Categoriearchief: Mentaliteiten & gevoelens

Tijdschriftannonces als het Tinder van de jaren ‘50?

In de maart-editie van het Vlaamse muziekblad ‘Song Parade’ uit 1958 verscheen een contactadvertentie van een ‘meisje uit het Antwerpse’. Ze beschreef zichzelf als een ‘blondine met blauwe ogen, zeer veel houdend van dans en film’. Om haar te vergezellen tijdens deze spannende uitgaansactiviteiten was ze naarstig op zoek naar een zwartharige jongeman tussen 20 en 22 jaar, die bovendien van ‘katholieke komaf’ moest zijn en als het even kon ook nog eens ‘van het slanke type’.

De laatste decennia heeft het internet de rol van de gedrukte pers als koppelaar der singles haast volledig van de kaart geveegd. Men zou in ons digitale tijdperk bijna vergeten dat vrijgezellen niet altijd terechtkonden op Tinder. Op het profiel van deze hippe datingapp kunnen gebruikers naast een serie zo imponerend mogelijke foto’s, ook hun interesses vermelden, samen met hun leeftijd, opleiding en woonplaats. Wanneer twee gebruikers elkaars profiel naar rechts ‘swipen’ ontstaat er een ‘match’ en stelt de app de potentiële tortelduiven met elkaar in contact. De lezers bij wie de Engelse terminologie reeds verwarring en onbegrip veroorzaakt, kan ik geruststellen; het achterliggende patroon is verre van nieuw en vertoont opvallende gelijkenissen met de werking van tijdschriftannonces uit vroeger tijden.

Vrijgezellenpraatjes in Song Parade

Song Parade-cover van juni 1958 met een jonge Elvis Presley

Samen met de krant zag ook de contactadvertentie het levenslicht in het midden van de zeventiende eeuw. De eerste advertenties hadden niets met de zoektocht naar een geschikte partner te maken, maar hengelden naar te koop aangeboden paarden of beschikbaar dienstpersoneel. Zeventiende-eeuwse lolbroeken zagen hier al snel de humoristische mogelijkheden van in en lieten satirische vrijgezellenadvertenties publiceren, die bol stonden van het dubbelzinnige taalgebruik. Een halve eeuw nadien verschenen in de Engelstalige pers voor het eerst ook oprechte annonces. In België kregen ze pas later voet aan de grond, maar vanaf 1900 ging het snel en groeide het fenomeen uit tot een noemenswaardig alternatief voor wanneer de openlijke zoektocht naar een geschikte wederhelft geen evidentie bleek.

Het hoogtepunt van de annonces in de jaren 1950 viel samen met het ontstaan van de eerste Vlaamse tijdschriften voor jongvolwassenen. Voor wie de ‘Kleine Zondagsvriend’ ontgroeid was, maar tegelijkertijd nog geen kaas gegeten had van ellelange Wetstraatpolemieken op broadsheetformaat, bestond er sinds 1955 ‘Song Parade’. Het populaire tijdschrift was het geesteskind van Mechelaar Jan Torfs, die in de Vlaamse markt een gat weggelegd zag voor een muziekblad met songteksten naar Amerikaans model. Specifiek doelend op een hip en jong lezerspubliek kende het tijdschrift met ‘Song Parade Praatjes’ ook een hoekje voor contactadvertenties. Antwoorden kon door een brief te schrijven naar de redactie, die deze vervolgens doorspeelde naar de eigenaar van het ‘Praatje’.

Liefde is van alle tijden …

Een fictief Tinderprofiel voor het Meisje met de parel van Vermeer (Beeld: Tinder News)

Opvallend genoeg zijn de gelijkenissen tussen de Song Parade-annonces en hedendaagse datingprofielen legio. Hoewel de inzender volledig vrij was in de samenstelling van zijn of haar advertentie, kwamen steeds dezelfde variabelen terug die we vandaag toch vooral van Tinder kennen, namelijk: leeftijd, regio, interesses en foto’s. Na een snelle blik op het actueel onderzoek blijkt bovendien dat deze variabelen door de tijd heen ook heel gelijkaardig werden ingevuld. Net als vandaag waren mannen in de jaren 1950 doorgaans op zoek naar een vrouw die even oud of iets jonger was dan zijzelf, terwijl de vrouwelijke inzenders net het omgekeerde wensten. Song Parade-vrijgezellen zagen daarnaast hun potentiële wederhelft het liefst dicht bij de eigen kerktoren wonen. Hun creativiteit ging echter wel verder dan plaatsvermeldingen genre ‘in de omgeving van …’,  vergelijkbaar met Tinders concentrische cirkels. Sommige inzenders ambieerden zo ‘een kustbewoner’, iemand ‘van Linkeroever tot Temse’ of zelfs ‘een in Duitsland gekazerneerde soldaat’.

In hun streven om zo aantrekkelijk mogelijk over te komen hanteerden de mannelijke en vrouwelijke adverteerders andere, trouwens ook nog steeds doorlevende, vormen van zelfrepresentatie. Mannen omschreven zichzelf als krachtig en capabel door te verwijzen naar hun groot gestalte, sportiviteit en risky hobby’s zoals motorrijden en zeilen. Vrouwen probeerden daarentegen zo beminnelijk mogelijk over te komen met eerder mysterieuze omschrijvingen als ‘jong’, ‘knap’ of ‘lief’. Beide geslachten typeerden hun ideale wederhelft vaak als ‘moderne muziekliefhebber’, ‘goede danser(es)’ en ‘sportieveling’, mogelijks gewoon beleefde eufemismen voor ‘niet stijf of oubollig’, ‘levenslustig’ en ‘afgetraind’.

Het oog wil natuurlijk ook wat; ook in de jaren 1950. Om het woord snel bij de daad te kunnen voegen eindigden veel annonces dan ook met: ‘foto gewenst’, al dan niet gevolgd door: ‘één terug op erewoord’. Anders dan bij Tinder werden potentiële matches dus niet zonder weerhouden blootgesteld aan elkaars meticuleus uitgekozen beeldmateriaal. De ontvanger van een door Song Parade opgestuurde zwart-witfoto was immers steeds in de mogelijkheid zijn of haar ‘erewoord’ te doorbreken bij een visuele afknapper.

… Maar tijden veranderen

Andere omschrijvingen uit de Song Parade-annonces hebben de tand des tijds niet overleefd. Verwijzingen naar ‘ernstige karakters’ en ‘deftigheid’, bijvoorbeeld, zouden vandaag zowaar op wenkbrauwengefrons kunnen rekenen. Ook aan de bezigheden van de inzenders valt op dat de wereld de voorbije zeventig jaar niet stilstond. Haast de helft van de mannelijke adverteerders omschreef zichzelf zo als dienstplichtige ‘soldaat’, al dan niet in Duitsland. Ver weg van familie en vrienden bleek een vrouwelijke pennenvriendin zo voor velen een welgekomen afleiding, met daarbovenop een genoeglijk toekomstperspectief. Ook vermeldenswaardig zijn de jonge koloniaal die een ‘ontwikkelde’ echtgenote zocht om mee naar Congo te trekken en het vlijtig naaistertje opzoek naar een globetrotter.

Een keur aan Song Parade Praatjes uit de periode 1956-1958

Betrekkelijk vrouwvriendelijk waren de meeste annonces ook niet bepaald. Een Leuvense piloot was zo op zoek naar een meisje tussen 18 en 22 jaar, die volgens hem ‘daarom geen schoonheid moest zijn’. Een ander voorbeeld is de ‘Brabantse wittekop’ die als enige criterium meegaf ‘dat hij op zoek was naar blondjes’. Ook typisch voor het tijdsgewricht is dat er geen enkele Song Parade-advertentie buiten de lijntjes van de klassieke heteroseksuele relatie lijkt te kleuren. Hoewel homoseksualiteit in onze regio’s al sinds de Franse tijd ­– 1795 om exact te zijn – gedecriminaliseerd is, lag er in de jaren 1950 nog steeds een groot maatschappelijk stigma op relaties tussen personen van hetzelfde geslacht. Maar wat dan te denken van de jongeman die een vriend zocht om mee in het Antwerpse nachtleven te duiken of hij die graag wenste te corresponderen met een bodybuilder? Deze oproepen kunnen een slimme zet zijn geweest van homoseksuele mannen om niet te veel argwaan te wekken, maar het is evengoed mogelijk dat die redenering alleen maar opgaat omdat ze bedacht is door een eenentwintigste-eeuwer …

Nu zeven decennia later zijn we in de zoektocht naar onze potentiële geliefden duidelijk opener geworden en heersen er andere verwachtingen. Op date gaan is niet meer de voorbode van een spoedig huwelijk en een koloniale functie doet vrouwenharten al lang niet meer sneller slaan. Toch heeft de tand des tijds het ideale heteroseksuele partnerbeeld uiteindelijk niet zo erg vervormd en lijkt onze huidige presentatie van ‘mannelijkheid’ of ‘vrouwelijkheid’ nog altijd schatplichtig aan patronen die al gangbaar waren in de fifties. De zogenoemde ‘Tinder-variabelen’ waren decennia eerder al vaste kost in Song Parade Praatjes en aan hun invulling is eveneens maar weinig gesleuteld. We zijn nog steeds op zoek zijn naar een partner van ongeveer dezelfde leeftijd, uit dezelfde stad of streek, met gelijkaardige interesses en een aantrekkelijk uiterlijk. Ook door de tijd heen valt over smaken niet te twisten.

Meer lezen?

Bjørn Bojesen, “Zo werkte daten vóór Tinder”, Historianet, https://historianet.nl/maatschappij/dagelijks-leven/daten-voor-tinder, 14 februari 2023.

Kasper Demeulemeester, Tussen twee werelden: hotsende, botsende, trillende jeugd, Licentiaatsthesis, Universiteit Gent, 2003.

