Categoriearchief: Coronatijd

Digibete, technofobe of conservatieve leerkrachten?

Door het uitbreken van de coronapandemie zagen scholen zich het voorbije jaar meermaals genoodzaakt over te schakelen op afstandsonderwijs. De verantwoordelijkheid voor het tot stand brengen van het digitale klaslokaal werd grotendeels bij de leerkrachten zelf gelegd. Daarbij botsten ze vaak op problemen, zoals een tekort aan laptops, het gebrek aan digitale geletterdheid bij een deel van hun leerlingen en de leercurves die de leerkrachten zelf moesten doorlopen om zich nieuwe technologie eigen te maken. Omdat het Ministerie van Onderwijs die moeilijkheden ook niet altijd voorzien had, kon het vaak geen snelle oplossing of ondersteuning bieden. Wanneer sommige leerlingen dan sterke achterstand opliepen of zelfs helemaal van de radar verdwenen, werd niet zelden de leerkracht met de vinger gewezen.

De projectielantaarn

Projectielantaarn met glasplaatjes, aanbevolen voor het aardrijkskunde- en natuurkundeonderwijs (La lanterne de projections à l’école, 1896).

Het typeren van leerkrachten als digibeet, technofoob of simpelweg onwillig om zich aan te passen is een oud riedeltje. Toch waren het vaak net leerkrachten die als eersten de educatieve mogelijkheden van nieuwe media herkenden.

Illustratief hiervoor is de trage adoptie van geprojecteerde beelden in het Belgische lager en middelbaar onderwijs in de vroege twintigste eeuw. De projectielantaarn liet toe afbeeldingen uitvergroot op een wit scherm of witte muur te projecteren. De laat negentiende-eeuwse modellen konden enkel transparante afbeeldingen projecteren, die op kleine glazen plaatjes van doorgaans 8 x 10 cm waren geschilderd of gedrukt. Kort voor de eeuwwisseling kwamen de eerste epidiascopen op de markt. Daarmee konden ook afbeeldingen uit boeken, magazines, op postkaarten en zelfs kleine voorwerpen in groot formaat op de muur tevoorschijn getoverd worden.

Projectietechnologie sloot heel goed aan bij de nieuwe richtlijnen vanuit de overheid. In de laatste decennia van de negentiende eeuw waren opvoedkundigen het er over eens geworden dat de droge opsomming van feiten door de leerkracht en het uit het hoofd leren van lesjes door leerlingen hun beperkingen hadden. Het onderwijs moest verlevendigd worden met behulp van directe waarneming van voorwerpen of fenomenen. Als dat niet kon, waren afbeeldingen een goed alternatief. De overheid nam deze aanbevelingen over.

Zes glazen lantaarnplaatjes, 8 x 10 cm, Aardkorst – Bergen – Verkeer, gebruikt in het aardrijkskundeonderwijs (Collectie Heilig Graf Turnhout).

De ministeriële richtlijnen spraken aanvankelijk enkel over geïllustreerde handboeken, wandplaten, kaarten, opgezette dieren en verzamelingen van voorwerpen zoals mineralen, planten of nijverheidsproducten. Het waren leerkrachten die als eersten experimenteerden met lantaarnprojectie in de klas. Sommigen onder hen gingen nog een stap verder en promootten het gebruik van lichtbeelden bij hun collega’s via lezingen en publicaties. Rond de eeuwwisseling hadden lantaarn-enthousiaste leerkrachten de aandacht van de centrale en lokale overheden weten te trekken en die zelfs bereid gevonden het gebruik van de lantaarn officieel aan te moedigen. Maar veel leerkrachten die vervolgens enthousiast aan de slag wilden met lantaarnslides in de klas botsten op praktische problemen. Toen het gebruik van de projectielantaarn in het Belgisch onderwijs vervolgens onder de verwachtingen bleef, werden leerkrachten met de vinger gewezen.

Hoge verwachtingen, lage budgetten

Blauwdruk uit 1927 voor een staander voor de projectielantaarn en een scherm in de jongensschool aan de Napelsstraat in Antwerpen (Felixarchief).

