Door Kate Kangaslahti
Toen Europa zich eind mei 2020 begon los te weken van de vreemdheid van de eerste coronalockdown, nomineerde de Nederlandse krant de Volkskrant het woord ‘surreëel’ tot “het anglicisme van de week”. Tijdens de coronacrisis werden veel Engelse woorden en uitdrukkingen – waaronder ook het woord ‘lockdown’ – onderdeel van het dagelijks taalgebruik. Precies daarover klaagden de lezers van de Volkskrant; zij wilden fatsoenlijke Nederlandse alternatieven.
Dit is geen pijp woord
Maar columniste Nienke van Leverink stelde dat er een verschil bestaat tussen het gewone gebruik van Engelse woorden en échte anglicismen. “Anglicismen zijn gemakzuchtige, en in onze ogen vaak belabberde, leenvertalingen die klinken als correct Nederlands maar dat net niet helemaal zijn”, schreef ze. Daarom verzette ze zich tegen ‘surreëel’ als een slechte vertaling van het Engelse woord ‘surreal’, dat gewoon “‘surrealistisch’ betekent […]. ‘Surreëel’ verwijst alleen maar naar de stijl van het surrealisme, de kunststroming. Is het erg? […] Ja, het is erg dus.” Maar had ze gelijk?
In het Engels is het woord ‘surreal’ een ‘back formatie’ (of moet dat terugvorming zijn?). Dat is het taalkundig proces waarbij nieuwe woorden ontstaan door affixen uit bestaande woorden te verwijderen. Dat kan misleidend zijn omdat het resultaat van dat proces er dan uitziet of klinkt alsof het de stam is van andere, langere woorden, terwijl het in feite net ontstaat vanuit die langere, oudere woorden. De Oxford English Dictionary vermeldt het vroegste gebruik van ‘surreal’ in het Engels in 1937. De term ‘surrealist’ verscheen daarentegen voor het eerst in een Engelse publicatie uit 1918 – ontleend aan het Frans – over het werk van de Franse dichter Guillaume Apollinaire.
De uitvinding van het surrealisme
Het was die avant-gardistische dichter Apollinaire aan wie we de uitvinding van het Franse woord ‘surréaliste’ in 1917 te danken hebben. Hij gebruikte dat nieuwe woord voor het eerst om een bijzondere theatervoorstelling te beschrijven: het ballet Parade, gecomponeerd voor de Ballets Russes van de Russische impresario Sergei Diaghilev. Dat ballet zat vol van de verrassingen en absurditeiten, maar onthulde ook enkele waarheden over de wereld, vond Apollinaire. Om dat ballet te beschrijven, combineerde hij het Franse ‘sur’ (in de zin van ‘voorbij’) en ‘réalisme’, en kwam zo uit op ‘surréalisme’ om een type kunst te definiëren die verder ging dan het alledaagse en de aard van de werkelijkheid probeerde te ontmaskeren.
Apollinaire stierf in 1918 aan de gevolgen van de Spaanse Griep, die andere wereldwijde pandemie. Dat betekende dat voor een korte periode het door hem bedachte woord ‘surréalisme’ met hem stierf. Maar het werd al snel nieuw leven ingeblazen door de Parijse dichter André Breton, die in de nasleep van de Eerste Wereldoorlog een groep kunstenaars en schrijvers rond hem verzamelde. Getraumatiseerd door hun oorlogservaringen, waren die artiesten allemaal overtuigd van de irrationaliteit en het morele bankroet van de moderne wereld.
Dat pessimisme werd de basis van een nieuwe tendens in de kunst en literatuur. In oktober 1924, 100 jaar geleden, eigende Breton zich de term van Apollinaire toe in zijn Manifest van het Surrealisme. Geïnspireerd door het werk van Sigmund Freud en zijn ideeën over het onbewuste en het belang van dromen, probeerden de surrealisten kunstwerken te maken die de bestaande sociale orde uitdaagden en de burgerlijke en bourgeois nadruk op logica, rede en de onderdrukking van het menselijk verlangen ondermijnden. Ze deden dit door bizarre, erotische of absurde kunstwerken te creëren die het begrip tartten.