Douglas Kenrick en Richard Keefe, “Age preferences in mates reflect sex differences in human reproductive strategies”, Behavioral and Brain Sciences 15(01), 1992.

Gordon Ingram, Isabela Enciso, Nathalia Eraso, María José García en Antonio Olivera-la Rosa, “Looking for the right swipe: Gender differences in self-presentation on Tinder profiles”, Annual Review of Cybertherapy and Telemedicine 17(10), 2019.

Felix Deckx (FWO-aspirant aan KU Leuven) voert onderzoek naar de evolutie van de behandeling, beleving en sociaal-culturele betekenis van lepra in Congo tussen 1930 en 1980. Hij is tevens mederedacteur van de blog ‘Cultuurgeschiedenis.be’ en kleinzoon van Lou Deckx, die Jan Torfs in 1956 opvolgde als hoofdredacteur van ‘Song Parade – Film Fan’. De titelafbeelding, Elviscover en Praatjescollage komen uit de eigen collectie van de auteur.

Titelafbeelding: Enkele Song Parade-coryfeeën op zwier ergens in de loop van de jaren 1950 .

Wat achttiende-eeuwse piraten ons kunnen leren over hedendaagse gendernormen

Door Vanessa Van Puyvelde

Vrijwel iedereen die al van Our Flag Means Death (HBO, °2022) gehoord heeft, weet dat fans liefkozend naar de serie verwijzen als “die gay pirate show”. Deze omschrijving wijst meteen op de opluchting van vele kijkers toen bleek dat hun nieuwe favoriete reeks ervoor koos een authentiek verhaal over vriendschap en queerliefde neer te zetten. Door het publiek, tussen de grappen door, te doen nadenken over veranderende genderrelaties en queerrepresentatie in hedendaagse media, gooit deze serie het over een andere boeg dan heel wat mainstream films en series. De reeks mag dan niet zo prat gaan op historische nauwkeurigheid, ze slaagt er alvast in om de fluïditeit van de categorie “queer” te omarmen. Met haar ruige piraten en verwende aristocraten vormt de achttiende eeuw hiervoor dan ook een haast ideaal decor.

Het ontstaan van de “queer-coded villain

Our Flag Means Death speelt zich meer specifiek af tijdens de Gouden Eeuw van Piraterij (1650-1730) en verbeeldt de lotgevallen van de vrij onbekwame piraat Stede Bonnet. De makers van de serie haalden hiervoor inspiratie bij het waargebeurde verhaal van de gelijknamige “gentleman pirate”. Bonnet was een rijke aristocraat die vermoedelijk leefde van 1668 tot 1718 en zijn bevoorrechte, maar verstikkende leventje achterliet om zijn geluk op zee te vinden. In de serie slaagt Bonnet erin het hart van de beruchte piraat Blackbeard, wiens moordzuchtige reputatie aan hem vooraf gaat, te stelen. De excentrieke gewoontes van de aristocraat deden een frisse wind waaien door het leven van Blackbeard, die in hem een onverwachte metgezel vond.

Het tweede seizoen van Our Flag Means Death is sinds 5 oktober 2023 te zien op Streamz (Beeld: HBO Max).

Om de vernieuwende slag in Our Flag Means Death beter te begrijpen, moeten we de geschiedenis van de Motion Picture Production Code, ook wel bekend als de Hays Code, erbij nemen. Dit was een verzameling richtlijnen die bepaalden wat Hollywoodfilms wel of niet mochten tonen aan het begin van de jaren 1930. Opvallend is dat deze richtlijnen als een vorm van zelfcensuur golden, waarbij Amerikaanse filmmakers zichzelf morele regels oplegden om van bovenaf opgelegde censuur een stap voor te zijn. De Hays Code vormde een vruchtbare voedingsbodem voor het archetype van de “queer-coded villain”. Personages met een genderidentiteit die afweek van de voorgestelde norm functioneerden zo steeds als kwaadaardige tegenspelers en werden uiteindelijk gestraft voor hun “immoraliteit”.

Wat queerrepresentatie betreft, betekende de Hays Code het begin van een bestaan in de marges. De gender- of seksuele identiteit van personages werd niet langer bevestigd in hun relaties naar anderen toe, maar werd enkel nog afgebeeld aan de hand van stereotiepe eigenschappen, die herkenbaar waren voor het publiek. Denk hierbij aan overdreven mannelijkheid bij vrouwelijke personages of ijdelheid en hyperseksualiteit bij mannelijke personages. Hoewel het belang van de Hays Code rond het einde van de jaren 1960 naar de achtergrond verdween, blijft de invloed ervan zichtbaar in ons hedendaagse filmlandschap. Een goed voorbeeld hiervan is het zogenaamde “queerbaiting”: het hinten op queerrepresentatie zonder die ook effectief door te voeren. Our Flag Means Death gaat expliciet tegen deze stroom in door hedendaagse problematieken rond gender en seksualiteit in een achttiende-eeuws kleedje te steken.

De verbeelding van de achttiende eeuw

De relatieve obscuriteit van de achttiende eeuw, en dan vooral de vroege achttiende eeuw, zorgt ervoor dat de serie zich gemakkelijker aan kritiek en publieke verontwaardiging over diversiteit op het scherm wist te onttrekken. Waar men zich strijdende idealisten en een terugvechtende elite voorstelt bij het laatste decennium van de achttiende eeuw, is de populaire verbeelding van het begin van diezelfde eeuw… nou ja, wat? Krullend witte pruiken en met zilverdraad geborduurde onderjurken? Net omwille van haar relatieve onbekendheid kunnen series die zich in een achttiende-eeuws kader afspelen zich meer creatieve vrijheid veroorloven dan gelijksoortige media die zich in de negentiende of twintigste eeuw afspelen.

Ook de premoderniteit van de achttiende eeuw speelt hierbij een belangrijke rol. Het verhaal speelt zich af in een samenleving waarin de term homoseksualiteit, zoals we die vandaag kennen, een andere invulling had. Net door queer-zijn los te koppelen van een hedendaags denkkader en te laten plaatsvinden in een premoderne samenleving, creëren de makers voor zichzelf de ruimte om queer ervaringen op een meer realistische manier te portretteren. Een goed voorbeeld is het bewust uit de weg gaan van performatieve coming-out-scènes. Wanneer Bonnet in de laatste aflevering aan zijn vrouw toegeeft dat hij op iemand anders verliefd geworden is, vraagt zij wat haar naam is. De serie wordt hier niet op kunstmatige wijze tot stilstand gebracht, om Bonnet vervolgens een verheven toespraak te doen houden over wat het betekent als man verliefd te worden op een man in de achttiende eeuw. Hij antwoordt simpelweg: ‘Zijn naam is Ed’.

Gravure van Stede Bonnet uit A General History of the Pyrates (1724) (Wikipedia/Creative Commons)

Hetzelfde gebeurt wanneer onthuld wordt dat Jim, gespeeld door de Puerto Ricaanse acteur, drag king en activist Vico Ortiz, vermomd als man aan boord geklommen is. Het komt aan het licht dat Jim een nepbaard en wassen neus draagt en slechts doet alsof die niet kan spreken. Wanneer de rest van de crew dit ontdekt, ontstaat er eerst algemene paniek omwille van het bijgeloof dat vrouwen aan boord ongeluk brengen. Jim protesteert dat die al die tijd al op het schip geweest is, en dat er sindsdien nog niets gebeurd is. ‘Blijf me gewoon Jim noemen’, eindigt het gesprek, en de serie hervat met nieuwe avonturen.

Belangrijker nog dan de temporele dimensie is de geografische setting: een groot stuk van de serie speelt zich af op piratenschepen of onbekende eilanden. Deze setting heeft iets semi-mythisch: er gaat een zekere aantrekkingskracht uit van de “mythe van de piraat” waardoor veel van wat we (denken te) weten over piraten is gehuld in onzekerheid. De serie speelt met de spanning tussen feit en fictie om diverse verhalen te vertellen. En als we dan toch even de geschiedenisboeken erop naslaan, leren we al snel dat homosociale praktijken floreerden op piratenschepen. Deze werden zelfs geïnstitutionaliseerd via praktijken zoals “matelotage”, waarbij piraten een formeel verband aangingen om elkaars belangen te beschermen, elkaars inkomen te delen, en levenspartners te worden. Het is dan ook weinig verbazend dat Our Flag Means Death voor een historische piratensetting kiest om queerrelaties te verkennen.

Dat het historisch kader van Our Flag Means Death achttiende-eeuws is, lijkt aldus minder belangrijk, en vooral minder opvallend, voor de doorsnee kijker dan dat deze setting tot onze verbeelding spreekt. Het zijn de subtiele details, zoals het respecteren van de voornaamwoorden van Jim die nooit expliciet uit de kast komt, de vertederende lichaamstaal tussen Bonnet en Blackbeard, en de algemene verkenning van (verschillende vormen van) mannelijkheid, die ervoor zorgen dat deze serie de harten van miljoenen fans wereldwijd weet te veroveren. De serie verkent gender- en seksuele diversiteit op een authentieke manier, zonder dat de personages op gespannen voet met maatschappelijke normen en waarden moeten leven. Niet alleen de relatieve obscuriteit, maar ook het premoderne karakter van de achttiende eeuw zorgen ervoor dat de makers een verhaal kunnen vertellen dat geschiedenis, fictie en sociale rechtvaardigheid met elkaar vermengt.

Meer weten?

Deze blogpost is gebaseerd op mijn bijdrage aan het Jaarboek Achttiende Eeuw. Lees meer over de rol van de achttiende eeuw in hedendaagse media in “Our Flag Means Hope? Piraten en queerrepresentatie in Our Flag Means Death (2022-heden)”,  https://www.aup-online.com/content/journals/10.5117/DAE2023.010.PUYV .

Avila, Alexander, ‘The End of Rainbow Capitalism’, https://www.youtube.com/watch?v=5xQVFYWvd3o. Laatst geraadpleegd op YouTube op 19 mei 2023.

