Maandelijks archief: november 2014

Kaarten tegen het Nazisme

Het is augustus 1994. Zoals overal in Europa, lijkt ook in België de herinnering aan de wereldoorlogen de bevolking steeds minder te beroeren. De jaarlijkse herdenkingsplechtigheden rond de vele oorlogsmonumenten worden wel nog georganiseerd, maar ze verliezen stilaan aan belang. Nu ook de jongste oud-strijders van ’40-’45 de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, raakt de betekenis van deze plechtigheden schijnbaar uitgehold. Voor vele Belgen betekent wapenstilstandsdag sinds enige jaren vooral een welgekomen extra vrije dag. Oorlog wordt steeds meer geassocieerd met iets ver weg; met iets wat zich buiten de Europese grenzen afspeelt, bijvoorbeeld in Joegoslavië, Somalië of Rwanda.

MatthiasMeirlaen-KaartenNazisme-DoosjeDie vaststelling blijkt de overheden te verontrusten. Hoe kan een vreedzame samenleving worden gewaarborgd, als de verschrikking van de oorlog uit de herinnering dreigt te verdwijnen? Het is een vraag die de stad Namen die zomer tot een kleinschalig, maar bijzonder initiatief noopt. Om te vermijden dat de inwoners hun oorlogsgeschiedenis zouden vergeten, wordt in samenwerking met de plaatselijke toeristische dienst een project opgezet ter inventarisatie van de verschillende herdenkingsmonumenten in de regio. Merkwaardig genoeg leiden de resultaten niet tot een informatiebrochure, een toeristische gids of een toegankelijke publicatie. De resultaten worden verwerkt in een serie prentkaarten, die in kleine kartonnen doosjes met de Belgische driekleur op de markt worden gebracht.

Passant, souviens-toi!

MatthiasMeirlaen-KaartenNazisme-Kaart1De prentkaarten vormen niet zomaar een curiositeit. Ze wekken belangstelling, omdat ze laten zien hoe de herwaardering in het oorlogsverleden in de jaren ’90 een belangrijk educatief karakter had. Op een uiterst aanschouwelijke manier willen de prentkaarten de Naamse bevolking terug kennis doen maken met hun oorlogsverleden. Elke kaart bevat de beeltenis van een monument of een gedenkplaat: een rouwende vrouw op het militair kerkhof in Champion, een soldatenbeeld op de Place du 13e de Ligne in Namen of een groot kruisbeeld in de Rue de la Converterie in Daussoulx. Meer dan honderd foto’s brengen zo in herinnering hoe groot de opofferingen van de Namenaars tijdens beide wereldoorlogen zijn geweest. Namen heeft geleden, en de voorbijganger mag dit niet vergeten. De kaartendoosjes dragen de toepasselijke titel ‘passant souviens-toi’!

MatthiasMeirlaen-KaartenNazisme-Kaart3In deze opdracht ligt een duidelijke morele boodschap. De prentkaartenverzameling wil de Namenaars en toeristen niet alleen het uitgebreide oorlogspatrimonium in de streek leren (her)ontdekken. Ze wil ook nadrukkelijk de gruwel van de oorlog aanklagen en waarschuwen voor de mogelijke gevolgen van rechts nationalisme. In het voorwoord stelt de nieuwe PS-schepen Marcel Maaskant enigszins onthutst dat 8 % van de Namenaars het oorlogsverleden ‘onbenullig’ vindt en zelfs de ‘rechtmatigheid van het nazisme’ erkent. Zijn dochter en medeverantwoordelijke voor de inventarisatie – het betreft evengoed een klein familieproject – verwijst naar de vreselijke wederopkomst van onveiligheid, intolerantie, racisme en geweld in de grote steden. De prentkaarten moeten de toekomstige generatie eraan herinneren dat hun vaders, grootvaders en overgrootvaders hun leven hebben gegeven voor die waarden die in de eigentijdse samenleving op het spel komen te staan: de vrijheid en de democratie.

Om deze boodschap kracht bij te zetten, worden de prentkaarten bedrukt met uitspraken van bekende wereldleiders en geleerden. Een vreemd amalgaam van figuren passeert de revue: van Voltaire en Cervantes, over Einstein en Marx, tot Napoleon, Churchill en Hitler. Hun uitspraken moeten de toeschouwer tot ‘meditatie’ uitnodigen. Of ze de oorlog rechtvaardigen dan wel openlijk afkeuren, de achterliggende les van de uitspraken op de prentkaarten is echter helder: de oorlog is een vreselijk onzinnig beest.

