tot beroepen en gelijke lonen. De niet-hiërarchische organisatiemethoden van de radicale feministen, de nadruk op de bevrijding van het woord en het bundelen van ervaringen om een “politiek vrouwenprobleem” onder woorden te brengen, brachten de leiders van Vie féminine ertoe hun eigen structuren in vraag te stellen. Onder invloed van het nieuwe feminisme won het idee dat collectieve actie noodzakelijk was voor het tot stand brengen van sociale veranderingen het langzaam van het standpunt dat deze verandering enkel door individuele aanpassingen kon worden bereikt, zoals veel christelijke groeperingen geloofden.

De weg naar autonomie voor vrouwen

In het daaropvolgende decennium sijpelden de feministische ideeën verder door in andere kringen, terwijl de kleine radicale groepen aan kracht verloren. In 1975 gaf de VN een belangrijke impuls aan de institutionele erkenning van het feminisme door het uitroepen van het Internationaal Jaar van de Vrouw. België volgde deze stimulans en richtte een commissie voor vrouwenwerk en een adviescommissie voor het statuut van de vrouw op. De katholieke vrouwenorganisaties waren zeer gevoelig voor deze erkenning van de vrouwenzaak. Samen met een brede waaier aan katholieke vrouwenorganisaties sloot Vie féminine zich aan bij de Belgische Nationale Raad voor het Internationaal Jaar van de Vrouw, waarin zij samenwerkten met vrouwen- en feministische groeperingen van andere overtuigingen. Via de groepen voor gescheiden vrouwen en de afdelingen voor jonge vrouwen binnen Vie féminine werd de kwestie van de economische zelfstandigheid van de vrouw geleidelijk een politieke doelstelling van de organisatie.

Doorgeefluik

Omslag van En Équipe, juni 1980.

In november 1981 waren financiële onafhankelijkheid, het recht op werk en het recht op werkloosheidsuitkeringen de centrale eisen van de tiende Vrouwendag. Vie féminine maakte nu deel uit van het organisatiecomité, samen met andere vrouwen-, feministische en vakbondsgroeperingen die gezamenlijk in actie kwamen tegen de heersende economische crisis. Dit programma laat zien hoe ver Vie féminine in tien jaar tijd was opgeschoven: van het vooropstellen van de belangen van het gezin en het verdedigen van maatregelen als huisvrouwentoelagen die genderspecifieke arbeidsverdelingen bevorderden tot het verdedigen van individuele rechten voor vrouwen, los van alle gezinsoverwegingen. Tijdens deze cruciale jaren was de beweging een plaats van intense uitwisseling tussen leden en leiders, tussen jong en oud. Zij speelde de rol van een doorgeefluik van de waarden van gelijkheid tussen mannen en vrouwen in vrij conservatieve kringen, en bood christelijke vrouwen een plaats om zich aan te passen aan de maatschappelijke veranderingen.

Deze reis eindigt hier niet. Aan het eind van de jaren tachtig schaarde Vie féminine zich uiteindelijk achter de decriminalisering van abortus – als christelijke beweging en in naam van het pluralisme – en nog eens tien jaar later, in 2001, koos zij ervoor om zich te gaan profileren als feministische beweging. Daarmee toonde zij eens te meer de plasticiteit en het aanpassingsvermogen van deze nu honderd jaar oude beweging aan.

Meer lezen?

J. Masquelier, Femmes catholiques en mouvements. Action catholique et émancipation féminine en Belgique francophone (1955-1990), Éditions de l’Université de Bruxelles, 2021.

Juliette Masquelier is gastonderzoekster van de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750 van de KU Leuven. Ze doet onderzoek naar de geschiedenis van het katholicisme, gender, seksualiteit en sociale bewegingen in de twintigste eeuw. Haar doctoraatsthesis, verdedigd in 2019 aan de Université Libre de Bruxelles, handelde over de emancipatie van vrouwen in katholieke organisaties in België.

Titelafbeelding: Demonstratie “Vrouwen tegen de crisis”, 6 maart 1982. © Vie feminine, gepubliceerd met vriendelijke toestemming van het nationaal bestuur.