Burg, Barry Richard, Sodomy and the Pirate Tradition: English Sea Rovers in the Seventeenth Century Caribbean, New York, 1995.

St. Palmer, Poppy-Jay. ‘Was Blackbeard queer? The surprising true story behind hit pirate comedy Our Flag Means Death’, PinkNews, 23 Oktober 2023, https://www.thepinknews.com/2023/10/23/was-blackbeard-queer-our-flag-means-death-true-story/.

Vanessa Van Puyvelde is een doctoraatsonderzoeker met interesse voor de geschiedenis, cultuur en literatuur van de (lange) achttiende eeuw. Haar huidige onderzoek maakt deel uit van het FWO-project “Shaping ‘Belgian’ Literature before 1830”, waarbij zij zich toelegt op de rol van tijdschriften in processen van identiteitsvorming in de Zuidelijke Nederlanden. Zij behaalde een masterdiploma in Gender en Diversiteit alsook in de Engelse en Franse taal- en letterkunde aan de Universiteit Gent.

Titelafbeelding: Rhys Darby en Taika Waititi als Stede Bonnet en Blackbeard in Our Flag Means Death (Beeld: HBO Max).

Huisvrouw én feminist?

Gastblog door Britt Schwillens

Wie denkt aan het feminisme van de jaren zeventig, stelt zich waarschijnlijk geen huisvrouw voor. Integendeel. Het beeld van de klassieke huisvrouw die het huis poetst, de was doet, voor de kinderen zorgt en ’s avonds een warme maaltijd voorziet voor haar man, lijkt het archetype van de niet-geëmancipeerde – zelfs onderdrukte – vrouw. “Vrouwen aan de haard” is de antifeministische leuze bij uitstek.

Maar is dat wel zo? In de jaren zeventig voelden een aantal huisvrouwen zich beledigd door de kritiek op hun levensstijl. Zij pleitten ervoor om ook thuiswerk te zien als een deel van de vrouwelijke emancipatiestrijd.

Een boze brief

Portret van Louiza Ceelen. Uit: ‘Topvrouw van 1976: Herwaardering van het gezin woog het zwaarst’, Gazet van Antwerpen, 1976. (KADOC)

Op 14 oktober 1975 zond de BRT het programma “De Boom is van de Tuinman” uit. Tijdens de uitzending werden huismoeders door enkele feministes “economisch onbetekenend” genoemd. Huisvrouw Louiza Ceelen was verontwaardigd. “Foei! Was dat een uitzending”, uitte ze later in een interview met Lady Knack. “Volgens die geëmancipeerde dames doet de thuiswerkende vrouw niets anders dan koper poetsen of iets dergelijks.” Ze schreef een brief naar verschillende kranten en weekbladen.

Louiza Ceelen bleek niet de enige te zijn die moeite had met de manier waarop er op de openbare omroep gesproken werd over huisvrouwen. Naar aanleiding van haar lezersbrief ontving ze tweeduizend steunbrieven van mede-huisvrouwen. Daaruit groeide de “Werkgroep ter herwaardering van het gezin”. Later groeide deze organisatie uit tot de vzw Thuiswerkende Ouders, Gezin en Samenleving (TOGS).

Waarden en betalen

Al na enkele weken ontmoetten de leden van de werkgroep elkaar op een vrouwendag van de Bond voor Jonge en Grote Gezinnen. Ze hoopten dat de Bond zich zou uitspreken tegen de discriminatie van huisvrouwen. Ze kwamen van een kale reis thuis, maar bleven niet bij de pakken zitten. Er werden petities opgesteld en brieven geschreven naar de openbare omroep, de eerste minister, naar vrouwenorganisaties en de pers. In september ‘76 volgde een persconferentie. Daar uitten de huisvrouwen een opvallende eis: ze vonden dat het werk van huismoeders in het gezin vergoed moest worden.

Die eis was niet uniek. In 1972 was de actiegroep “Wages for Housework” ontstaan vanuit een samenwerking tussen Amerikaanse en Italiaanse feministes. Bekende activistes zoals Selma James en Mariarosa Dalla Costa wilden met de eis voor bezoldiging aandacht verkrijgen voor het belang van zogenoemde “reproductieve” en “affectieve” arbeid. Het idee was dat het kapitalisme niet kon bestaan zonder de zorgtaken van vrouwen. Zonder hun cruciale rol in het huishouden, zou de economie instorten. “Wages for Housework” eiste daarom sociale, seksuele en economische onafhankelijkheid voor alle vrouwen, ongeacht hun plaats binnen of buiten de formele arbeidsmarkt.

Atypische feminist of antifeminist?

Ceelen bestempelde zichzelf niet als feminist, maar had wel gelijkaardige ideeën als James en Dalla Costa. Hoewel ze het feminisme in ons land bekritiseerde, leek ze dit eerder te doen in een poging om ook huisvrouwen te emanciperen. Zo verklaarde ze in een interview:

“Wij zetten ons helemaal niet af tegen de feministen. Wel reageren we tegen het feit dat de feministische beweging de thuisblijvende vrouw helemaal niet vernoemt. Of alleen in uiterst negatieve termen. Gaan werken, dat kan een bevrijding zijn voor de vrouw. Maar dat moet niet noodzakelijk een bevrijding zijn. Als je een interessante baan hebt, dan kan je natuurlijk hoog van de toren gaan blazen. Maar de feministen, die moeten ons nog altijd komen vertellen wat er bijvoorbeeld bevrijdend is aan het werk aan de lopende band.”

Ook op internationaal vlak waren de verhoudingen tussen “feministische huisvrouwen” en andere feministen soms gespannen. Op een conferentie van de Verenigde Naties werd in ‘76 een wereldactieplan gestemd met als punt meer economische erkenning voor huishoudelijk werk. Ook in België waren er politieke onderhandelingen over een “sociaalpedagogische toelage” voor huisvrouwen.

De meeste feministes uit de tweede golf reageerden terughoudend. Ze ontkenden niet dat huishoudelijke arbeid een waarde had, maar het ging volgens hen te ver om deze arbeid te institutionaliseren. “Een ‘grondige’ emancipatie, in de zin van een werkelijke roldoorbreking van man en vrouw bereikt men er niet mee, integendeel”, zo was de teneur in een opiniestuk uit ’76.

Feminisme in het meervoud

Detail van een flyer die werd verspreid door de leden van TOGS ter promotie van de
huisvrouwenstaking op 24 oktober 1985 (KADOC). 

TOGS komt niet of amper aan bod in historische werken over het feminisme van de tweede golf. In één boek wordt de organisatie kort vermeld als een groepje huisvrouwen dat dwarslag op vlak van fiscaliteit en de feministen ervan beschuldigden dat er te weinig nadruk lag op de bescherming van de huisvrouw. Toch deden Ceelen en haar werkgroep datgene wat het feminisme van de tweede golf zo typeert: ze weerlegden de ongelijke machtsverhoudingen tussen man en vrouw en eisten economische autonomie voor alle vrouwen. TOGS sloot zich ook aan bij de internationale “Wages for Housework”-campagne en vertegenwoordigde de actiegroep in ons land. Zo organiseerde TOGS de Belgische versie van de staking “Time Off for Women”, die wereldwijd plaatsvond op 24 oktober 1985.

Vrouw aan de haard of vrijgevochten feministe? Louiza Ceelen en haar huismoederbeweging maken duidelijk dat het antwoord op deze vraag niet zwart of wit hoeft te zijn. In de jaren zeventig ontstonden er verschillende vormen van feminisme naast elkaar, die er soms zelfs tegengestelde meningen op na hielden.

Britt Schwillens is student in het masterproefseminarie Cultuurgeschiedenis na 1750 en schrijft in het academiejaar 2022-2023 een thesis over de ‘Wages for Housework’-campagne en hoe deze zijn intrede vond in de Belgische context.

Titelafbeelding: Foto van een actievoerende huisvrouw, uit: ‘Onze moeders willen een salaris’, Panorama, 13 februari 1980. (KADOC)

“Maar, mijn goede vrouw, u bent een man!”

Door Jolien Gijbels

Naar schatting wordt vandaag 1 op de 60 kinderen geboren met seksekenmerken van zowel jongens als meisjes. Bij sommige baby’s valt dit onmiddellijk op. Ze hebben tegen alle verwachtingen in bijvoorbeeld geen vagina, een wat groot uitgevallen clitoris of onderontwikkelde teelballen. Variaties in chromosomen en hormonen komen doorgaans pas tot uiting tijdens de puberteit, wanneer de lichamen van tieners beginnen te veranderen. Sommige intersekse personen menstrueren tot hun eigen verbazing niet, anderen hebben te maken met te veel of te weinig borstontwikkeling, nog anderen wachten vergeefs op hun eerste baardstoppels. Allen hebben ze één ding gemeen: hun dubbelzinnige lichaam beantwoordt niet aan de maatschappelijke verwachtingen.

Artsen hebben een grote invloed op de manier waarop intersekse personen betekenis geven aan hun lichaam. Ze stellen interseksualiteit vast en bieden behandelingen aan die intersekse personen een meer mannelijk of vrouwelijk uiterlijk kunnen geven. De belangstelling van dokters voor variaties in geslachtskenmerken kent een geschiedenis die teruggaat tot het einde van de negentiende eeuw toen gynaecologie opkwam als discipline. Hun medische categorieën van interseksualiteit zetten de beleving van mannelijkheid en vrouwelijkheid op de helling. Zat de ‘waarheid’ over het geslacht in het lichaam of het hoofd?