MatthiasMeirlaen-KaartenNazisme-SetKaarten

Twintig jaar later

Vandaag noopt het doosje met prentenkaarten vooral tot nostalgie. Het doet terugdenken aan een vervlogen tijd waarin verzamelaars Artis prentenboeken vol kleefden, de geschiedenis met wandkaarten werd onderwezen en het kwartetspel razend populair was. Of het roept het beeld op van fotozoektochten, waarbij mensen met de prentkaarten in de hand op zoek gaan naar de vergeten monumenten in hun eigen stad. Tot dit laatste wilde het Naamse inventarisatieproject zeer nadrukkelijk aansporen. ‘Pour une agréable découverte de ce petit patrimoine (…), nous vous conseillons, directement sur le terrain’, zo sloot het voorwoord af.

MatthiasMeirlaen-KaartenNazisme-Kaart2Niettemin lijkt onze hedendaagse omgang met het oorlogsverleden minder veraf te staan van dat uit de vroege jaren ’90 dan de nostalgie doet vermoeden. Honderd jaar na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog wordt het oorlogsverleden meer dan ooit ingeschakeld voor morele en politieke doeleinden. Net als de ontwerpers van de Naamse prentkaartenverzameling zijn politici er vandaag van overtuigd dat de herdenking aan beide wereldoorlogen dient bij te dragen tot het bevorderen van de westerse burgerzin. Het ontbreekt in hun discours ook zelden aan historisch sentiment. Referenties aan de gruwel en het menselijke leed moeten de kostbaarheid van de democratische waarden vandaag op een gelijkaardige manier onderlijnen als de befaamde citaten op de prentkaarten.

MatthiasMeirlaen-KaartenTegenNazisme-1418MusicalMaar de parallel gaat uiteindelijk nog meer op wanneer ook gekeken wordt naar het format. De prentkaarten hebben naast een educatief karakter ook een speels gehalte. Ze moeten de geïnteresseerden op een leuke manier het verleden doen (her)ontdekken. Dit idee om geschiedenis, burgerzin en vertier te koppelen, vinden we ook in de huidige herdenkingsprogramma’s terug. Een musical, een audiovisueel spektakel of een sluiptocht door (her)aangelegde loopgraven: de kiem voor de ‘verleuking’ van ons oorlogsverleden lijkt in de jaren ’90 gelegd.

(Matthias Meirlaen)

Matthias Meirlaen is research fellow van de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. In 2014 verscheen zijn boek Revoluties in de klas. Secundair geschiedenisonderwijs in de Zuidelijke Nederlanden, 1750-1850. Momenteel verricht hij als postdoctoraal onderzoeker aan de Université Lille 3 onderzoek naar de herinneringscultuur van de Eerste Wereldoorlog. Hij werkt onder meer aan een digitaliseringsproject van Franse en Belgische oorlogsmonumenten. Wie graag gegevens aanlevert van herdenkingsmonumenten uit zijn/haar streek, kan contact opnemen via matthias.meirlaen@univ-lille3.fr.

Born in the USA: de Italiaanse renaissance

Gastblog door Christophe Schellekens

Wie door het stadscentrum van Firenze wandelt, begrijpt dat de Renaissance, de periode die ongeveer de veertiende tot de zeventiende eeuw beslaat, meer is dan een historisch tijdvak uit een ver verleden. Bekende beeldhouwwerken en schilderijen van Michelangelo, Botticelli en andere klinkende namen blijven tot de verbeelding spreken en trekken hordes toeristen aan. In die hordes zijn opvallend veel Amerikanen herkenbaar en vooral hoorbaar: in ware Astrid Bryan-stijl vinden ze al dat Renaissancistisch erfgoed ‘amazing and great’.

Een horde Amerikanen in het Uffizi.
Een horde Amerikanen in het Uffizi.

Het zijn echter niet alleen de toeristen die in groten getale Firenze aandoen. De stad huisvest ook vele Amerikaanse studenten die een semester of een academiejaar doorbrengen in een vaak prachtig gehuisvest Florentijns bijhuis van hun Amerikaanse universiteit. Hun nachten slijten ze vaak al even hoorbaar in de vele bars en clubs die op dit cliënteel en hun gevulde portefeuilles gericht zijn. Talloze Amerikaanse historici brengen hun zomerdagen door in het Florentijns Staatsarchief. Revolutionaire interpretaties van de Italiaanse Renaissance, die voor Europeanen overdreven provocatief lijken, worden vaak door precies deze onderzoekers in het Engels gepubliceerd. Waar vandaan komt deze opvallende populaire én academische interesse voor de geschiedenis van een stad op een ander continent, een half millennium geleden?

