Maandelijks archief: juni 2022

De geboorte van de ‘nieuwe’ man

Gastblog door Seppe Schoeters

Meestal plaatsen historici de opkomst van de ‘nieuwe’ man in de jaren tachtig. Omdat steeds meer vrouwen buitenshuis gingen werken, was er nood aan een gelijke verdeling van huishoudelijke taken. Vrouwen gingen verlangen naar een man die zonder schroom luiers zou verversen of het huis zou stofzuigen.

Hoewel de media het begrip ‘nieuwe man’ pas in de jaren tachtig begonnen te gebruiken, leefde het verlangen onder vrouwen al veel langer. Ook de jaren vijftig vormden daar geen uitzondering op. In het collectief geheugen wordt deze periode – ‘de jaren stilletjes’ – gelijkgesteld met behoudsgezinde visies op mannen en vrouwen. Het idee was dat vrouwen zich moesten ontpoppen tot ideale huisvrouwen, terwijl mannen hun taak als kostwinner van het gezin vervulden. Het was alsof er twee aparte werelden bestonden: binnenshuis voor vrouwen, buitenshuis voor mannen. Toch schreven auteurs in naoorlogse vrouwentijdschriften, de belangrijkste media voor vrouwen in die tijd, iets anders.

Vrouwelijke trots versus gezinsharmonie

Vrouw controleert haar man die een van haar taken overneemt (Libelle, 1946, KBR)

Al in 1946 liet het vrouwentijdschrift Libelle blijken dat vrouwen wilden dat hun man een handje toestak in het huishouden. Het ging daarbij niet om zelfstandige taken. De man moest bijvoorbeeld de vrouw ‘bijstaan’ bij de afwas of het koken. Hij betrad daarbij het terrein van de vrouw. Het was haar verantwoordelijkheid, dus hield ze een oogje in het zeil. Vrouwentijdschriften bestempelden helpende mannen als de ‘ideale echtgenoot’, maar ook als iets unieks. Daarnaast merkten ze op dat sommige vrouwen niet wilden dat hun man meehielp, omdat huishoudelijke taken alleen iets voor vrouwen zouden zijn.  

Vrouwentijdschriften stelden het huwelijk voor als een partnerschap. Ze vonden dat vrouwen moesten verwachten dat mannen meehielpen in het huishouden. De ‘moderne’ huisvader van de jaren vijftig stond erop om de huistaken evenredig te verdelen. Deze nieuwe ingesteldheid was volgens de Libelle vooral te wijten aan de opvoeding van de jonge vrouwen. Hun moeders leerden hun dat ze de man niet meer compleet moesten gehoorzamen. De ‘nieuwe’ man was daardoor vooral een fenomeen binnen het huwelijk van jonge koppels uit die tijd.

Tegenstrijdige tijdschriften

Naast de promotie van een evenredige taakverdeling in het huishouden, probeerden vrouwentijdschriften de vrouw nog op andere manieren te emanciperen. Gedurende de jaren vijftig publiceerde Libelle verschillende rubrieken over de vrouw en haar rechten, zoals de katern Juridisch praatje. De artikels behandelden juridische vraagstukken en gaven bijpassend advies voor vrouwen. Ze leerden de vrouw dat hun echtgenoot niet almachtig was en dat de wet hem beperkte. Een artikel beschreef een man die onvoldoende geld aan zijn vrouw afstond. Het verwees de vrouw door naar een wetsartikel dat zei dat ‘echtelieden verplicht zijn tot wederzijdse trouw, hulp en bijstand.’ Met die kennis had de vrouw de macht om haar man, in het slechtste geval, te dagvaarden. Hoewel de emancipatie van de vrouw pas een decennium later prominent naar voren kwam tijdens de tweede feministische golf, deden de naoorlogse vrouwentijdschriften al een soort van voorbereidend werk.

Illustratie bij het verhaal ‘Als mijn wederhelft zorgt’ (Libelle 1953, KBR)

Ondanks de feministische insteek van sommige artikels was er ook kritiek op de emancipatie van de vrouw. Zo bleef het volgens bepaalde auteurs de opdracht van de vrouw om voor haar gezin, en dus ook haar echtgenoot, te zorgen. De vrouw maakte de man doorheen de jaren van haar afhankelijk. Door de emancipatie had de vrouw minder aandacht voor de noden van de man: ‘Helpen wij onze mannen naar een vroegtijdige dood door steeds maar te blijven vragen naar méér materieel comfort? De tegenwoordige levensstandaard dwingt ongetwijfeld duizenden mannen tot te hard werken, maar het is ongetwijfeld waar, dat ontevreden echtgenoten de zorgen en lasten van de toch al zo gekwelde mannen alleen maar vermeerderen.’