De opkomst van de gynaecologie

De Britse arts Henry Savage publiceerde een reeks afbeeldingen van het vrouwelijk bekken ter illustratie van bepaalde afwijkingen of operaties (Bron: Wellcome). https://wellcomecollection.org/works/jjk5y2jt/images?id=rjhxt5ra

Tot ver in de negentiende eeuw kwamen “hermafrodieten” – de historische term voor intersekse personen – nauwelijks in aanraking met artsen. Om roddels en sociale onrust binnen de lokale gemeenschap te vermijden, leefden de meesten een vrij geïsoleerd leven. Ambigue lichaamskenmerken werden angstvallig geheim gehouden. Met de opkomst van de gynaecologie omstreeks 1890 kwamen de goed bewaarde geheimen van hermafrodieten meer in het vizier van Belgische artsen. In nieuw opgerichte universitaire klinieken en privéklinieken onderwierpen zij hun patiënten standaard aan een grondig lichamelijk onderzoek. Ze verdoofden hen meestal eerst met chloroform om vervolgens de vagina en anus af te tasten.

Bij dergelijke onderzoeken en tijdens gynaecologische operaties kwamen variaties in geslachtsorganen als bij toeval aan het licht. Patiënten kwamen bijvoorbeeld op consultatie omdat ze bekkenpijn hadden of omdat ze niet menstrueerden. Deze vrouwen vernamen na het gynaecologisch onderzoek tot hun grote verbazing dat ze geen baarmoeder of eierstokken hadden. Ook vrouwen met aan de buitenkant zichtbare variaties wisten soms niet wat hen overkwam. In 1886 was Marie volgens haar Leuvense arts Léopold Dandois zichtbaar aangedaan toen hij uitriep: “Maar, mijn goede vrouw, u bent een man!” Tijdens het onderzoek was gebleken dat Marie wel een vulva maar geen vagina had. De aanwezigheid van een kleine penis en onderontwikkelde teelballen deed Dandois besluiten dat ze een hermafrodiet van mannelijke sekse was.

Eierstokken maken de vrouw

Toen het onzichtbare zichtbaar werd, begonnen artsen op een andere manier naar hermafroditisme te kijken. Hun aandacht voor de uitwendige genitalia verminderde. Of een bepaalde vagina in staat was tot penetratieseks, was niet langer het belangrijkste criterium om iemands geslacht te bepalen. Wel waren gynaecologen geïntrigeerd door de geslachtsklieren van hun patiënten. Ze gingen actief op zoek naar de aan- of afwezigheid van eierstokken en teelballen bij hermafrodieten.

Het medische verslag over Amélie met 3 foto’s van variaties in geslachtskenmerken. J. Henrotay maakte de foto’s nadat hij haar chloroform had toegediend, naar alle waarschijnlijkheid zonder toestemming. De manier waarop zij in beeld is gebracht, doet vermoeden dat hij haar bewust heeft geanonimiseerd (Bron: Bulletin de la Société belge de gynécologie et d’obstétrique, 1901).

Bij sommige patiënten met de ‘verkeerde’ geslachtsklieren wonden artsen er geen doekjes om. In 1901 stelde de Brusselse gynaecoloog J. Henrotay bij Amélie twee teelballen vast die bedekt werden door haar schaamlippen. Verder had ze ook een onderontwikkelde penis gelijkend op die van een kind van 7 à 8 jaar. Na het medisch onderzoek lichtte de gynaecoloog haar in over haar ‘juiste’ geslacht. Hij liet het over aan Amélie of ze haar burgerlijke staat en klederdracht wilde veranderen. Wel verbood Henrotay haar formeel om te trouwen, omdat dat volgens hem alleen maar tot teleurstelling kon leiden. Vanuit het heteronormatieve denkkader van die tijd konden artsen zich moeilijk een huwelijk voorstellen tussen een mannelijke hermafrodiet en een man. Een kinderloos huwelijk was in hun ogen een ongelukkig huwelijk.

Ambiguïteit en psychische problemen

Patiënten als Marie en Amélie confronteerden artsen met de ambiguïteit van sekse. Zij hadden dan misschien mannelijke geslachtsklieren, toch wilden ze als vrouw door het leven gaan. Geen van de twee was van plan om hun huwelijk op te geven. Volgens de gynaecoloog van Amélie “stopte ze niet met het uitspreken van de voornaam van haar verloofde tijdens de narcose onder chloroform”. Haar verlangens waren zo groot dat hij vermoedde dat er al pogingen tot geslachtsgemeenschap waren geweest. Hij vreesde dat ze zijn huwelijksadvies zonder meer naast zich neer zou leggen. Marie liet volgens haar arts nog duidelijker verstaan dat ze niet van plan was om haar huwelijk op te geven: “Ze houdt erg van haar echtgenoot, gelooft door hem geliefd te zijn en wilt blijven samenleven met hem.”

Na 1900 begonnen gynaecologen meer te reflecteren op het zelfbeeld van hun patiënten. Ze wezen op de psychische problemen die konden optreden na hun diagnose. Patiënten die zich vrouw voelden, vonden het vooral moeilijk om te accepteren dat ze geen vagina, eierstokken en/of baarmoeder hadden. Hun psychische staat verslechterde op een zorgwekkende manier nadat ze op de hoogte waren gesteld van hun ‘afwijking’. Psychische factoren waren voor bepaalde gynaecologen een doorslaggevende factor om te kiezen voor een geslachtsbevestigende ingreep. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog verschenen in België de eerste hoopvolle rapporten over artificiële vagina’s. Gynaecologen experimenteerden toen onder meer met een operatietechniek waarbij een vagina werd geconstrueerd uit weefsel van de patiënt.

Van lichamelijke kenmerken naar sekse-identiteit

Anatomische voorstelling van geslachtsorganen. Uit: Henry Savage, The surgery, surgical pathology and surgical anatomy of the female pelvic organs : in a series of coloured plates taken from nature with commentaries, notes and cases (Londen 1876). (Bron: Wellcome) https://wellcomecollection.org/works/jjk5y2jt/images?id=gpk7gp47

Na de ontdekking van geslachtshormonen en -chromosomen in de twintigste eeuw verlieten artsen de idee dat geslachtsklieren allesbepalend zijn voor de lichamelijke sekse. Sindsdien gaan ze niet meer op zoek naar bewijsmateriaal om iemands ‘ware sekse’ te ontdekken. Interseksualiteit wordt nu eerder benaderd als een brede waaier van variaties in seksekenmerken. Toch hebben medische categorieën een blijvende invloed op de hedendaagse omgang met interseksualiteit. Intersekse personen verbinden hun zelfbeeld nog steeds aan hun lichamelijke seksekenmerken. Dat geldt ook voor de mensen in hun nabije omgeving. Denk maar aan de corrigerende operaties die kinderen tot zeker in de jaren 1990 op jonge leeftijd ondergingen zonder dat er sprake was van een dringende medische noodzaak. In België en elders beslisten ouders in samenspraak met artsen over onomkeerbare ingrepen.

De afgelopen jaren liggen zulke ingrepen op jonge kinderen onder vuur. Ze stroken niet met de ideeën over gender en identiteit die sinds het einde van de vorige eeuw zijn ontstaan. Vandaag is het vanzelfsprekend dat iedereen een eigen psychologische genderidentiteit heeft. Als het zelfgevoel en de fysieke sekse niet overeenkomen, dan – zo is de idee – zou dat schadelijke psychologische gevolgen kunnen hebben. Steeds meer mensen, waaronder ook medische experten, vinden het daarom logisch dat personen zelf kunnen beslissen over geslachtsbevestigende operaties die passen bij hun genderidentiteit. In België pleiten intersekse organisaties al enkele jaren voor een verbod op geslachtsaanpassende operaties bij kinderen. Intersekse personen moeten volgens hen oud genoeg zijn om zelf te kunnen beslissen over een medische interventie. Sinds 2020 wordt er ook gewerkt aan een Belgische wet die onnodige operaties op intersekse kinderen moet verbieden.

Over de patiëntenbeschrijvingen
Ik heb er als auteur voor gekozen om alle patiënten in dit artikel voor te stellen als vrouwen. Op basis van de informatie die ik over hen heb gevonden in medische bronnen, lijkt het alsof zij zich als vrouw identificeerden, ook al vonden artsen dat bepaalde patiënten ‘mannelijke hermafrodieten’ waren. Om hen onherkenbaar te maken, heb ik hun fictieve namen gegeven.

Meer lezen?

Een uitgebreidere versie van deze blogtekst verscheen in ‘het grote kutnummer’ van het magazine Wonderkamer:

Jolien Gijbels, “‘Maar, mijn goede vrouw, u bent een man!’ Hermafrodieten, gynaecologen en het ontstaan van een sekse-identiteit.” Wonderkamer: magazine voor wetenschapsgeschiedenis (6), p. 23-29.

Jolien Gijbels is research fellow van de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Als fellow van Fulbright en de Belgian American Educational Foundation doet ze momenteel aan Johns Hopkins University onderzoek naar de geschiedenis van toestemming en gynaecologische operaties.

Titelafbeelding: Aangeboren afwijking van de urinebuis, getekend door Leonard Portal Mark in het Londense Bartholomew ziekenhuis (Bron: Wellcome & St Bartholomew’s Hospital Archives & Museum) https://wellcomecollection.org/works/adzd45dd/images?id=ynhmaxz4

Waarom de celibaatsdiscussie ouder is dan je denkt

Gastblog door Freija Bornauw

Begin 2022 brak de Duitse aartsbisschop Reinhard Marx een lans voor het niet langer verplichten van een celibataire levensstijl voor katholieke priesters. Het celibaat staat de laatste tien jaar voortdurend ter discussie in de media en de publieke opinie. We kunnen het ons vandaag misschien moeilijk voorstellen, maar het is niet altijd zo geweest dat priesters celibatair leefden. Vóór de elfde eeuw waren de meesten van hen namelijk gehuwd.