Europese meesters

Hans Baron
Hans Baron

Voor de jaren 1920 besteedden Amerikaanse historici amper aandacht aan de Italiaanse Renaissance. Daar kwam vanaf de jaren 1930 verandering in door de instroom van Europese, voornamelijk Duitse onderzoekers, in de Verenigde Staten. Eén van hen was de Berlijnse joodse historicus Hans Baron (1900-1988). Baron was opgegroeid in het keizerrijk Duitsland, dat tijdens zijn jeugd steeds autoritairder en militaristischer werd. De Duitse nederlaag in de Eerste Wereldoorlog en chaos van de Weimarrepubliek waren voor Baron geen aanleiding om, zoals veel van zijn tijdgenoten, heil te zoek in autoritair gedachtegoed. Hij greep integendeel terug naar negentiende-eeuwse Duitse idealen over actief burgerschap.

Toen de Nazipartij in 1933 aan de macht kwam, begreep Baron dat zijn persoonlijke veiligheid en zijn intellectuele vrijheid in Hitlers Duitsland werden bedreigd. Hij verhuisde eerst naar Engeland en maakte in 1938 de oversteek naar de Verenigde Staten. Daar publiceerde hij in 1955 zijn belangrijkste werk, The Crisis of the Early Italian Renaissance. In dat boek stelde hij dat een politiek-militaire crisis rond 1400 voor Florentijnse denkers een drijfveer waren om nieuwe ideeën over burgerschap en de rol van de (stads)staat te formuleren. Volgens Baron stond de wieg van negentiende-eeuwse opvattingen over actief burgerschap, opvattingen die hem zo dierbaar waren geworden, in het Firenze van een half millennium voordien.

Amerikaanse leerlingen

Barons boek werd al snel als erg belangrijk beschouwd. In de context van de Koude Oorlog sprak zijn werk en zijn nadruk op de uitzonderlijke rol van Renaissancistisch Firenze immers tot de verbeelding in zijn nieuwe thuisland. Dat leende zich immers uitstekend als denkbeeldige bakermat en broedplaats van eigenschappen die de Verenigde Staten in die periode kenmerkten: een sterke retoriek over vrijheid en actief burgerschap, een agressief internationaal grootkapitalisme en een prestigeslag van culturele investeringen onder rijken.

Tegelijk kenden de Amerikaanse universiteiten in die tijd een erg sterke groei. Een nieuwe generatie historici werd er opgeleid en maakte kennis met het werk van Baron en de andere Europese immigranten die over de Renaissance publiceerden. Geïnspireerd en uitgedaagd door die publicaties trokken deze jonge Amerikaanse historici naar Italië, en in het bijzonder naar de rijke en goed bewaarde Florentijnse archieven.

Zo werden vanaf de jaren 1960 stapels Engelstalige boeken gepubliceerd over uiteenlopende aspecten van de Renaissance. Vele van de Amerikaanse bijhuizen van universiteiten werden in deze periode opgezet. Elk ambitieus Amerikaans geschiedenisdepartement stelde minstens één ‘Italianist’ aan. De oudere generatie Europese gemigreerde onderzoekers verging het doorgaans minder goed. Vaak kregen ze geen vaste positie als professor te pakken en moesten ze zich tevreden stellen met posities in de marge. Baron eindigde na een reeks tijdelijke aanstellingen als bibliothecaris. Zijn moeizame aanpassing aan de Amerikaanse samenleving en zijn doofheid waren belangrijke belemmeringen voor een meer succesvolle carrière.

Voorbij de Amerikaanse dominantie

De laatste jaren is er meer samensmelting van Amerikaanse en Europese invloeden.
De laatste jaren is er meer interactie tussen Amerikaanse en Europese invloeden.