Het gebruik van de projectielantaarn in de klas vereiste niet alleen dat leerkrachten hun lespraktijk veranderden. Ook het leslokaal zelf moest worden aangepast. De weinige scholen die budget hadden om zich een lantaarn en enkele reeksen projectieplaatjes aan te schaffen, merkten al snel dat het klaslokaal onvoldoende verduisterd kon worden om de lichtbeelden in alle scherpte te zien. De meest moderne, gebruiksvriendelijke modellen werkten bovendien met elektrisch licht, terwijl veel scholen voor de Eerste Wereldoorlog nog niet waren aangesloten op het elektriciteitsnet.

In een poging het gebruik van lantaarnprojectie in het gemeentelijk onderwijs een impuls te geven, beloofde de Antwerpse Schepen voor Onderwijs Victor Desguin in 1912 in een omzendbrief financiële steun: “[d]e Dames en Heeren Schoolhoofden kunnen zich zulke lantaarn aanschaffen op hun crediet voor materiaal; de zwarte gordijnen en de geleiding voor licht zullen dan bekostigd worden op het crediet voor de schoolgebouwen.” Deze suggestie viel niet in dovemansoren. Kort nadien signaleerde de Antwerpse stadsbouwmeester dat hij zoveel enthousiaste aanvragen had gekregen dat het beschikbare budget ontoereikend was om alle klaslokalen uit te rusten. Maar tot een effectieve budgetverhoging kwam het in de daaropvolgende jaren niet, al werd de oproep om lantaarnprojectie in te zetten in de klas door lokale overheden en door het Ministerie van Onderwijs regelmatig herhaald. Het resultaat was dat projectieonderwijs in de volgende jaren enkel een plaats kreeg in scholen waar een enthousiaste leerkracht of directie zelf veel tijd en middelen had kunnen besteden aan de aankoop van materiaal en de reorganisatie van het klaslokaal.

Met horten en stoten

Afbeelding van de projectie van lichtbeelden in een semi-verduisterd klaslokaal in het college van Binche, 1912 (De Watteville, “Projections lumineuses,” Nova et Vetera (1912): 480-484).

Werd er toch in projectieonderwijs geïnvesteerd, dan was die investering vaak onvolledig. Het gebruik van een lantaarn in de Antwerpse jongensschool aan de Markgravelei werd door schepen Desguin in 1912 aangehaald als voorbeeld voor andere scholen die de aanschaf van een lantaarn overwogen. Tien jaar later bleek echter dat de school nog steeds niet was uitgerust met de langverwachte projectiezaal. Andersom waren er ook scholen die weliswaar werden voorzien van moderne zalen voor projectieonderwijs, maar nog jaren moesten wachten vooraleer ze de nodige middelen ter beschikking kregen voor de aankoop van een projector. Door de sterke naoorlogse aangroei van de schoolbevolking werden vele van de nieuwe projectie- en ook turnzalen, gebouwd in de jaren twintig en dertig, bovendien noodgedwongen als extra klaslokaal gebruikt.

Pas midden jaren dertig, veertig jaar na de eerste pleidooien door leerkrachten voor projectietechnologie, werden nieuwe en vernieuwde scholen standaard voorzien van zowel projectiemateriaal als een aangepast lokaal. Sindsdien zijn veel andere (audio-)visuele leermiddelen gekomen en gegaan. Het stereotiepe beeld van de conservatieve leerkracht met koudwatervrees voor technologie is helaas blijven bestaan.

Nelleke Teughels is als postdoctoraal onderzoeker verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. In haar huidig postdocproject onderzoekt Nelleke de wijzigende rol van de toverlantaarn in het snel veranderende Belgische visuele medialandschap van de late 19de en vroege 20ste eeuw. Daarnaast is ze geïnteresseerd in hoe voedsel tijdens de wereldtentoonstellingen werd gebruikt ter constructie en promotie van de Belgische staat en natie.

Titelafbeelding: Lantaarnprojectie in de klas. © Histoire des Projections Lumineuses.

Pest en protest in de vroegmoderne haven

Gastblog door Stan Pannier.