Meneer pastoor met vrouw en kind

Binnen de kerk waren er al tijdens het vroege christendom tegenstanders van gehuwde priesters. Niet-celibataire geestelijken werden ‘nikolaïeten’ genoemd, wat verwijst naar Nicolas van Antiochië uit het bijbelboek Apocalyps van Johannes. Nicolaïeten zouden bekendstaan om hun bandeloos leven, gekenmerkt door onder meer onkuisheid, polygamie, concubinaat en het eten van offervlees. In de vierde eeuw werden er al pogingen ondernomen om het onderwerp op de kerkelijke agenda te zetten, bijvoorbeeld op de synode van Elvira. De invloed hiervan bleef echter beperkt, en priesters konden nog altijd in het huwelijksbootje stappen

Het huwelijk van Louis de Blois en Marie van Frankrijk, ca. 1480-1483, Meester van de Getty Froissart, Getty Museum Collection.

In de elfde eeuw barstte het debat rond gehuwde geestelijken opnieuw los. Synodes volgden elkaar snel op. Geestelijken mochten vanaf de synode van Bourges in 1031 geen vrouw meer hebben willen ze niet uit hun ambt ontzet worden. De besluiten betroffen ook anderen: zonen en dochters van priesters mochten zelf óók niet huwen. Na verloop van tijd gaf het pauselijk gezag zelfs te kennen dat gehuwde geestelijken geëxcommuniceerd zouden worden. Ook de gelovigen werden aangespoord om getrouwde geestelijken te mijden: zij kregen de opdracht om missen van getrouwde priesters niet langer bij te wonen. Kerkhervormer Petrus Damiani schreef zelfs dat vrouwen van priesters ‘slavinnen van de kerk’ moesten worden. Gelukkig voor hen kreeg het voorstel van de Italiaanse kerkhervormer niet veel bijval.

Aken en Keulen zijn niet op één dag gebouwd

Vanwaar deze plotse klopjacht op gehuwde priesters? Eerst en vooral was er een economische reden: gehuwde priesters hebben immers een vrouw of kinderen als erfgenaam – wat betekende dat de kerk een mogelijke inkomstenbron misliep. Een tweede reden is de opkomst van een nieuw monastiek, ascetisch ideaalbeeld voor geestelijken. Na decennia van wantoestanden in de kerk werd de elfde eeuw gekenmerkt door hervormingen waarin het zuiverheidsideaal centraal kwam te staan. Geestelijken moesten proberen om zoveel als mogelijk de levenswandel van Christus te kopiëren, de zogeheten imitatio christi. De laatste reden is sacramenteel van aard. Katholieken geloven immers dat het brood en de wijn tijdens de eucharistie verandert in het lichaam en het bloed van Christus. Dat sacrament zou maar zo puur zijn als de bedienaar van datzelfde sacrament zuiver is. Met andere woorden, priesters die hun handen ‘bevuilden’ aan een (als onzuiver geziene) vrouw, zouden niet in staat zijn een even zuivere communie te geven als een celibataire priester.

Een huwelijksceremonie, ca. 1290-1310, onbekend, Getty Museum Collection

Het celibaat werd niet zonder slag of stoot opgelegd. Zo weigerde de elfde-eeuwse bisschop Hubert van Terwaan om sacramenten toe te dienen bij voorstanders van het celibaat. Tijdgenoot Sigebert, monnik uit de abdij van Gembloers, kroop dan weer in zijn pen en schreef een apologie voor gehuwde geestelijken. Daarin stelde hij dat de invoering van het celibaat dwalingen bij het volk teweeg zou brengen. Leken zouden immers geen vertrouwen meer in hun ‘besmeurde’ priesters hebben, omdat zij de kerkgangers onzuivere sacramenten zouden hebben toegediend die bijgevolg minderwaardig waren. Het gevolg van dit wantrouwen zou zijn dat leken hosties gingen vertrappelen en zelf dan maar hun kinderen zouden gaan dopen. Sigebert stelde dus dat we toch maar beter een oogje dichtknijpen voor getrouwde geestelijken om erger kwaad te vermijden.

Vandaag de dag staat het celibaat in de katholieke kerk in de Westerse wereld – of dichter bij huis, in de Vlaamse media –  nog steeds ter discussie. Intussen is deze middeleeuwse praktijk reeds zo diepgeworteld dat een huwelijksbootje nog niet in de verste verte in zicht is. Net als het celibaat zelf is de discussie erover echter al meer dan duizend jaar oud.

Meer lezen?

Barstow, Anne. Married priests and the reforming papacy: the eleventh-century debates, New York: The Edwin Mellen Press, 1982.

Meijns, Brigitte. ‘Opposition to clerical continence and the Gregorian celibacy legislation in the Diocese of Thérouanne: Tractatus pro clericorum conubio (c. 1077-1078)’. Sacris erudiri: a journal on the inheritance of early and medieval christianity, 47, (2008): 223-290.

Griffith, Fiona. ‘Wives, concubines, or slaves? Peter Damian and clerics’ women’, Early Medieval Europe, 30, 2022: 266-290.

Freija Bornauw is onderwijsondersteuner voor de opleiding geschiedenis en praktijkassistent bij de Onderzoeksgroep Middeleeuwen. Eerder schreef ze haar masterproef over de invoering van het celibaat in het bisdom Luik in de elfde eeuw.

Titelafbeelding: Priesters vieren de mis, ca. 1290-1310, onbekend, Getty Museum Collection.

Tot tweemaal toe slachtoffer: het lot van DES-dochters


Door Antje Van Kerckhove

“Als ik DES ter sprake breng, zoals onlangs bij mijn mammografie, dan krijg ik altijd te horen: ‘Wij hebben dat wel nog in ons studiemateriaal gezien, maar het is toch al lang geleden.’ En dan heb ik wel geantwoord, terwijl ik daar lag: ‘Ja, maar ik draag wel nog altijd de gevolgen’.”

Ann* ervaart sinds jaar en dag gezondheidsproblemen. Zo vertelt ze dat ze als kind al een slecht immuunsysteem had en pas op het einde van haar puberteit voor het eerst menstrueerde. Haar dochter, Saar, werd na een korte zwangerschap van slechts 27 weken geboren. Enkele jaren later, toen Ann een prille dertiger was, kwam ze al in de menopauze. Aan de fysieke klachten lijkt ondertussen geen einde te komen. Jarenlang probeert ze verschillende dokters ervan te overtuigen dat haar medische problemen het rechtstreekse gevolg zijn van het DES-hormoon waar ze als foetus aan werd blootgesteld. Sommige artsen geloven haar niet. Andere hebben nog nooit van DES gehoord. Hoe komt dit? En wat vertelt het verhaal van Ann ons over de Belgische geschiedenis van het DES-hormoon?

Het nieuwe “wondermiddel”

DES, voluit diethylstilbestrol, is een kunstmatig vrouwelijk hormoon dat in 1938 werd gecreëerd in een Amerikaans laboratorium. Al vanaf het begin kende DES uiteenlopende toepassingen. Zo werd het gebruikt als medicijn tegen gonorroe of bij de behandeling van menopauzeklachten. Vanaf 1947 werd DES ook aangewend om miskramen te voorkomen. Onder deze toepassing maakte het hormoon een enorme opmars: de populariteit van het middel steeg naar ongekende hoogtes. Het zogenaamde wondermiddel werd wereldwijd toegediend aan miljoenen zwangere vrouwen – ook in België.

Schema van de vormafwijkingen die worden veroorzaakt het DES-hormoon (Bron: DES-krant).

In 1971 kwam aan deze jubelsfeer een einde. Nadat eerdere signalen over de schadelijkheid van DES in de wind waren geslagen toonde een Amerikaanse hoogleraar aan dat DES helemaal niet deed wat het beloofde. Integendeel, het middel bleek uiterst schadelijk voor baby’s die als foetus werden blootgesteld aan het hormoon. Vooral de zogenaamde DES-dochters dragen tot op heden de gevolgen. Velen van hen zijn onvruchtbaar of komen vervroegd in de menopauze. Daarnaast lopen ze een verhoogd risico op een agressieve vorm van kanker aan de vagina. De DES-zonen lopen, net als DES-dochters, een verhoogd risico op afwijkingen aan de geslachtsorganen. Bovendien zijn zelfs DES-kleinkinderen vatbaar voor de gevolgen van het hormoon dat aan hun oma’s werd voorgeschreven.

Onwetende artsen

Desondanks kunnen veel Belgische DES-slachtoffers tot op heden niet op de gepaste medische hulp rekenen. Veel artsen zijn niet in staat DES-dochters, laat staan DES-kleindochters, te herkennen. Om te beginnen heeft dat te maken met de vertraagde alertheid over de gevaren van DES in België. Zo duurde het nog tot in 1975, vier jaar nadat in de VS en Nederland aan de alarmbel was getrokken, vooraleer het Belgische tijdschrift voor geneeskunde waarschuwde voor de gevolgen van DES. Bovendien blijkt uit interviews met DES-dochters dat kennis over de schadelijkheid van het hormoon in de jaren nadien lang niet alle Belgische huisartsen en gynaecologen bereikte.

Frieda, een DES-dochter die in het begin van de jaren tachtig probeerde zwanger te worden, stelde zo tot haar eigen verbazing vast dat haar behandelaar DES niet kende. Terwijl Frieda het hormoon jarenlang ter sprake bracht bij verschillende gynaecologen, kostte het haar uiteindelijk een resem mislukte zwangerschapspogingen en veel verdriet vooraleer een gynaecoloog haar vertelde dat ze omwille van een typische DES-misvorming aan haar baarmoeder nooit een kind zou kunnen dragen. Nancy, die in de jaren 1990 vernam dat ze een DES-dochter was, kreeg dan weer te horen dat ze “één van de gelukkigen was” omdat ze nog armen en benen had. De arts verwarde Nancy’s DES-klachten met Softenon, een ander schadelijk zwangerschapsmiddel.

