Maandelijks archief: juni 2023

Belgische verpleegsters gaan internationaal

Door Luc De Munck

De doorbraak van de verpleegstersopleiding in België situeerde zich in het begin van de twintigste eeuw.  Toen ontstonden de eerste scholen voor ziekenverpleging in Antwerpen en Brussel, en creëerde de overheid een eenjarige opleiding voor het behalen van een bekwaamheidsdiploma voor ziekenoppassters. Na de Eerste Wereldoorlog kregen Belgische verpleegsters de kans om zich te vervolmaken in landen als Groot-Brittannië en de Verenigde Staten, waar de opleiding een veel langere traditie had en op een hoger niveau stond. Daarbij speelde de Amerikaanse Rockefeller Foundation een belangrijke rol.

Pioniersrol voor de school Edith Cavell-Marie Depage

Het was de Brusselse school Edith Cavell-Marie Depage die kort na de Eerste Wereldoorlog als eerste enkele van haar leerlingen en haar directrice naar het buitenland afvaardigde. In maart 1919 besliste de school om twee afgestudeerde verpleegsters voor een stage naar London Hospital te sturen. Een dergelijke stage had de bedoeling om de meest verdienstelijke afgestudeerde verpleegsters, die na hun studies in dienst van de school waren gebleven, les te laten volgen in een buitenlands hospitaal met een daaraan verbonden verpleegstersschool. Hierdoor konden ze hun verworven kennis nadien ten dienste te stellen van collega-verpleegsters en leerlingen van de school. Niet toevallig werd geopteerd voor London Hospital: vanaf de oprichting van de Brusselse school werd de wetenschappelijke aanpak van de verpleging in de Angelsaksische wereld als na te streven model naar voor geschoven. 

Jeanne De Meyer, directrice van de school Edith Cavell-Marie Depage van 1915 tot 1941 (Algemeen Rijksarchief Brussel).

In februari 1920 besliste de school om ook directrice Jeanne De Meyer voor een stage van een jaar naar Groot-Brittannië te sturen. Ze verbleef er onder meer in de Royal Infirmary in Glasgow. In haar verslag over dit verblijf wees ze vooral naar de geest van discipline die in Glasgow heerste. De Meyer benadrukte dat ze tijdens haar verblijf had ingezien dat er verbeteringen in haar verpleegstersschool moesten aangebracht worden. Ze besloot haar verslag met de vraag om opnieuw twee verpleegsters van de school in de daaropvolgende zomer voor drie maanden naar Glasgow te sturen, wat effectief gebeurde. Een van beiden nam twee jaar later ontslag, nadat ze door een Brusselse arts werd ‘weggekocht’. Blijkbaar was een verpleegster die ervaring had opgedaan in Groot-Brittannië gegeerd op de Brusselse arbeidsmarkt.

Internationale opleidingen voor Belgische verpleegsters-bezoeksters

Ondertussen had ook de eerste katholieke verpleegstersschool Sint-Camillus in Brussel in januari 1920 twee afgestudeerde verpleegsters naar de Verenigde Staten gestuurd. Ze volgden gedurende zes maanden een cursus Public Health aan de universiteit van New York en bezochten er een aantal instellingen voor kinderwelzijn en sociale diensten van hospitalen. Na hun terugkeer publiceerden ze een 22 pagina’s tellend verslag over hun missie in het tijdschrift van het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn (het huidige Kind en Gezin). Beide verpleegsters werden ook meteen lid van het technisch comité van de afdeling verpleegsters-bezoeksters van de school. Dit wijst erop dat ze hun opgedane buitenlandse ervaring op dat vlak meteen ten dienste van de school stelden.

In de zomer van 1920 kon de Vereniging van Verpleegsters-Bezoeksters als eerste rekenen op steun van de Rockefeller Foundation. Deze filantropische stichting was in 1913 opgericht en zorgde onder meer voor financiële ondersteuning van public health-initiatieven (waaronder het werk van verpleegsters-bezoeksters, de voorlopers van de huidige thuisverpleegkundigen). Op die wijze wou de stichting de internationale mobiliteit en de uitwisseling van personen en ideeën stimuleren. Via de stichting stuurde de Belgische vereniging vier verpleegsters-bezoeksters op stage naar Parijs en Londen.