Andere artikels stelden ook de ‘nieuwe’ man in vraag. Verhalen of verslagen van mannen die zich bezighielden met het huishouden liepen bijna allemaal verkeerd af. In het kortverhaal ‘Als mijn wederhelft zorgt’ uit Libelle stond de echtgenoot erop zijn vrouw te verzorgen wanneer ze de griep had. Vol goede moed begaf hij zich naar de keuken, maar de mislukkingen stapelden zich op. Het vlees was nog rauw of te hard gebakken, hij liet een omelet aanbranden… De boodschap was dat de vrouw de meest geschikte persoon bleef om voor haar familie te zorgen. Toch schuilde daar, in zekere mate, een vorm van zelfbehoud in. Een vrouw moest kunnen uitblinken in haar vak om de baas te blijven op haar eigen terrein.

Verlangens en verkoopcijfers

Het leek wel of vrouwentijdschriften uit de jaren vijftig tussen twee vuren stonden. De redacties van vrouwentijdschriften balanceerden artikels over de juridische bewustmaking of de verlangens naar een ‘nieuwe’ man met bijdragen die de traditionele visies op mannen en vrouwen aanmoedigden. Hoe valt dat te verklaren?

Het doel van de tijdschriften was om vooral veel oplages te verkopen. Daarom moesten vrouwen zich kunnen herkennen in de artikels die ze lazen. Het merendeel van de lezeressen was tevreden met hun taak als huisvrouw. Ze voelden geen nood om dat ideaal aan te vechten. Toch was er een klein percentage dat zich niet helemaal kon schikken naar die norm. Dat deel van het lezerspubliek las liever artikels met een emanciperende insteek, al waren die maar beperkt aanwezig.

De inhoud van vrouwentijdschriften weerspiegelde de wensen van hun lezeressen. Daaruit bleek dat een beperkt aantal vrouwen in de jaren vijftig toch al droomden van een grotere gelijkheid.

Meer lezen?

Claudine Marissal, Moeders en vaders: geen vanzelfsprekende gelijkheid, Brussel: Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, 2018.

Elizabeth Patton en Mimi Choi, Home Sweat Home: Perspectives on Housework and Modern Relationships, Rowman & Littlefield, 2014.

Seppe Schoeters is student in het Masterproefseminarie Cultuurgeschiedenis na 1750. Hij schreef deze blogtekst als opdracht in dit seminarie en werkte aan een masterproef over mannelijkheid in Libelle tijdens de jaren ‘50.

Titelafbeelding: ClassicStock / Masterfile.

Levensmoeheid, (g)een kwaal van deze tijd?

Gastblog door Stefanie Meul

De flagrante tegenstelling in de titel van deze blog zal ongetwijfeld de wenkbrauwen van menig lezer doen fronsen. Want hoe kan een emotie – of beter nog – een cluster van emoties, nu tegelijkertijd wel en niet kenmerkend zijn voor onze tijd? De term levensmoeheid duikt de laatste jaren wel vaker op in de media. Ook filosofen en ethici hebben ettelijke, al dan niet digitale pagina’s aan de kwestie gewijd. Daarnaast lijkt ook de medische wereld het fenomeen van een voltooid leven nu voorzichtig te erkennen. Hoewel er absoluut geen eensgezindheid is over een definitie, aanpak, wettelijk kader of zelfs terminologie, bestempelen alle bovengenoemden het wel als een typisch eigentijds probleem. Levensmoeheid is dus een kwaal van deze tijd… Maar toch niet helemaal.

Voltooid leven in de tegenwoordige tijd

Aantal vermeldingen van ‘levensmoe’ en ‘levensmoeheid’ in literaire teksten van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren.

Om te onderzoeken wat levensmoeheid in het verleden was, is het belangrijk om eerst na te gaan wat het begrip vandaag betekent. Specialisten zijn het erover eens dat voltooid leven een moeilijk te concretiseren concept is. Toch is het mogelijk om een profiel op te maken van ‘de levensmoede bejaarde mens’ in onze maatschappij. Zo is er de evidente link met ouderdom en (psychisch) lijden door niet-levensbedreigende ouderdomsklachten. Eenzaamheid, beperking van mobiliteit, een achteruitgang van zicht of gehoor en geheugenproblemen zijn enkele van de klachten die ouderen benoemen. Deze ouderen zijn – in meerdere of mindere mate – allen zeer actief (geweest) en hun angst voor aftakeling en afhankelijkheid bepaalt grotendeels hun stervenskeuze. Ze zijn niet depressief, maar willen zelf beslissen over hun levenseinde in plaats van hun autonomie af te staan aan zorgverleners. Kenmerkend is ook het ontbreken van strakke religieuze banden die hun actieve of passieve doodswens zouden kunnen beïnvloeden. Daarbij treden deze bejaarden vaak op als pleitbezorgers voor een wettelijk kader voor voltooid leven binnen de euthanasiewetgeving.

Een vermoeiend leven in de negentiende en vroege twintigste eeuw

Gedicht van Hélène Swarth, Het Volksbelang, 1888.

Ondanks de stellige overtuiging waarmee specialisten de problematiek als typisch hedendaags bestempelen, zijn er in de negentiende eeuw al vermeldingen van levensmoeheid terug te vinden in krantenartikelen. Nederlandstalige schrijvers uit die periode portretteerden hun personages eveneens regelmatig als levensmoe. Twee opvallende vaststellingen zijn hierbij van belang: ten eerste kon iedereen in het verleden levensmoe zijn, terwijl de term vandaag specifiek aan ouderen gelinkt is. Zo kregen bijvoorbeeld jongeren en ouderen, huisvrouwen, tot zelfs politieke partijen of continenten dit label toegekend.