“Geachte leden van de regering”, schreef de Gentse ondernemer Frans Carpentier, “In het algemeen belang heb ik mij steeds zonder protest aan de gezondheidsmaatregelen gehouden, maar thans had ik graag een versoepeling bekomen. Mijn bedrijfskosten nemen onverminderd toe, en mijn koopwaar bederft nu ik ze niet mag verkopen.” Was Carpentier één van de velen die zich het voorbije jaar tot het Overlegcomité richtte? Neen. De man schreef zijn brief op 26 november 1770, tijdens een hevige uitbraak van de pest in Oost-Europa. Carpentiers schip De Vier Gebroeders lag al 46 dagen in Oostende in quarantaine, en de loonkosten, het havengeld en de onophoudelijke herfstbuien vraten gestaag aan zijn winst.

Op het moment dat Carpentier zijn veer in de inkt doopte, was de pest precies een eeuw verdwenen uit de Zuidelijke Nederlanden. Niettemin bleef de regering strikte maatregelen nemen bij uitbraken van de haestighe sieckte elders in Europa. Net als vandaag hadden die voorzorgen een economische impact – vooral in de kuststreek, waar het risico op import uit het buitenland het grootst was. Tegenwoordig vinden we het normaal dat proteststemmen uit de privésector bij de besluitvorming worden betrokken. Maar ook in een diep ondemocratische samenleving als die van het Ancien Régime konden mensen als Carpentier wegen op het beleid, mits de juiste argumenten.

De achttiende-eeuwse Wereldgezondheidsorganisatie

Een handelskantoor te Brugge, ca. 1750.

Bij een uitbraak van de pest was het voor de overheid koorddansen geblazen tussen enerzijds een te zwak en anderzijds een te streng beleid. Reageerde een staat te laks, dan riskeerde die een import van de ziekte of vergeldingsmaatregelen van buurlanden. Rond de Middellandse Zee communiceerden havensteden voortdurend met elkaar over sanitaire nieuwtjes en genomen maatregelen. Liep een land uit de pas, dan volgde al gauw een vergeldingsquarantaine tegen haar schepen. Historici hebben deze internationale coördinatie van beleid daarom wel eens bestempeld als de voorloper van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).

Ook in het Noordzeegebied verspreidde nieuws rond epidemieën en verdachte schepen zich als een lopend vuurtje via consuls, ambassadeurs en zeelieden. Het belang van die informatie oversteeg politiek: hoewel Versailles en Londen vrijwel de hele achttiende eeuw overhoop lagen, ging gezondheidsnieuws vlot over en weer tussen beide kanten van het Kanaal. Nieuwe maatregelen in Engeland, Frankrijk of de Republiek waren genoeg aanleiding voor Brussel om zelf de nodige wetgeving door te duwen. Rond de Noordzee gold immers dezelfde groepsdruk als in de Middellandse Zee. Vergeldingsquarantaines vormden bovendien een handig smoesje om de handel van concurrerende staten te schaden.

In augustus 1743 stelden de Oostenrijkse Nederlanden bijvoorbeeld een quarantaine in van 20 dagen tegen schepen uit Frankrijk, omdat Louis XV onvoldoende voorzorgen had genomen tegen de pest op Sicilië. Nochtans deed op dat moment in Oostende al weken het nieuws de ronde dat Frankrijk wel degelijk maatregelen had genomen, die zelfs nog strenger waren dan die aan de Vlaamse kust. Wat was dan het échte motief achter de vergeldingsquarantaine? Simpel: de Habsburgers lagen in conflict met de Franse koning, die de troonsbestijging van Maria Theresia betwistte.

Rellen in Moskou gericht tegen het gebrekkige optreden van de overheid tijdens de pest van 1770-1772.

Maar ook te streng reageren zorgde voor economische schade. Het doorbetalen van geïsoleerde en werkloze matrozen en de dagelijkse vergoeding voor het gebruik van de havenfaciliteiten kostten handelaars een fikse duit. Een quarantaine was des te problematischer als de lading bederfelijk was: het was niet voor niets dat Judocus van Iseghem in de zomer van 1752 in Brussel ging smeken om een vrijstelling voor zijn schip, dat uit Malaga onderweg was met een berg vers fruit. Tot slot betekende de vertraging in goederen- en kasstromen een bijkomende streep door de rekening van menig ondernemer.