Verleden tijd

Dat artsen er niet in slaagden om DES-dochters op te sporen heeft alles te maken met enkele hardnekkige misvattingen. Ten eerste waren veel artsen ervan overtuigd dat het DES-probleem verleden tijd was. Zo vertelde een gynaecoloog in een interview: “Mijn generatie is eigenlijk bijzonder weinig met DES in contact geweest.” Hij voegde er aan toe dat DES “Voor mij en mijn leeftijdsgenoten iets was van vóór onze tijd.” Volgens de arts kwam zijn generatie dus nauwelijks met DES in aanraking omdat het probleem niet langer acuut was: “Als  ik in de jaren tachtig-negentig consultaties deed en ik kreeg iemand te zien met een afwijking aan de vagina, dan waren die te jong om ooit met DES in verband te zijn gebracht.” Dit is echter een grondige misrekening. Het merendeel van de vrouwen die werden blootgesteld aan DES zochten – net zoals Frieda en Nancy – wel degelijk voor het eerst een gynaecoloog op in de jaren tachtig of negentig.

Een DES-slachtoffer toont een artikel over DES uit het tijdschrift Reader’s Digest. De foto komt uit de DES-krant en werd gemaakt door Elisabeth Broeckaert.

Veel gynaecologen gingen er ook van uit dat DES vooral een Nederlands probleem was. Zo vertelde een andere arts: “Ik weet niet of het in België veel werd voorgeschreven. In Nederland zullen het er wel meer geweest zijn.” Alhoewel er vermoedelijk effectief meer Nederlandse DES-slachtoffers zijn (naar schatting minstens 200.000 tegenover 60 à 100.000 in België), is het mogelijk dat het idee dat DES over de grens frequenter werd voorgeschreven ervoor zorgde dat het DES-probleem in België werd onderschat.

Roep om erkenning

De opmerking van Anns dokter, die verklaarde dat DES iets van lang geleden was, weerspiegelt dus de algemene teneur die sinds de jaren 1980 in medische kringen heerst. Omdat de aard en de omvang van het DES-probleem tot op vandaag door veel artsen wordt onderschat, schreven enkele academici in samenwerking met de vzw DES in Belgium een open brief. Daarin roepen ze Belgische beleidsmakers op om actie te ondernemen en het DES-probleem officieel te erkennen. Ze hopen dat slachtoffers daarmee de emotionele, financiële en óók medische steun krijgen waar ze al decennia op wachten. Want zolang het huidige gebrek aan kennis blijft bestaan, zijn DES-(klein)dochters niet alleen slachtoffer van het hormoon, maar ook van de onwetendheid die als een schaduw over de geschiedenis van DES hangt.

* Sommige van de namen in deze blogpost zijn om privacyredenen gefingeerd.

Meer lezen?

Greet Pluymers, ‘DES-krant “Wonderbaby”?’ (onafhankelijk gepubliceerd door Greet Pluymers), 2019.

Antje Van Kerckhove, “Slachtoffers van onwetendheid: de kennisverspreiding van het DES-hormoon in België sinds 1971” (Onuitgegeven masterproef, KU Leuven, 2021).

Open brief in Het Laatste Nieuws.

Antje Van Kerckhove is doctoraatsstudente aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750 waar ze onderzoek doet naar de recente geschiedenis van vaginisme. In haar masterscriptie behandelde ze de Belgische geschiedenis van het DES-hormoon.

Titelafbeelding: Reclame voor DES als middel tegen miskramen uit de American Journal of Obstetrics and Gynecology, 1957.

Wat een foto van een kringloopwinkel zegt over de armoedezorg in de jaren 1950

Door Els Minne

vlnr: Edouard Froidure, Charles de Jonghe d’Ardoye, Efrem Forni, Jean Goffaerts, G. Caprio. Openluchtwerken Brussel, inzegening nieuw tehuis Petits Riens, Brussel, Amerikaanse straat: openingstoespraak door Edouard Froidure. KADOC – KU Leuven.

Bezoekers van een kringloopwinkel herkennen ongetwijfeld de prullaria in de rekken op deze foto. Spullen waar je graag vanaf wil maar die nog in goede staat zijn, worden verzameld en verkocht tegen een lage prijs. Heel wat kringloopwinkels in België combineren die economische bezigheid met een sociaal project: de tewerkstelling van mensen die elders moeilijk aan een job raken. Op deze foto uit 1955 zie je de plechtige opening van Les Petits Riens, Spullenhulp in het Nederlands, een van de eerste van zulke initiatieven. Oprichter en priester Edouard Froidure (1899-1971) geeft – zichtbaar trots – een toespraak.

Abbé Froidure was een gekend figuur in het naoorlogse Brussel. Hij raakte er vanaf 1933 bekend als organisator van dagkolonies (speelpleinen) voor arme kinderen en vergrootte zijn faam als verzetsheld tijdens de oorlog. In 1952 leerde ook de rest van België Froidure kennen toen hij koning Boudewijn rondleidde in de Brusselse krottenwijken. De aandacht voor dat initiatief lag mee aan de basis van het ontstaan van Les Petits Riens: hoe bekender Froidure werd, hoe meer materiaal hem bereikte om uit te delen aan mensen in armoede. Eerst werden de spullen uitgedeeld aan de behoeftigen en met het overschot werd de tweedehandswinkel geopend. Froidure startte een inzamelpunt voor tweedehands goederen die werden opgelapt en verkocht door ex-gevangenen en daklozen. Aan de winkel van Les Petits Riens werd een tehuis verbonden waar de – steeds mannelijke – werklieden volgens een strikt dagschema leefden en een opleiding kregen.

Les stations de Plein Air. KADOC – KU Leuven, postercollectie, afbeelding kca017247

Hoewel Froidure Les Petits Riens voor de minderbegoeden oprichtte, zijn zij op bovenstaande foto nergens te bespeuren. Zo toont het beeld impliciet een van de kenmerken van de katholieke goede werken uit die periode: armoedebestrijding gebeurde voor en niet met mensen in armoede. Zij bleven het object van de goedheid van anderen en hadden vaak geen inspraak in hoe die hulp tot stand kwam. Niet de armen, maar wel de geestelijken waren zichtbaar aanwezig op de opening. De pauselijke nuntius (midden) en een Vaticaans diplomaat (rechts) vervoegden Froidure en zijn collega-priester Jean Goffaerts aan de eretafel. De soutanes, het grote kruisbeeld boven de deur en de vele christelijke beeltenissen in de rekken geven uiting aan het katholieke karakter van de organisatie.

Het meest intrigerende object op de foto is waarschijnlijk de pancarte boven het hoofd van Froidure. Op het tekstbord staat de slogan ‘Le social, plus il est politique, moins il est évangélique.’ De tekst kan gelezen worden als een aanklacht tegen de basisideologie van de expanderende welvaartsstaat, namelijk dat sociale zorg een politieke bekommernis was. Hoewel Froidure vaak contact zocht met politieke vertegenwoordigers – getuige ook de aanwezigheid van volksvertegenwoordiger Charles de Jonghe d’Ardoye bij de opening – lag de oplossing voor het armoedeprobleem volgens hem bij de gelovige gemeenschap. Als alle christenen hun solidariteit met de minderbedeelden zouden betuigen (middels giften) en een sociaal inclusievere samenleving creëerden (middels naastenliefde), zo stelde hij, dan zou armoede snel verdwijnen.

De fotograaf legde in deze foto dus niet alleen een speciaal moment voor Les Petits Riens vast, maar ook de diepe religieuze wortels van de armoedezorg in België. De utopie dat armoede volledig kon verdwijnen, ging in de jaren 1960 ten onder als gevolg van toenemende secularisering en nieuwe opvattingen over armoede. De impact van religie op armoedezorg bleef echter de hele twintigste eeuw doorwerken.

Els Minne is als doctoraatsbursaal verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Ze doet onderzoek naar religieus geïnspireerde solidariteit in de tweede helft van de twintigste eeuw.

Deze tekst verscheen eerder in het tijdschrift Koorts: Els Minne, ‘Les Petits Riens’, Koorts. Erfgoedmagazine van KADOC, 2022, 1, 18-19.

Hoe de Engelse wetenschappelijke interesse voor India op 50 jaar tijd helemaal omsloeg

Door Luz Van den Bruel

Al vele eeuwen zijn Europese geleerden gefascineerd door de – in hun ogen – exotische en mysterieuze allure van verre gebieden ten oosten van Europa. Door de toename van wereldreizen tijdens de achttiende eeuw brachten Europese reizigers meer en meer Aziatische spullen en geschriften terug naar hun thuisland. Zo ontstond de ‘oriëntalistiek’, een uitgestorven quasiwetenschappelijke discipline die zich toespitste op kennis en voorwerpen uit het Oosten. In het kielzog van de Britse verovering van het Indische subcontinent grepen Engelse oriëntalisten enthousiast de kans om meer te weten te komen over de antieke Indische beschaving. Maar: hoe meer informatie werd verzameld, hoe meer die met argwaan en wantrouwen werd onthaald.  

Sanskriet in Devanagarischrift

Initiële fascinatie en Indomania

Voor geleerden uit Groot-Brittannië was de studie van het Oosten aanvankelijk nog een heel breed vakgebied, omdat Engelse reizigers zaken meebrachten uit veel verschillende regio’s. In de achttiende eeuw werd de Indologie – de studie van India – echter één van de belangrijkste takken van de Engelse oriëntalistiek. Om de openbare orde in de veroverde gebieden in India te handhaven, stelde gouverneur Warren Hastings in 1772 namelijk het ‘Judicial Plan’ op. Dit plan moedigde Engelse geleerden aan om vertalingen van inheemse wetten te maken. Tijdens hun onderzoek naar het Indisch rechtssysteem stuitten de Engelsen echter op eeuwenoude teksten die veel meer bevatten dan enkel juridische informatie. Vele van de oeroude manuscripten die ze bekeken, zaten vol met verhalen, folklore, mythes en religieuze geschriften.