Surrealisme verovert de wereld
Het surrealisme trok al snel internationale kunstenaars aan, waaronder de Belg René Magritte, die officieel lid werd van de groep in 1926 en uitgroeide tot een van de bekendste surrealistische schilders. In de jaren 1920 en 1930 breidde het surrealisme en zijn “revolutie van de geest” zich uit van Parijs en Brussel tot kunstenaars in Caïro, Kopenhagen, Londen, Mexico-Stad, Praag, Sydney en Tokio.
Het surrealisme werd een mainstream beweging die prominent aanwezig was in reclame en mode. In 1936, toen het Museum of Modern Art in New York een grote tentoonstelling wijdde aan Fantastic Art, Dada and Surrealism, stond de Spaanse kunstenaar Salvador Dalí op de cover van Time Magazine en ontwierp hij een etalage voor het chique warenhuis Bonwit Teller op Fifth Avenue – eveneens in New-York. De technieken van Magritte, die ook als commercieel illustrator had gewerkt, inspireerden het reclameontwerp. Het was ook toen dat het woord ‘surreal’ zijn retrograde intrede deed in de Engelse taal, als een weerspiegeling van de manieren waarop het surrealisme in de populaire cultuur was doorgedrongen.
Een luie vertaling?
Maar betekenen het Engelse ‘surreal’ en het Nederlandse ‘surrealistisch’ dan echt hetzelfde? Van Dale definieert ‘surrealistisch’ als: “1) van, betreffende, in de stijl van het surrealisme; 2) van de surrealisten; en 3) als in het surrealisme, onwerkelijk, onwezenlijk, vreemd.” De Amerikaanse Merriam-Webster daarentegen, onderscheidt de betekenis van ‘surreal’ als “gekenmerkt door de intense irrationele realiteit van een droom”; terwijl ‘surréel’ in het Frans door Le Robert niet wordt gedefinieerd als ‘onwerkelijk’ maar eerder als “voorbij de werkelijkheid”. Hierin lijkt het belangrijkste verschil te liggen: ‘surreal’ (in tegenstelling tot ‘surrealistic’, dat ook in het Engels bestaat) wordt gebruikt om een gevoel of indruk te beschrijven dat vandaag in de publieke verbeelding bestaat, maar losstaat van de kunststroming zelf .
In 2016 verkoos de Merriam-Webster ‘surreal’ zelfs als woord van het jaar. Het aantal online zoekopdrachten naar ‘surreal’ namen dat jaar namelijk toe na verschillende gebeurtenissen, gaande van de terroristische aanslagen in Brussel tot de Brexit-stemming in Groot-Brittannië en de verkiezing van Donald Trump tot president van de Verenigde Staten. “It was surreal!” is een Engelse uitdrukking die sprekers gebruiken wanneer ze geconfronteerd worden met iets dat onbetwistbaar écht is, maar zo bizar dat het hun begrip van de werkelijkheid tart.
“Het is duidelijk een woord”, legt lexicograaf bij Merriam-Webster Peter Sokolowski uit, “waar mensen naar grijpen als ze ergens erg verbaasd en geschokt over zijn”. In 2020, te midden van een wereldwijde pandemie, deden sommige Nederlandstaligen dus iets soortgelijks. Is ‘surreëel’ dan niets meer dan een “luie leenvertaling uit het Engels”, zoals de Volkskrant suggereerde? Of is er plaats voor het woord in het Nederlands, los van – of ‘voorbij’ – het surrealisme?
Meer lezen?
Francisca Vandepitte, Geert Van der Hallen (eds), Imagine! 100 jaar internationaal surrealisme (Brussel: Ludion, 2024).
Ruth Brandon, Surreal Lives: The Surrealists 1917–1945 (New York: Grove Press, 1999).
Kate Kangaslahti is een onderzoeksmedewerker bij de Onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750 aan de KU Leuven. Haar onderzoek richt zich op de relatie tussen visuele cultuur en politiek in de eerste helft van de twintigste eeuw. Momenteel is ze ook docent aan het Instituut voor Europese Cultuur en Samenleving en mededirecteur van MDRN, een onderzoekslaboratorium voor literaire en culturele studies, met een focus op de eerste helft van de twintigste eeuw in Europa. Titelafbeelding: de bekende pijp die kunstenaar René Magritte vaak schilderde, met op de achtergrond de woorden ‘surrealisme’ en ‘surreëel’, uit een woordenboek. De afbeelding werd samengesteld door Kate Kangaslahti zelf.