Patiënten aan de macht: Magnetisme als genezingspraktijk in de 19de eeuw

Door Kaat Wils

Op dinsdag 8 juni 1841 werd Petronille Friens, een Nederlandse serveerster van dertig, in Brussel op straat aangetroffen met een epileptisch aandoende aanval. Haar lichaam was helemaal verstijfd en ze had het bewustzijn verloren. Ze werd in aller ijl naar het Sint-Pietersgasthuis gebracht, het ziekenhuis waar de universiteit mee samenwerkte. De volgende dag deed men er een beroep op Edouard Montius, een magnetiseur-genezer met een zekere faam. Montius begon zijn therapie met zogenaamde magnetische ‘passes’. Met zijn handen maakte hij strijkbewegingen langs Petronilles lichaam, met de bedoeling het magnetisch ‘fluidum’ – de energie van het lichaam – opnieuw in balans te brengen.

Het magnetisme als geneeswijze was in de late 18de eeuw door de Weense arts Anton Mesmer geïntroduceerd. Sindsdien had het een zeker succes, maar ook steeds weerkerende academische kritiek gekend. Vooral voor chronische aandoeningen en functionele stoornissen bleek een intensieve magnetische therapie vaak vruchten af te werpen. Niet zelden bevatte de therapie elementen die vandaag heel bevreemdend overkomen. In de tweede helft van de 19de eeuw vervelde de techniek tot een therapie met suggestie onder hypnose. De meer spectaculaire elementen uit het magnetisme verdwenen.

Gravure van Anton Mesmer (Wikimedia Commons)

Montius’ eerste behandeling resulteerde al in een tijdelijke ontspanning van Petronilles spieren. De volgende dag bracht hij de patiënte in een soort slaap. Dat liet hem toe een gesprek met haar te voeren over haar medische toestand. Petronille bleek een antwoord te hebben op al Montius’ vragen over het ontstaan van haar ziekte, de vereiste behandeling en de vooruitzichten op herstel. Twaalf jaar eerder was ze namelijk vreselijk geschrokken van een carnavalsspektakel en had ze een eerste aanval gehad. Sindsdien kreeg ze geregeld dergelijke crisissen. Ze drukte Montius echter op het hart dat ze binnen de zes weken volledig zou kunnen herstellen mits ze twee keer per dag door hem gemagnetiseerd zou kunnen worden. Ook tijdens de daaropvolgende behandeling had Petronille geregeld momenten van ‘therapeutische luciditeit’, een staat van helderziendheid waarin ze instructies gaf over de medicatie die ze nodig had. Na vijf weken therapie was ze hersteld. Ze kon het ziekenhuis een week vroeger dan voorzien verlaten.

Het geval van Petronille strookt op het eerste zicht helemaal met de manier waarop patiënten van magnetische therapieën worden herinnerd: jong, vrouwelijk, en lijdend aan een aantal mysterieuze kwalen, vaak samengebracht onder de noemer hysterie. Anders echter dan in het geval van Petronille, wordt magnetisme in de publieke verbeelding gewoonlijk verbonden met een autoritaire magnetiseur en een haast willoos vrouwelijk subject. Verdenkingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen magnetiseurs en vrouwelijke patiënten doken geregeld op. Ook Mesmer zelf was ermee geconfronteerd geweest. 

Minder bekend is de leidende rol die vrouwen als Petronille konden opnemen in hun behandeling. Met name binnen de interpretatie die de Franse markies De Puységur, een leerling van Mesmer, aan het magnetisme gaf, was hier heel wat ruimte voor. Therapeutische luciditeit vormde in die benadering een natuurlijk onderdeel van de aan slaap verwante bewustzijnstoestand waarin de magnetiseur de patiënt bracht. De voorbije jaren hebben historici aandacht gekregen voor het bijzondere genezingstraject van vrouwen in een behandeling met magnetisme. De wijze waarop deze (veelal aristocratische) vrouwen het verloop van hun behandeling stuurden, wordt geïnterpreteerd als een genderspecifieke vorm van ‘zelfuitvinding’. Deze vrouwen gebruikten bijvoorbeeld hun status als patiënt om in opstand te komen tegen een repressief huwelijk of tegen onderdrukkende sociale normen.