De nood voor een vertaling van inheemse wetten werd dus de aanzet van oriëntalistiek onderzoek in India. De beroemde William ‘Oriental’ Jones begon zijn carrière in 1783 als rechter in Calcutta. Jones stuitte op dezelfde problemen als andere rechters: de inheemse bevolking had geen kennis van de Engelse wetten, en ook omgekeerd kwamen Engelse rechters vaak in aanraking met gewoonterecht dat hun compleet vreemd was. Het eerste probleem met de inheemse wetten was de taalbarrière. Veel oude en religieuze wetten waren niet opgeschreven in de volkstaal, maar in het Sanskriet dat enkel gekend was door de plaatselijke elitaire kaste: de Brahmanen.

William Jones (1746-1794)

Hoewel Jones de taal vanuit praktische overwegingen onderzocht, werd hij al snel enthousiast over de structuur van het Sanskriet. Hij beweerde zelfs dat die ‘perfecter’ was dan Grieks en ‘rijker’ dan Latijn. Jones’ vertaling van het Indisch toneelstuk Sakontala werd razend populair in Europa, en veroorzaakte een enorme groei in de belangstelling voor de oeroude Indische cultuur. De immense toename in Engels onderzoek naar antieke Indische teksten betekende het hoogtepunt van de ‘Indomania’ en leidde tot een ware Indische ‘renaissance’. In 1784 richtte Jones de ‘Royal Asiatick Society of Bengal’ (RAS) op, waar geleerden samen kwamen om de Indische maatschappij te bestuderen en bespreken. Hoewel de klemtoon bij Jones zelf op onderzoek naar het Sanskriet lag, waren de onderzoeksvelden van de RAS erg divers. De organisatie verenigde een rijk scala aan juridische, taalkundige en antropologische studies, en onderzoek naar Indische folklore, mythologie, en religies.

Indofobie in aantocht

Toch was India niet bij iedereen een populair onderzoeksveld. Aan het begin van de negentiende eeuw groeide in Groot-Brittannië ook de Indofobie. Een eerste bezwaar tegen het nieuwe onderzoeksterrein was dat onderzoek over het Oosten geen enkele nuttige bijdrage zou kunnen leveren aan de wetenschap of de maatschappij. Verder ontstond er in religieuze hoek bezorgdheid over de ‘heidense’ gebruiken van Oosterse volkeren. De meest invloedrijke aanval op Indomania kwam echter van de Schotse geschiedkundige James Mill. In zijn boek History of British India viel Mill elke vorm van oriëntalistiek onderzoek aan. Hij benadrukte de ‘barbaarse’ gebruiken en de lage evolutionaire rang van de inheemse bevolking. Mills bondgenoot Dugald Stewart beweerde zelfs dat Sanskriet helemaal geen échte taal was, maar een verzinsel van de Brahmanen om de lagere kasten te kunnen onderwerpen.

Taj Mahal, India

De negatieve en aanvallende literatuur over India en haar bevolking overtuigde de Britse geleerden er langzamerhand van dat de Indische cultuur en geschiedenis niet het bestuderen of bewaren waard waren. Om een veelzeggend voorbeeld te geven: in 1828 werd het plan voorgesteld om de Taj Mahal af te breken en het marmer te verkopen. De enige reden dat de afbraak niet door ging, was dat de winst van de marmerverkoop van een ander monument te laag uitviel. Door de Indofobie nam het oriëntalistiek onderzoek in Engelse wetenschappelijke kringen sterk af. Tegen het einde van de jaren 1830 kende het een ‘institutionele dood’ doorheen heel Groot-Brittannië: de colleges oriëntalistiek werden afgelast en de professoren ontslagen.

Oriëntalistiek verhuist

De Engelse wetenschapscultuur kende op vijftig jaar tijd twee uiterste vormen in haar omgang met de Indische cultuur: van het hoogtij van de Indomania sloeg ze helemaal om naar een ware Indofobie. Terwijl de studie van het Sanskriet en India in de Engelse sfeer sterk afnam, won die in andere gebieden echter wel aan populariteit. Aan het begin van de negentiende eeuw leerden de bekende linguïsten Friedrich Schlegel en Franz Bopp Sanskriet van een Engelse Sanskritist. Met die kennis werd het onderzoek naar de oude Indische taal en cultuur aan Duitse universiteiten verdergezet.

Meer lezen?

Marchand, Suzanne L. German Orientalism in the Age of Empire: Religion, Race, and Scholarship. Publications of the German Historical Institute. Cambridge: university press, 2009.

Trautmann, Thomas. Aryans and British India. Berkeley: University of California Press, 1997.

Said, Edward W. Orientalism. Routledge & Kegan Paul Ltd., 1978.

Luz Van den Bruel schrijft een doctoraat over de geschiedenis van de taalwetenschap binnen het project ‘Languages Writing History: the Impact of Languages Studies Beyond Linguistics (1700 – 1860)’.

De geboorte van de ‘nieuwe’ man

Gastblog door Seppe Schoeters

Meestal plaatsen historici de opkomst van de ‘nieuwe’ man in de jaren tachtig. Omdat steeds meer vrouwen buitenshuis gingen werken, was er nood aan een gelijke verdeling van huishoudelijke taken. Vrouwen gingen verlangen naar een man die zonder schroom luiers zou verversen of het huis zou stofzuigen.

Hoewel de media het begrip ‘nieuwe man’ pas in de jaren tachtig begonnen te gebruiken, leefde het verlangen onder vrouwen al veel langer. Ook de jaren vijftig vormden daar geen uitzondering op. In het collectief geheugen wordt deze periode – ‘de jaren stilletjes’ – gelijkgesteld met behoudsgezinde visies op mannen en vrouwen. Het idee was dat vrouwen zich moesten ontpoppen tot ideale huisvrouwen, terwijl mannen hun taak als kostwinner van het gezin vervulden. Het was alsof er twee aparte werelden bestonden: binnenshuis voor vrouwen, buitenshuis voor mannen. Toch schreven auteurs in naoorlogse vrouwentijdschriften, de belangrijkste media voor vrouwen in die tijd, iets anders.

Vrouwelijke trots versus gezinsharmonie

Vrouw controleert haar man die een van haar taken overneemt (Libelle, 1946, KBR)

Al in 1946 liet het vrouwentijdschrift Libelle blijken dat vrouwen wilden dat hun man een handje toestak in het huishouden. Het ging daarbij niet om zelfstandige taken. De man moest bijvoorbeeld de vrouw ‘bijstaan’ bij de afwas of het koken. Hij betrad daarbij het terrein van de vrouw. Het was haar verantwoordelijkheid, dus hield ze een oogje in het zeil. Vrouwentijdschriften bestempelden helpende mannen als de ‘ideale echtgenoot’, maar ook als iets unieks. Daarnaast merkten ze op dat sommige vrouwen niet wilden dat hun man meehielp, omdat huishoudelijke taken alleen iets voor vrouwen zouden zijn.  

Vrouwentijdschriften stelden het huwelijk voor als een partnerschap. Ze vonden dat vrouwen moesten verwachten dat mannen meehielpen in het huishouden. De ‘moderne’ huisvader van de jaren vijftig stond erop om de huistaken evenredig te verdelen. Deze nieuwe ingesteldheid was volgens de Libelle vooral te wijten aan de opvoeding van de jonge vrouwen. Hun moeders leerden hun dat ze de man niet meer compleet moesten gehoorzamen. De ‘nieuwe’ man was daardoor vooral een fenomeen binnen het huwelijk van jonge koppels uit die tijd.

Tegenstrijdige tijdschriften

Naast de promotie van een evenredige taakverdeling in het huishouden, probeerden vrouwentijdschriften de vrouw nog op andere manieren te emanciperen. Gedurende de jaren vijftig publiceerde Libelle verschillende rubrieken over de vrouw en haar rechten, zoals de katern Juridisch praatje. De artikels behandelden juridische vraagstukken en gaven bijpassend advies voor vrouwen. Ze leerden de vrouw dat hun echtgenoot niet almachtig was en dat de wet hem beperkte. Een artikel beschreef een man die onvoldoende geld aan zijn vrouw afstond. Het verwees de vrouw door naar een wetsartikel dat zei dat ‘echtelieden verplicht zijn tot wederzijdse trouw, hulp en bijstand.’ Met die kennis had de vrouw de macht om haar man, in het slechtste geval, te dagvaarden. Hoewel de emancipatie van de vrouw pas een decennium later prominent naar voren kwam tijdens de tweede feministische golf, deden de naoorlogse vrouwentijdschriften al een soort van voorbereidend werk.

Illustratie bij het verhaal ‘Als mijn wederhelft zorgt’ (Libelle 1953, KBR)

Ondanks de feministische insteek van sommige artikels was er ook kritiek op de emancipatie van de vrouw. Zo bleef het volgens bepaalde auteurs de opdracht van de vrouw om voor haar gezin, en dus ook haar echtgenoot, te zorgen. De vrouw maakte de man doorheen de jaren van haar afhankelijk. Door de emancipatie had de vrouw minder aandacht voor de noden van de man: ‘Helpen wij onze mannen naar een vroegtijdige dood door steeds maar te blijven vragen naar méér materieel comfort? De tegenwoordige levensstandaard dwingt ongetwijfeld duizenden mannen tot te hard werken, maar het is ongetwijfeld waar, dat ontevreden echtgenoten de zorgen en lasten van de toch al zo gekwelde mannen alleen maar vermeerderen.’

Andere artikels stelden ook de ‘nieuwe’ man in vraag. Verhalen of verslagen van mannen die zich bezighielden met het huishouden liepen bijna allemaal verkeerd af. In het kortverhaal ‘Als mijn wederhelft zorgt’ uit Libelle stond de echtgenoot erop zijn vrouw te verzorgen wanneer ze de griep had. Vol goede moed begaf hij zich naar de keuken, maar de mislukkingen stapelden zich op. Het vlees was nog rauw of te hard gebakken, hij liet een omelet aanbranden… De boodschap was dat de vrouw de meest geschikte persoon bleef om voor haar familie te zorgen. Toch schuilde daar, in zekere mate, een vorm van zelfbehoud in. Een vrouw moest kunnen uitblinken in haar vak om de baas te blijven op haar eigen terrein.