Vanaf 1920 vond in Londen jaarlijks een internationale cursus voor leidinggevende verpleegsters plaats (Archief Internationale Federatie van Rode Kruis- en Rode Halve Maanverenigingen, Genève).

Nog hetzelfde jaar kreeg Cécile Mechelynck van de vereniging de gelegenheid om in Londen deel te nemen aan de eerste public health course, georganiseerd en gefinancierd door de Liga van Rode Kruisverengingen. Dit was een internationale cursus, waarin een beperkte groep van leidinggevende verpleegsters op voorstel van hun nationale Rode Kruisverenging een voortgezette opleiding van zes maanden volgden.

Fellowships van de Rockefeller Foundation

Begin 1923 werd de Amerikaanse verpleegster Edith Crowell, sinds 1917 afgevaardigde van de Rockefeller Foundation in Frankrijk, uitgenodigd op de beheerraad van de school Edith Cavell-Marie Depage. Ze stelde voor om twee verpleegsters van de school op stage naar Engeland te sturen op kosten van de stichting. Het ging hier over de zogenaamde fellowships, die de stichting sinds 1917 ter beschikking stelde, onder meer op het terrein van public health. Daarbij wilde de stichting veelbelovende krachten opleiden tot toekomstige leiders, die na hun stage verantwoordelijke functies in hun thuisland zouden opnemen. In 1917 kende de stichting 61 beurzen toe; in 1925 was dit aantal gegroeid tot 842.

Elisabeth Crowell, van 1924 tot 1940 verantwoordelijk voor het Europees programma voor de vorming van verpleegsters van de Rockefeller Foundation (Rockefeller Archiefcentrum, New York).

De school verleende dergelijke beurzen aan Marie-Madeleine Bihet (die in 1941 De Meyer als directrice zou opvolgen) en Mariette Leblanc. Ze gingen in december 1923 naar Engeland en Schotland, werden ontheven van reiskosten en kregen wekelijkse een kleine vergoeding. Ze perfectioneerden er hun kennis en maakten een vergelijkende studie van de verpleegkundige methodes die in Groot-Brittannië werd gehanteerd. De school zag hun stage als een opstap naar de verdere vorming van een elite bij haar personeel, dat in staat werd geacht om leiding te geven aan de school. Na haar verblijf in Oxford verklaarde Bihet dat ze in die drie maanden meer theoretische kennis had opgedaan dan tijdens haar drie jaar studies in Brussel.

In mei 1924 mocht de school via de Rockefeller Foundation opnieuw twee verpleegsters naar het buitenland sturen: Elsa Hacks – die omwille van haar verdiensten tijdens de Eerste Wereldoorlog in 1923 de Florence Nightingalemedaille had gekregen, de hoogste internationale onderscheiding voor een verpleegster – ging naar Toronto, Philadelphia, New Haven en New York, terwijl Jeanne Libert naar Londen en Wenen afreisde. Het jaarverslag 1924 van de stichting benadrukte nog eens het doel van deze stages voor verpleegsters: ‘to prepare them for better service in their home lands.’

Bijdrage tot de persona van de Belgische verpleegster

De verschillende buitenlandse verblijven van Belgische verpleegsters in het begin van het interbellum waren er duidelijk op gericht om de wetenschappelijke waarde van het verpleegstersonderwijs in België te verhogen. Daarom kan voor deze verpleegsters het concept scientific persona worden gebruikt. Door het volgen van een voortgezette opleiding in het buitenland verwierf een aantal Belgische verpleegsters in de onmiddellijke naoorlogse periode niet alleen een waardevolle wetenschappelijke aanvulling bij hun eigen opleiding in landen die richtinggevend waren op dat vlak, maar droegen ze tegelijkertijd ook bij tot het verhogen van de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van het verpleegsterberoep.

Deze missies pasten ook in het ‘new regime of accountability’, zoals omschreven door Kaat Wils en Pieter Huistra. De verpleegsters moesten immers nadien verslag uitbrengen over hun buitenlands verblijf, met speciale aandacht voor de relevantie en toepasbaarheid van de bestudeerde voorbeelden in de Belgische context. Op die wijze leverde de persona van de in het buitenland gevormde wetenschappelijke verpleegster een belangrijke bijdrage tot het groeiende aanzien van de verpleegstersopleiding in België in de eerste helft van de jaren twintig. Ook nadien bleven deze buitenlandse ervaringen een vast onderdeel van de persona van de Belgische verpleegster, want tot begin van de jaren zestig genoot een aantal van hen van fellowships van de Rockefeller Foundation.