Tekening van het oude Sint-Jansziekenhuis in Brussel (Wikimedia Commons)

Toch bood het magnetisme even goed aan mannen de mogelijkheid om de klassieke, hiërarchische arts-patiënt relatie om te keren. Dat blijkt onder andere uit de gepubliceerde verslagen van twee artsen-magnetiseurs die rond 1840 in Brussel actief waren. Zo was er bijvoorbeeld Jacques Adrien Beauthier, een 36-jarige beroepsmilitair, die sinds zeven jaar aan reumatische pijnen leed, met gedeeltelijke verlamming van de onderste ledematen. Na verschillende behandelingen in de Brusselse Sint-Pieters- en Sint-Jansziekenhuizen werd hij ongeneeslijk verklaard. Op 7 januari 1840 begon dokter Cremmens met zijn behandeling. Na enkele minuten brachten zijn passes Beauthier in een toestand van magnetische slaap. Beauthiers lichaam trilde en schudde. De sessie ging door tot vijftien minuten na het ontwaken, waarbij Beauthier tintelingen voelde in de onderbuik en benen. Na een vergelijkbare, maar kortere sessie later op dezelfde dag, werd een eerste verbetering vastgesteld: lopen met krukken was iets minder pijnlijk dan voorheen.

De volgende dag, tijdens de derde sessie, suggereerde Cremmens de gemagnetiseerde patiënt om vragen over zijn ziekte te beantwoorden. Hoewel dit in eerste instantie alleen wat onsamenhangende uitspraken opleverde, werd Beauthier vanaf de volgende sessie ‘opmerkelijk helder’. Hij verzekerde zijn arts dat hij zich geen zorgen moest maken over de hevige spastische samentrekkingen van zijn lichaam; deze vormden een crisis die nodig was om te herstellen. In dezelfde vierde sessie legde Beauthier uit dat zijn ziekte werd veroorzaakt door polderkoorts (malaria) die hij had opgelopen en die zijn lichaam nooit had verlaten. Vanaf de vijfde sessie was er een duidelijk patroon waarneembaar: Cremmens’ strijkbewegingen resulteerden in krampaanvallen, zijn vragen over het verdere verloop van de therapie werden beantwoord en na elke sessie werd het lopen minder pijnlijk. Beauthiers voorspellingen over de aard en ernst van toekomstige crises bleken allemaal te kloppen. Vanaf de dertiende sessie verloor de patiënt veel van zijn luciditeit, maar het genezingsproces versnelde. Na zeventien sessies kon hij zonder krukken lopen.

Patiënten van 19de-eeuwse magnetiseurs bleken een opvallend leidende rol te kunnen opnemen in hun diagnose en genezingsproces. De hedendaagse ‘mondige patiënt’ die na wat digitaal opzoekwerk de arts zelfbewust tegemoet treedt, heeft met andere woorden al wel wat historische voorlopers.

Joost Vijselaar, De magnetische geest. Het dierlijk magnetisme, 1770-1830. Nijmegen: SUN, 2001.

Jan Goldstein, Hysteria Complicated by Ecstasy: The Case of Nanette Leroux. Princeton University Press, 2011.

Kaat Wils, ‘Transnational Encounters in the History of Animal Magnetism in Belgium, 1830-1848’, in D. Armando, B. Belhoste, J-L Chappey and C. Gantet (eds.), Animal Magnetism in Motion. Reconfigurations and Circulations, 1776-1848, Schwabe Verlag: Basel, te verschijnen.

Kaat Wils is hoofd van de Onderzoekseenheid Geschiedenis van de KU Leuven. Ze doet onderzoek op het terrein van de geschiedenis van de moderne humane en biomedische wetenschappen, de geschiedenis van gender en lichamelijkheid, onderwijsgeschiedenis en religiegeschiedenis.

Titelafbeelding: Traditionele weergave van een (autoritaire) magnetiseur die magnetische therapie toepast op een (passieve) vrouwelijke patiënt, houtgravure, circa 1845, herschaald en contrast verhoogd. CC BY 4.0. Bron: Wellcome Collection: 11823i.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.