Hoe een grafiek het eurocentrisme van de wetenschapsgeschiedenis blootlegt

Jarenlang begon ik mijn lessen wetenschapsgeschiedenis met een grafiek. Wetenschappers houden van grafieken. Anders dan een gesloten betoog van argumenten en conclusies, nodigen grafieken uit tot nauwkeurige inspectie, reflectie en zelfs ontdekking. Grafieken bieden bovendien zowel ruimte voor detail als een synthetische visie op het grote verhaal. En ook belangrijk: grafieken kun je samen bekijken.

‘Time Chart of Main Periods of Science’, uit Frank Sherwood Taylor, Science Past and Present (Londen: William Heinemann Ltd, 1945).

Main periods of science

De grafiek die ik gebruikte droeg de titel ‘Time Chart of Main Periods of Science’. Ik had de grafiek gevonden in het boek Science Past and Present van de scheikundige en wetenschapshistoricus Frank Sherwood Taylor (1897-1956). De grafiek plaatst verschillende wetenschappelijke tradities van ca. 4000 v.C. tot vandaag naast elkaar. Zij toont de bloei en het verval van de bijhorende wetenschappelijke cultuur, en geeft met pijlen onderlinge beïnvloeding aan.

Wat zegt de grafiek over de ontwikkeling van wetenschap? Volgens mij kon je er drie vaststellingen uithalen. Op de eerste plaats was duidelijk dat wetenschap in de opvatting van Taylor een element was van elke cultuur. De Griekse natuurfilosofie, die voor de westerse wetenschap van cruciaal belang zou blijken, was gewoon één van de vele wetenschappelijke culturen die naast elkaar en tot op zekere hoogte onafhankelijk van elkaar bestonden. Dat wetenschap enkel het eigendom van de westerse beschaving zou zijn, werd hiermee meteen in vraag gesteld.

Een tweede observatie was dat wetenschap in elk van de culturen een fase van groei kende, maar ook van verval. De karakteristieke druppelvorm was zowel van toepassing op de Grieks-Hellenistische wetenschap als op de Syrisch-Perzische, de Arabische en de scholastieke wetenschap. Minder geprononceerd maar in wezen gelijkaardig was de meer geleidelijke achteruitgang van de Egyptisch-Assyrische, Byzantijnse en Indische wetenschap. Ik concludeerde dat wetenschapsgeschiedenis daarom niet enkel het verhaal kan zijn van een lineaire progressie, maar dat ze zich ook moet bezinnen over de periodes van verval en de relatie tussen wetenschappelijke cultuur en politiek-economische beschaving.

Frank Sherwood Taylor

Een derde vaststelling die ik mijn studenten voorhield, ging over de bijzondere manier waarop de moderne experimentele wetenschap werd voorgesteld. De verspreiding van de westerse wetenschap na 1500 leek in niets op het verloop van de andere wetenschappelijke tradities. Zij overspoelde alle culturen. De manier waarop dat gebeurde, was zonder voorgaande. Vergelijkingen met vroegere fasen in de wetenschapsgeschiedenis kunnen daarom niet zonder meer gemaakt worden. We leven in een tijd die in wezen grondig verschilt van alles wat eraan vooraf ging. Wetenschapsgeschiedenis kan dus niet alleen over het verleden gaan, maar moet ook oog hebben voor de toekomst van  onze wetenschap.

‘Universele’ wetenschap

Als inleiding tot de grote thema’s van de wetenschapsgeschiedenis heeft de grafiek jarenlang goed dienst gedaan. Maar met een grafiek ben je nooit klaar. De verleidelijke eenvoud van het lijnendiagram leidt je makkelijk af van de onuitgesproken vooronderstellingen die in de tekening zijn ingebakken. Ik kwam er pas laat achter, en hoewel mijn nieuwe inzicht de grafiek niet onbruikbaar maakte, werd juist dat punt nu de kern van mijn inleidend college.