Ook andere takken van de mariene economie hadden te lijden onder de quarantainemaatregelen. Zo mochten loodsen niet langer aan boord gaan van schepen om hen de haven in te helpen. In de Gouwelozekreek, waar schepen werden afgezonderd, vormden de vele vissersbootjes dan weer een groot risico op contact met de geïsoleerde bemanningen. Hoewel er stemmen opgingen om de visvangst in de kreek daarom volledig te verbieden, hield Oostende het bij een avondklok. Overdag vissen bij hoog water bleef toegelaten, “uyt Consideratie dat menighvuldighe menschen daar mede hunnen Cost moeten winnen”.

Preventiemaatregelen: dictaat of overleg?

Oostende ca. 1773, met in het zuidoosten de Gouwelozekreek.

Overheden konden echter geen regels opleggen zonder protest van de betrokken economische stakeholders. Handelaars trachtten voortdurend versoepelingen te bekomen op de geldende maatregelen. De vaakst aangehaalde redenen waren dat er geen ziekte heerste waar het schip vandaan kwam, of dat de bemanning zichtbaar gezond was. De aard van de lading was evenzeer van belang: textiel werd erg gevaarlijk geacht, terwijl hout of ijzer naar verluidt niet in staat waren besmetting vast te houden. Soms speelden handelaars op de gevoelens: er was een Blankenbergse loods aan boord, en die “pauvre homme” zat al weken vast enkel omdat hij het schip veilig de haven in had geholpen. Of nog creatiever: de lading wol was zeker veilig, want de matrozen hadden er zonder het minste ongemak de hele reis op geslapen.

Indien er inderdaad voldoende verzachtende omstandigheden waren, dan stond de overheid handelaars een vrijstelling of verkorting van de quarantaine toe. Wanneer het schepencollege van Oostende (dat overigens vrijwel uitsluitend uit handelaars bestond) zijn gewicht in de schaal legde, dan was er nog meer mogelijk. Eind augustus 1764 had Brussel naar aanleiding van een pestuitbraak op Sicilië een quarantaine ingesteld voor alle schepen uit de Middellandse Zee. Op 2 oktober protesteerde Oostende dat die verordening de zouthandel met Spanje schaadde, en dat er bovendien in geen enkel buurland zulke strenge maatregelen golden. Twee dagen later was het decreet aangepast.

Talenknobbels en veteranen

Epidemieën boden echter ook economische opportuniteiten voor sommige groepen. Lokale en regionale overheden spendeerden soms aanzienlijke sommen om ziekte buiten de deur te houden: in 1770-72 ging het om liefst 45 284 florijnen, zo’n 90 000 werkdagen voor een gewone arbeider. Met dat geld werden tientallen strandwachten gerekruteerd, die aangespoelde goederen en lijken moesten begraven en erop moesten toezien dat niemand per sloep aan land kwam. In Nieuwpoort en Oostende namen de stadsbesturen dan weer matrozen in dienst die op zee moesten waken en aankomende handelsschepen ondervragen over hun whereabouts en de gezondheidstoestand aan boord. Talenkennis was daarbij een pluspunt. In 1793, tijdens een gele koorts-epidemie in Noord-Amerika, bracht Nieuwpoort het heuglijke nieuws dat de stad Hendrik Bolwijn had aangeworven, een zeeman die vloeiend Nederlands, Frans, Duits, Spaans en Engels sprak. Tot slot boden de quarantainemaatregelen ook werkgelegenheid aan de invalide veteranen van de kustregimenten. Zij moesten de geïsoleerde schepen bewaken – mét opslag van soldij, opdat ze hun belangrijke taak beter zouden vervullen.

Samengevat: ook in de achttiende eeuw zorgden epidemieën voor spanningen tussen economie en volksgezondheid. Overheden zochten telkens naar maatregelen die streng genoeg waren om te ontkomen aan ziekte en represailles, maar liberaal genoeg om de handel niet te verstikken. En net als vandaag waren proteststemmen van onderuit en compromissen daarbij niet vreemd.

Stan Pannier is gastblogger. Hij bereidt een doctoraat voor over de handel met West- en Centraal-Afrika vanuit de Oostenrijkse Nederlanden. Stan is als onderzoeker verbonden aan de vakgroep Middeleeuwen van de KU Leuven en aan het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ).