Meer lezen?

Josep L Barona, The Rockefeller Foundation, Public Health and International Diplomacy, 1920-1945, (Londen: Pickering & Chatto, 2015).

Pierre-Yves Saunier, ‘Wedges and Webs. Rockefeller Nursing Fellowships (1920-1940)’, Ludovic Tournés en Giles Scott-Smith eds., Global Exchanges. Scholarships and Transnational Circulations in the Modern World, (New York/Oxford: Berghahn, 2018), 127-139.

Ludovic Tournès dir., L’argent de l’influence. Les fondations américaines et leurs réseaux européens, (Parijs: Éditions Autrement, 2010).

Kaat Wils en Pieter Huistra, ‘Scholarly Persona Formation and Cultural Ambassadorship: Female Graduate Students Travelling Between Belgium and the United States’, Kirsti Niskanen en Michael J. Barany eds., Gender, Embodiment, and the History of the Scholarly Persona, (Cham: Palgrave MacMillan, 2021), 83-111.

Luc De Munck is doctoraatsonderzoeker aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750 van de KU Leuven. Hij verricht onderzoek naar de persona van katholieke verpleegsters in België tussen 1919 en 1974.

Titelafbeelding: Fiche van Marie-Madeleine Bihet, die in 1923 een fellowship van de Rockefeller Foundation ontving (Rockefeller Archiefcentrum, New York).

Waarom er in België geen standbeelden van Albrecht en Isabella zijn

Gastblog door Alexander Hilkens

Begin dit jaar was heel Vlaanderen in de ban van het televisieprogramma ‘Het Verhaal van Vlaanderen’. In deze reeks keert Tom Waes terug in de tijd om enkele verhalen uit de geschiedenis van onze regio te vertellen. In de aflevering die de Tachtigjarige Oorlog behandelt, is er echter geen sprake van twee van de meest bekende figuren uit deze periode: de Aartshertogen Albrecht en Isabella. Dat er geen aandacht is voor de Aartshertogen in de publieke ruimte, is helemaal geen nieuw fenomeen. Al sinds het ontstaan van België was de periode van de Aartshertogen zeer omstreden en dit uitte zich dan ook in een zeer beperkte historische cultuur rondom hen.

De eerste ‘Belgische’ dynastie

In de vroege Belgische historische cultuur gebruikten de drie grote Belgische politieke fracties de figuren elk op hun eigen manier. Ten eerste waren er de katholieken, die de Aartshertogen vooral zagen als de leiders van de contrareformatie in België. Zij loofden dat de ze op een volkse manier omgingen met de contrareformatie, in tegenstelling tot de gruwel die men in die tijd op veel andere plaatsen in Europa zag. Ten tweede waren er de liberalen, die vooral keken naar de bloeiperiode die de Aartshertogen hadden voortgebracht en de kunstenaars die zij in die periode hadden gesponsord, zoals Rubens en Van Dyck. Deze namen gaven België een hoge culturele reputatie in de negentiende eeuw. Ten slotte was er ook de Belgische monarchie, die de Aartshertogen gebruikte om haar eigen bewind te legitimeren. Albrecht en Isabella bestuurden de Nederlanden namelijk als onafhankelijke heersers, maar toen ze kinderloos stierven ging dit gebied terug naar Spanje. De monarchie zag dit als een eerste poging tot een ‘Belgische’ dynastie en ging hun bewind voorstellen als een onvervulde belofte die zij wel konden waarmaken.

Vanaf de tweede helft kregen er meer en meer politici een probleem met de afbeelding van de Aartshertogen. De liberalen begonnen Albrecht en Isabella niet meer te zien als de drijfveer van een culturele bloeiperiode, maar eerder als symbolen van onverdraagzaamheid en tirannie. De socialisten vonden hun glamoureuze levensstijl dan weer een verspilling van rijkdom. Ten slotte werd ook de mythe van de eerste Belgische dynastie doorprikt, aangezien ze eerder werden bekeken als Spaanse marionetten dan als onafhankelijke heersers. Dit alles zorgt ervoor dat ze minder als een Belgisch symbool werden gezien, en ze dus minder werden afgebeeld dan voordien.