De jonge generatie Amerikaanse historici uit de jaren 1960 is inmiddels op pensioen. Enkelen onder hen verhuisden naar Italië om zich daar, vrij van andere verplichtingen, uitsluitend aan onderzoek te wijden. Ze zijn vertrouwde gezichten in de Florentijnse archieven en bibliotheken. De dominante positie van Amerikanen in het schrijven van de geschiedenis van de Renaissance raakt echter over zijn hoogtepunt. Het einde van de Koude Oorlog, de globalisering en de emancipatie van bevolkingsgroepen van niet-Europese origine in de Verenigde Staten zorgen ervoor dat de Renaissance tegenwoordig een minder centrale plaats heeft in het Amerikaans geschiedenisonderwijs en in het onderzoek. Bovendien is er nu meer interactie tussen Amerikaanse, Italiaanse en andere buitenlandse historici. De blijvende stroom dollars naar bibliotheekcollecties, digitalisatieprogramma’s en beurzen voor onderzoek in Firenze, die ook voor niet-Amerikanen toegankelijk zijn, blijven echter een ander ‘amazing and great’ aspect van de Amerikaanse voorliefde voor de Italiaanse Renaissance.

(Christophe Schellekens)

Christophe Schellekens is gastblogger. Aan het Europees Instituut in Firenze bereidt hij een proefschrift voor over Italiaanse handelsgemeenschappen in het vroegmoderne Antwerpen.

Titstory

In april keurde de Belgische Senaat een wet goed die reclame op plastische chirurgie verbiedt. Acties als die van het weekblad TV-familie en de website Groupon – twee borsten voor de prijs van één! – werden met de wet aan banden gelegd. Politici en plastische chirurgen reageerden tevreden: esthetische ingrepen dienden niet te worden gebagatelliseerd. Recent nog zorgde de Hollywoodactrice Renée Zellweger (publiekslievelinge Bridget Jones van weleer) met haar verbouwde verschijning voor een storm van verontwaardiging in zowel de schandaal- als kwaliteitspers. ‘Verontrustend’, luidde het vonnis. Toch blijft het aantal esthetische ingrepen, borstvergrotingen aan de top, toenemen. Ook in glossy magazines worden boezems digitaal bijgespijkerd. Nochtans is dit wurgende schoonheidsideaal geen hedendaags fenomeen. Advertenties uit de jaren 1890 noemden ‘eene schoone borst, goed ontwikkeld en ferm’ al ‘de droom der jonge meisjes’.

Eene schoone borst, 1922

Miss Fuller Bust

TinneClaes-Titstory-lezersbriefAdvertenties voor een vollere boezem waren een vaste waarde in kranten van de late negentiende en vroege twintigste eeuw. Korsetten en luchtkussentjes beloofden de natuurlijke borsten op de juiste plaatsen te ondersteunen. Producten zoals ‘Miss Fuller Bust’, ‘de Perzische borstontwikkelaar’ of ‘Flatters where it matters’ gingen nog een stapje verder. Zij beloofden hulp aan vrouwen ‘die door de natuur met een platte borst beschoren waren’. Het perfecte decolleté was voortaan bereikbaar voor elke vrouw: zelfs ‘de lelijkste der vrouwen’ kon volgens advertenties TinneClaes-Titstory-getuigenis‘charme en aantrekkingskracht’ verkrijgen. Dit kon bovendien snel en gemakkelijk – de meeste ‘borstontwikkelaars’ beloofden in enkele weken tijd door het eenvoudig smeren van een zalfje de boezem te vergroten of verstevigen.  Adverteerders probeerden de intieme sfeer van een gesprek onder vriendinnen op te roepen. Vrouwen deelden onderling hun schoonheidsgeheimen. Zo kregen geïnteresseerden gratis getuigenissen van lotgenotes opgestuurd. Verzonnen lezersbrieven waarin het resultaat van de behandeling werd bejubeld, moesten vrouwen overtuigen van de waarde van een product.

Moederborsten en wetenschap

Het moderne leven werd aangewezen als de schuldige voor een platte borst. In de late negentiende eeuw kregen vrouwen geleidelijk toegang tot hogere opleidingen, de arbeidsmarkt en het politieke leven. Deze voortschrijdende emancipatie van de vrouw maakte, aldus de advertenties, de ontwikkeling van ‘prachtige bekoorlijkheid’ steeds zeldzamer. Samen met de traditionele genderpatronen was de geruststellende moederborst verdwenen. Een platte borst werd ook geassocieerd met andere uitwassen van de gejaagde moderne samenleving. Zo beloofde Madame Bullen haar patiënten tegelijk een ‘mooi figuur’ en een kuur tegen hoofdpijn, spijsverteringsproblemen, vermoeidheid en nervositeit – symptomen die op het einde van de negentiende eeuw in verband werden gebracht met een overbelasting van de hersenen door het moderne, snelle leven.