Ten tweede kreeg levensmoeheid in het verleden een veel ruimere invulling. De negentiende-eeuwse mens kon ‘het leven moe zijn’ en hartstochtelijk verlangen naar de dood, waarbij religieuze motieven en de wens tot hereniging met God in het hiernamaals een rol speelden. Het thema van de passieve doodswens kwam regelmatig naar voren in de Nederlandstalige literatuur uit deze periode. Omwille van het religieuze aspect was zelfdoding bij deze auteurs uit den boze. Daarnaast leidde levensmoeheid volgens tal van krantenartikelen evenwel geregeld tot zelfmoord. Volgens poëtische teksten kon ook liefdesverdriet een mens levensmoe maken.

Reclamefolder voor ‘Sunlight’ zeep, 1888.

Anderzijds kon levensmoeheid in de bredere zin refereren naar een allesoverheersende vermoeidheid, veroorzaakt door de dagdagelijkse ‘struggle for life’. Een treffend voorbeeld in dit verband was de reclame voor Sunlight zeep uit 1888. Huisvrouwen kregen de vraag of ze ‘tired of life’ waren door al het poetsen en schrobben. De advertentie beloofde een aanzienlijke verlichting van hun werklast bij gebruik van Sunlight zeep. Een ander voorbeeld was de reclame uit 1937 die een rooskleuriger leven voorspelde na het eten van Solo margarine, omdat lekker eten levensvreugde geeft. Dat was immers hoognodig wegens de veelvoorkomende levensmoeheid in ‘onze koortsige eeuw’. Bedrijven speelden dus via gerichte marketingcampagnes in op een aangevoelde vermindering van levenskwaliteit.

Een nieuwe eeuw, nieuwe geluiden

Bovenstaande argumentatie verduidelijkt de schijnbare tegenstelling in de titel van deze blog: levensmoeheid was in de negentiende eeuw wel degelijk een gekend fenomeen. Het is echter problematisch om de toenmalige situatie als een blauwdruk of voorloper van de huidige problematiek te beschouwen. Zowel de betekenis van het concept als de toepassing ervan was veel ruimer dan vandaag. Doorheen de hele negentiende eeuw kregen ouderen bovendien weinig maatschappelijke en medische aandacht. Pas vanaf de twintigste eeuw kwam hierin verandering met de (h)erkenning van ouderen als een aparte leeftijdscategorie en de opkomst van specialismen als gerontologie en geriatrie vanaf 1950.

Tot slot is het opvallend dat medische bronnen levensmoeheid nooit vermeldden. Dit is vanuit een hedendaags perspectief verwonderlijk omdat ‘onze’ ouderen met een doodswens doorgaans bij een arts terechtkomen. De toenemende medisch-psychiatrische professionalisering kan hier een verklaring bieden. Psychiaters waren er vanaf de negentiende eeuw van overtuigd dat suïcidegedachten of een doodswens altijd het gevolg waren van onderliggende psychiatrische aandoeningen. Dit in tegenstelling tot de vorige eeuwen, waar zelfmoordenaars minstens een zondige tot zelfs een criminele inborst kregen aangemeten. Het uitgangspunt was dus dat zelfdoding kon worden voorkomen door een psychiatrische behandeling van het onderliggende pathologische probleem en een gedegen bewaking van de patiënt. Vanuit dit standpunt bestond levensmoeheid volgens de toenmalige medische wereld – tot ver in de twintigste eeuw – eenvoudigweg niet (meer). Enkel psychiatrische diagnoses, zoals melancholie en later depressie, en hun behandelingen kregen erkenning als mogelijke oorzaken en remedies voor een doodswens.

In het kielzog van hun optimisme over de schijnbaar grenzeloze mogelijkheden van de medische wetenschap verklaarden artsen de aloude levensmoeheid bijgevolg dood en begraven. Twee eeuwen later komt de term evenwel ook in medische kringen opnieuw aan de oppervlakte. Onder invloed van een vergrijzende samenleving en een meer realistische houding binnen de psychiatrie krijgt hij dan zowel een engere betekenis als een nieuwe naam. Voltooid leven symboliseert op deze manier eveneens de grenzen waartegen de psychiatrische wetenschap botste.

Meer lezen?

De Beauvoir, Simone. De ouderdom: Situatie en zingeving in de laatste levensfase. Utrecht: Uitgeverij Bijleveld, 1970.

Van Wijngaarden, Els. Voltooid leven: Over leven en willen sterven. Amsterdam en Antwerpen: Uitgeverij Atlas Contact, 2016.

Stefanie Meul is student in het Masterproefseminarie Cultuurgeschiedenis na 1750. Ze schreef deze blogtekst als opdracht in dit seminarie en bereidt een masterproef voor over levensmoeheid bij Belgische ouderen.

Titelafbeelding: Ferdinand Hodler, Die Lebensmüden, 1892. Afbeelding in publiek domein, olieverf op canvas.