In Taylors grafiek wordt elke wetenschappelijke cultuur aangeduid met de naam van een beschaving. De Grieks-Hellenistische wetenschap vind je bijvoorbeeld terug in de Grieks-Hellenistische beschavingsperiode. Hetzelfde geldt voor de Indische, de Egyptisch-Assyrische, de Arabische, en zo verder. Maar voor de hedendaagse wetenschap verschijnt geen geografische, maar een kwalitatieve aanduiding: ‘modern experimental’. Dat maakt een enorm verschil. Als Taylor die wetenschap als Europese wetenschap had aangeduid, dan zou die wetenschap met de opkomst van de Verenigde Staten als wetenschappelijk centrum nu al over haar hoogtepunt heen zijn. Net als de vorige wetenschappelijke bloeiperiodes zouden we ook hier de karakteristieke druppelvorm zien verschijnen. Vanaf het begin van de twintigste eeuw zou ook een nieuwe bubbel verschijnen in Japan. En later zouden we ook bubbels zien ontstaan in China en Indië, in Zuid-Amerika en in de Arabische wereld.

Portret van Galileo Galilei. Op de wikipediapagina ‘History of science’ wordt hij de ‘Father of modern science’ genoemd.

Omdat de benaming ‘moderne experimentele wetenschap’ geen verwijzing meer bevat naar een bepaalde beschaving, suggereert Taylors grafiek dat die wetenschap universeel is, niet gebonden aan een bepaalde regio of cultuur. Tegelijk maakt de grafiek  duidelijk dat deze wetenschap wel degelijk door en door Europees is. Het ontstaan van de moderne wetenschap (de ‘Wetenschappelijke Revolutie’) komt exclusief op naam van Europese geleerden als Copernicus, Vesalius, Galilei en Newton.

Het gangbare beeld was dat andere culturen de moderne wetenschap pas begonnen over te nemen nadat deze in Europa volwassen was geworden. Eenmaal buiten Europa draaide alles om imitatie en acculturatie, nooit om eigen, lokaal ontwikkelde wetenschappelijke kennis: de wetenschapsgeschiedenis van Indië gaat over Indië; de wetenschapsgeschiedenis van Europa gaat over het wezen van wetenschap.

Weg met de Wetenschappelijke Revolutie?

In 2017 schreef de Indisch-Franse wetenschapshistoricus Kapil Raj een artikel met de intrigerende titel “Thinking without the Scientific Revolution.” Volgens Raj werd het concept van de Wetenschappelijke Revolutie bedacht op het ogenblik dat Europa zijn dominante positie in de wereld voelde wankelen. In de nasleep van Wereldoorlog II, de Koude Oorlog en de dekolonisatie benadrukte de Wetenschappelijke Revolutie de westerse waarden in de wetenschap. Zij vormde, net als de Reformatie en de Verlichting, één van de peilers van de Europese identiteit. Dat vertaalde zich in een specifiek narratief voor de wetenschapsgeschiedenis. Raj pleitte ervoor om de wetenschapsgeschiedenis te herschrijven vanuit een mondiaal perspectief, waarin de rol van het Westen en ‘zijn’ wetenschap kritisch kan worden doorgelicht.

Ook vandaag gaan wetenschapshistorici niet vrijuit in het construeren en propageren van een eurocentrische wetenschapsopvatting. Het is een belangrijke uitdaging voor de huidige generatie om dat beeld te herdenken en te hervormen. Het achterhaalde perspectief op onze westerse wetenschapsgeschiedenis moet op de schop. De geografisch-chronologische aanpak van Taylors grafiek kan daarbij een inspiratie zijn.

Meer lezen?

Francis Sherwood Taylor, Science Past and Present (Londen: William Heinemann Ltd, 1945). Later ook uitgegeven onder de titel Science & Scientific Thought.

Kapil Raj, “Thinking Without the Scientific Revolution: Global Interactions and the Construction of Knowledge,” Journal of Early Modern History 21 (2017) 445-458.

Geert Vanpaemel is wetenschapshistoricus. Zijn onderzoek betreft de wetenschapsgeschiedenis in de Lage Landen na 1500, in het bijzonder de culturele dimensie van wetenschap en de circulatie van kennis. Eind 2021 ging hij met emeritaat als hoogleraar wetenschapsgeschiedenis aan de KU Leuven.

Titelafbeelding: Driedubbele microscoop. © Wellcome Collection (CC BY 4.0).