Op bezoek bij Rubens

Edward Dujardin, Albrecht en Isabella bezoeken het atelier van Rubens (1838, MSK Gent).

De Aartshertogen waren tegelijkertijd belangrijke en problematische figuren in de Belgische geschiedenis, wat het moeilijk maakt om hen af te beelden. De meeste kunstenaars onthielden zich dus van monumenten en schilderijen die Albrecht en Isabella alleen voorstelden, aangezien daar snel kritiek op kon komen vanuit meerdere politieke hoeken. Wel konden ze perfect deel uit maken van een nationaal pantheon, aangezien de meeste historici en politici hen wel erkenden als belangrijke historische figuren. Zo zien we hen meerdere keren terugkeren naast andere belangrijke ‘Belgische’ historische personages. 

De meest beroemde negentiende-eeuwse voorstellingen vinden we zo terug in de Senaat, waar ze tussen keizer Karel en Keizerin Maria Theresia staan. Volgens enkele senatoren stonden ze hier niet omwille van hun bewind, maar vanwege de bescherming die zij boden aan de kunsten en de wetenschappen. Dit is dan ook de tweede manier waarop zij vaak worden voorgesteld. Er bestaan meerdere schilderijen van de Aartshertogen in het atelier van Rubens, op bezoek bij de drukkerij Plantijn of op bezoek bij Justus Lipsius. Deze voorstellingen hadden voordelen voor beide figuren. Deze schilderijen zetten meestal deze kunstenaars en wetenschappers centraal, terwijl de Aartshertogen er gewoon bij zitten en hen observeren. Zo werden de Aartshertogen dus eerder gebruikt als een middel van prestige en legitimatie voor deze figuren in plaats van als echt grote Belgische gezaghebbers.

Mee op bedevaart naar Scherpenheuvel

Lithografie van Albrecht en Isabella in aanbidding tot Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel (1889, Alfons Thijs collectie van UAntwerpen)

Waar de Belgische staat in de negentiende eeuw moeilijkheden had om de Aartshertogen af te beelden, was dat veel minder het geval in lokale historische cultuur. Dit was vooral het geval in één klein stadje in Vlaams-Brabant: Scherpenheuvel. De Aartshertogen hadden namelijk opdracht gegeven tot de bouw van de Basiliek van Scherpenheuvel, waardoor deze kale heuvel is uitgegroeid tot een volwaardig dorp. Albrecht en Isabella raakten daarom onlosmakelijk verbonden met de geschiedenis van het bedevaartsoord, maar toch staan ze ook daar niet zo centraal afgebeeld. Zo zijn er geen grote standbeelden of andere aanwijzingen die verwijzen naar de Aartshertogen. De meeste aandacht gaat namelijk uit naar het religieuze aspect en de verering van de Maria in Scherpenheuvel.

Ook hier worden Albrecht en Isabella dus niet alleenstaand afgebeeld, maar eerder als middel om het historische belang van deze plaats te benadrukken. Daarnaast zien we hen hier ook niet terugkomen in schilderijen, maar eerder in pelgrimsinsignes, prentbriefkaarten en andere souvenirs voor de bedevaarders om mee naar huis te nemen. Albrecht en Isabella staan dus nergens in de geschiedbeleving echt centraal, zelf niet bij hun eigen daden en acties.

Meer lezen?

Diagre, Denis. ‘Aartshertog Albrecht, modelheerser of engel des doods?’. In De grote mythen uit de geschiedenis van België, Vlaanderen en Wallonië, onder redactie van Anne Morelli, 107-17. EPO, Berchem, 1997.

Alexander Hilkens is student in het masterproefseminarie Cultuurgeschiedenis na 1750 en schrijft in het academiejaar 2022-2023 een thesis over de beeldvorming rond Albrecht en Isabella in de negentiende-eeuwse Belgische historiografie en historische cultuur.

Titelafbeelding: Nicaise De Keyser, Bezoek van de aartshertogen Albert en Isabella aan de drukkerij Plantin (KMSKA).