Toch bood dezelfde moderniteit ook de oplossing voor het probleem. De moderne wetenschap kon de natuur immers een handje helpen. Borstvergrotende middeltjes werden gelegitimeerd door te verwijzen naar medische ontdekkingen. Het waren volgens adverteerders ‘wetenschappelijke mirakels’. Dokters met dubieuze getuigschriften verkondigden de positieve ‘meening van het Geneeskundig Korps’. Door te verwijzen naar de medische wereld probeerden advertenties potentiële klanten te overtuigen van de werkzaamheid en de veiligheid van een product. ‘Préparés par un pharmacien, ils sont sans danger pour la santé.’

Grote borsten waren een teken van gezondheid. Een platte borst werd daarentegen voorgesteld als een aandoening, die door de moderne geneeskunde kon worden verholpen. Kleine borsten waren ‘onderontwikkeld’ of ‘ongezond’ en moesten worden hersteld door medisch-wetenschappelijke procedés. Een product uit 1897 beweerde bijvoorbeeld de borstspieren te trainen: zo zou het bloed beter kunnen circuleren in de ‘haarvaten, klieren en weefsels van de niet-ontwikkelde delen’, waardoor deze ‘hersteld zouden worden naar een gezonde toestand’. Meerdere middelen beweerden ‘holle deeltjes’ te vullen. Producten uit de jaren 1920 vermeldden dan weer hormonen als actief bestanddeel. In deze periode werden ook foto’s en cijfers aangevoerd als bewijsmateriaal. Lezersbrieven weken voor tabellen, waarin de gemiddelde groei van de borsten per week werd weergegeven. Op vraag kon de geïnteresseerde lezeres ‘fotografisch bewijs’ toegestuurd krijgen dat de werking van het product visueel aantoonde.

TinneClaes-Titstory-Tabel

Borsten als project

Borstvergrotende middelen maakten het voor de vrouw mogelijk haar borsten te managen. Elke vrouw had zelf controle over haar uiterlijk en boezem, die ze moest cultiveren en onderhouden. Net als gezondheid, werd ook het uiterlijk voorgesteld als een individuele verantwoordelijkheid en plicht. Elke vrouw kon en moest mooie borsten hebben. Het lichaam werd maakbaar, ook zonder siliconen. Sommige advertenties voegden zelfs keuzeformulieren toe, waarin vrouwen konden kiezen of ze hun borsten wilden ‘ontwikkelen, versterken of verkleinen’ (doorstrepen wat niet past) en met hoeveel centimeters.

Sterker nog, in twintigste-eeuwse advertenties werden grote borsten voorgesteld als een vorm van zelfontplooiing. Werken aan het lichaam was werken aan jezelf. Alleen door je boezem te – inderdaad – ‘ontwikkelen’, maakte je als vrouw immers kans op liefde en succes. Een geslaagde levensloop was volgens de advertenties verbonden aan een voluptueuze voorgevel. Zien de mannen je niet staan? Ben je onzeker of ongelukkig? Een advertentie uit de jaren dertig vond de oplossing in ‘een aantrekkelijke decolleté’ dat de weg plaveide naar ‘charme, waardigheid en zelfvertrouwen’.

Ook in onze hedendaagse cultuur wordt het lichaam voorgesteld als een controleerbaar onderdeel van ons maakbare leven. Artificiële schoonheid stoot ons meestal niet tegen de borst. Beeldschermen en catwalks zijn gevuld met rimpelloze symmetrie. De fitnessclub om de hoek beweert dat ‘je goed in je vel voelen’ begint bij je lichaam. Hun programma’s zouden zowel spieren als mentale gezondheid stimuleren. In een maakbare wereld zijn er geen excuses meer voor hangende borsten of mondhoeken. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Renée Zellweger haar gemaakte lichaam met scherpe tong verdedigde tegenover de criticasters. ‘Ik ben blij dat men opmerkt dat ik er anders uitzie.’

(Tinne Claes)

Tinne Claes is als doctoraatsbursaal verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Samen met Veronique Deblon werkt ze op een project over anatomie in België in de negentiende eeuw. Ze onderzoekt de zichtbaarheid, het prestige en de betekenis van anatomie in de academische en populaire cultuur tussen 1860 en 1930.