Verlangens en verkoopcijfers

Het leek wel of vrouwentijdschriften uit de jaren vijftig tussen twee vuren stonden. De redacties van vrouwentijdschriften balanceerden artikels over de juridische bewustmaking of de verlangens naar een ‘nieuwe’ man met bijdragen die de traditionele visies op mannen en vrouwen aanmoedigden. Hoe valt dat te verklaren?

Het doel van de tijdschriften was om vooral veel oplages te verkopen. Daarom moesten vrouwen zich kunnen herkennen in de artikels die ze lazen. Het merendeel van de lezeressen was tevreden met hun taak als huisvrouw. Ze voelden geen nood om dat ideaal aan te vechten. Toch was er een klein percentage dat zich niet helemaal kon schikken naar die norm. Dat deel van het lezerspubliek las liever artikels met een emanciperende insteek, al waren die maar beperkt aanwezig.

De inhoud van vrouwentijdschriften weerspiegelde de wensen van hun lezeressen. Daaruit bleek dat een beperkt aantal vrouwen in de jaren vijftig toch al droomden van een grotere gelijkheid.

Meer lezen?

Claudine Marissal, Moeders en vaders: geen vanzelfsprekende gelijkheid, Brussel: Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, 2018.

Elizabeth Patton en Mimi Choi, Home Sweat Home: Perspectives on Housework and Modern Relationships, Rowman & Littlefield, 2014.

Seppe Schoeters is student in het Masterproefseminarie Cultuurgeschiedenis na 1750. Hij schreef deze blogtekst als opdracht in dit seminarie en werkte aan een masterproef over mannelijkheid in Libelle tijdens de jaren ‘50.

Titelafbeelding: ClassicStock / Masterfile.

Levensmoeheid, (g)een kwaal van deze tijd?

Gastblog door Stefanie Meul

De flagrante tegenstelling in de titel van deze blog zal ongetwijfeld de wenkbrauwen van menig lezer doen fronsen. Want hoe kan een emotie – of beter nog – een cluster van emoties, nu tegelijkertijd wel en niet kenmerkend zijn voor onze tijd? De term levensmoeheid duikt de laatste jaren wel vaker op in de media. Ook filosofen en ethici hebben ettelijke, al dan niet digitale pagina’s aan de kwestie gewijd. Daarnaast lijkt ook de medische wereld het fenomeen van een voltooid leven nu voorzichtig te erkennen. Hoewel er absoluut geen eensgezindheid is over een definitie, aanpak, wettelijk kader of zelfs terminologie, bestempelen alle bovengenoemden het wel als een typisch eigentijds probleem. Levensmoeheid is dus een kwaal van deze tijd… Maar toch niet helemaal.

Voltooid leven in de tegenwoordige tijd

Aantal vermeldingen van ‘levensmoe’ en ‘levensmoeheid’ in literaire teksten van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren.

Om te onderzoeken wat levensmoeheid in het verleden was, is het belangrijk om eerst na te gaan wat het begrip vandaag betekent. Specialisten zijn het erover eens dat voltooid leven een moeilijk te concretiseren concept is. Toch is het mogelijk om een profiel op te maken van ‘de levensmoede bejaarde mens’ in onze maatschappij. Zo is er de evidente link met ouderdom en (psychisch) lijden door niet-levensbedreigende ouderdomsklachten. Eenzaamheid, beperking van mobiliteit, een achteruitgang van zicht of gehoor en geheugenproblemen zijn enkele van de klachten die ouderen benoemen. Deze ouderen zijn – in meerdere of mindere mate – allen zeer actief (geweest) en hun angst voor aftakeling en afhankelijkheid bepaalt grotendeels hun stervenskeuze. Ze zijn niet depressief, maar willen zelf beslissen over hun levenseinde in plaats van hun autonomie af te staan aan zorgverleners. Kenmerkend is ook het ontbreken van strakke religieuze banden die hun actieve of passieve doodswens zouden kunnen beïnvloeden. Daarbij treden deze bejaarden vaak op als pleitbezorgers voor een wettelijk kader voor voltooid leven binnen de euthanasiewetgeving.

Een vermoeiend leven in de negentiende en vroege twintigste eeuw

Gedicht van Hélène Swarth, Het Volksbelang, 1888.

Ondanks de stellige overtuiging waarmee specialisten de problematiek als typisch hedendaags bestempelen, zijn er in de negentiende eeuw al vermeldingen van levensmoeheid terug te vinden in krantenartikelen. Nederlandstalige schrijvers uit die periode portretteerden hun personages eveneens regelmatig als levensmoe. Twee opvallende vaststellingen zijn hierbij van belang: ten eerste kon iedereen in het verleden levensmoe zijn, terwijl de term vandaag specifiek aan ouderen gelinkt is. Zo kregen bijvoorbeeld jongeren en ouderen, huisvrouwen, tot zelfs politieke partijen of continenten dit label toegekend.

Ten tweede kreeg levensmoeheid in het verleden een veel ruimere invulling. De negentiende-eeuwse mens kon ‘het leven moe zijn’ en hartstochtelijk verlangen naar de dood, waarbij religieuze motieven en de wens tot hereniging met God in het hiernamaals een rol speelden. Het thema van de passieve doodswens kwam regelmatig naar voren in de Nederlandstalige literatuur uit deze periode. Omwille van het religieuze aspect was zelfdoding bij deze auteurs uit den boze. Daarnaast leidde levensmoeheid volgens tal van krantenartikelen evenwel geregeld tot zelfmoord. Volgens poëtische teksten kon ook liefdesverdriet een mens levensmoe maken.

Reclamefolder voor ‘Sunlight’ zeep, 1888.

Anderzijds kon levensmoeheid in de bredere zin refereren naar een allesoverheersende vermoeidheid, veroorzaakt door de dagdagelijkse ‘struggle for life’. Een treffend voorbeeld in dit verband was de reclame voor Sunlight zeep uit 1888. Huisvrouwen kregen de vraag of ze ‘tired of life’ waren door al het poetsen en schrobben. De advertentie beloofde een aanzienlijke verlichting van hun werklast bij gebruik van Sunlight zeep. Een ander voorbeeld was de reclame uit 1937 die een rooskleuriger leven voorspelde na het eten van Solo margarine, omdat lekker eten levensvreugde geeft. Dat was immers hoognodig wegens de veelvoorkomende levensmoeheid in ‘onze koortsige eeuw’. Bedrijven speelden dus via gerichte marketingcampagnes in op een aangevoelde vermindering van levenskwaliteit.

Een nieuwe eeuw, nieuwe geluiden

Bovenstaande argumentatie verduidelijkt de schijnbare tegenstelling in de titel van deze blog: levensmoeheid was in de negentiende eeuw wel degelijk een gekend fenomeen. Het is echter problematisch om de toenmalige situatie als een blauwdruk of voorloper van de huidige problematiek te beschouwen. Zowel de betekenis van het concept als de toepassing ervan was veel ruimer dan vandaag. Doorheen de hele negentiende eeuw kregen ouderen bovendien weinig maatschappelijke en medische aandacht. Pas vanaf de twintigste eeuw kwam hierin verandering met de (h)erkenning van ouderen als een aparte leeftijdscategorie en de opkomst van specialismen als gerontologie en geriatrie vanaf 1950.

Tot slot is het opvallend dat medische bronnen levensmoeheid nooit vermeldden. Dit is vanuit een hedendaags perspectief verwonderlijk omdat ‘onze’ ouderen met een doodswens doorgaans bij een arts terechtkomen. De toenemende medisch-psychiatrische professionalisering kan hier een verklaring bieden. Psychiaters waren er vanaf de negentiende eeuw van overtuigd dat suïcidegedachten of een doodswens altijd het gevolg waren van onderliggende psychiatrische aandoeningen. Dit in tegenstelling tot de vorige eeuwen, waar zelfmoordenaars minstens een zondige tot zelfs een criminele inborst kregen aangemeten. Het uitgangspunt was dus dat zelfdoding kon worden voorkomen door een psychiatrische behandeling van het onderliggende pathologische probleem en een gedegen bewaking van de patiënt. Vanuit dit standpunt bestond levensmoeheid volgens de toenmalige medische wereld – tot ver in de twintigste eeuw – eenvoudigweg niet (meer). Enkel psychiatrische diagnoses, zoals melancholie en later depressie, en hun behandelingen kregen erkenning als mogelijke oorzaken en remedies voor een doodswens.

In het kielzog van hun optimisme over de schijnbaar grenzeloze mogelijkheden van de medische wetenschap verklaarden artsen de aloude levensmoeheid bijgevolg dood en begraven. Twee eeuwen later komt de term evenwel ook in medische kringen opnieuw aan de oppervlakte. Onder invloed van een vergrijzende samenleving en een meer realistische houding binnen de psychiatrie krijgt hij dan zowel een engere betekenis als een nieuwe naam. Voltooid leven symboliseert op deze manier eveneens de grenzen waartegen de psychiatrische wetenschap botste.

Meer lezen?

De Beauvoir, Simone. De ouderdom: Situatie en zingeving in de laatste levensfase. Utrecht: Uitgeverij Bijleveld, 1970.

Van Wijngaarden, Els. Voltooid leven: Over leven en willen sterven. Amsterdam en Antwerpen: Uitgeverij Atlas Contact, 2016.

Stefanie Meul is student in het Masterproefseminarie Cultuurgeschiedenis na 1750. Ze schreef deze blogtekst als opdracht in dit seminarie en bereidt een masterproef voor over levensmoeheid bij Belgische ouderen.

Titelafbeelding: Ferdinand Hodler, Die Lebensmüden, 1892. Afbeelding in publiek domein, olieverf op canvas.