Medische keuzes tussen leven en dood

De piek van de tweede golf van het coronavirus ligt hopelijk alweer achter ons. Enkele weken geleden waren de vooruitzichten voor de Belgische ziekenhuizen bijzonder grimmig. Artsen waarschuwden dat de maximumcapaciteit van 2.000 bedden op de ziekenhuisdiensten intensieve zorgen bijna was bereikt. Had zo’n worstcasescenario zich voorgedaan, dan hadden artsen keuzes moeten maken tussen patiënten die intensieve verzorging nodig hebben.

Zulke dilemma’s zijn niet nieuw in de geschiedenis van de geneeskunde. In de negentiende eeuw was de keuze tussen het leven van de vrouw en dat van het ongeboren kind bijvoorbeeld vaak onvermijdelijk bij moeilijke bevallingen. Wat wel is veranderd, is de manier waarop beslissingen over leven en dood worden genomen. De ethische commissies die tegenwoordig richtlijnen opstellen voor intensivisten, waren er in de negentiende eeuw nog niet. Elke arts was aangewezen op zijn eigen beoordelingsvermogen.

Professionele en levensbeschouwelijke vrijheid

Leuvense doctoraatsstudenten in de geneeskunde aan het einde van de negentiende eeuw (Universiteitsarchief KU Leuven).

In het negentiende-eeuwse België was de vrijheid van artsen groot. De liberale Belgische overheid bemoeide zich amper met de regulering van de geneeskunde, laat staan met het opstellen van ethische richtlijnen. Eens artsen hun diploma op zak hadden, konden ze hun eigen accenten leggen bij de behandeling van patiënten. Via wetenschappelijke publicaties werden ze wel geacht om up to date te blijven van nieuwe behandelingsmethoden en aanbevelingen van wetenschappelijke autoriteiten. Maar afwijkingen van de regel werden niet als problematisch ervaren, zolang iedere arts zijn zelfgekozen therapie kon verantwoorden. Het verlangen om vrij te handelen was groter dan de zucht naar uniformiteit.

Professionele vrijheid betekende bij ethische kwesties ook levensbeschouwelijke vrijheid. In 1852 vond er bijvoorbeeld een toonaangevend debat plaats over de gerechtvaardigdheid van een ‘preventieve’ medische abortus bij zwangere vrouwen met een smal bekken in de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België. Zonder een zwangerschapsafbreking riskeerden deze vrouwen te sterven tijdens hun bevalling. Voor katholieke leden van de Academie was medische abortus een inbreuk op het katholieke gebod “gij zult niet doden”. Zij waren voorstander van de keizersnede, een operatie die in theorie twee levens kon redden maar in de praktijk vaak fataal afliep voor de vrouw. Liberale artsen waren meer geneigd om het leven van de vrouw prioriteit te geven. Na een jaar debatteren slaagden de leden er niet in om een algemeen geldend advies over medische abortus te formuleren. En dus, zo luidde het besluit van de Academie, was het aan iedere arts om zelf te beslissen of hij naargelang de situatie al dan niet een medische abortus uitvoerde.

Het bezwaarde geweten

De leden van de Academie beschouwden de uitkomst bij verloskundige dilemma’s als een gewetenskwestie van de behandelende arts. Ook aan de meeste medische faculteiten kregen studenten te horen dat ze de stem van hun geweten moesten volgen. Alleen dokters die aan de Katholieke Universiteit van Leuven hadden gestudeerd, hadden tijdens hun lessen verloskunde duidelijke ethische richtlijnen meegekregen. Medische abortus en andere operaties die met zekerheid de dood van de foetus betekenden, waren volgens hun docenten niet in overeenstemming te brengen met het katholieke geweten.

Eugène Hubert, professor in de verloskunde aan de Katholieke Universiteit van Leuven.

Dat artsen conform aan hun geweten moesten handelen, impliceerde dat ze geen operaties moesten uitvoeren waar ze niet achter stonden. Volgens het hiërarchische denkkader in de negentiende eeuw waren artsen de best geplaatste personen om een beslissing te nemen over de behandeling van hun patiënten. Vrouwen en hun entourage speelden bijgevolg maar een kleine rol in het besluitvormingsproces. In levensbedreigende omstandigheden, zoals bij moeilijke bevallingen, was het wel gebruikelijk om hun toestemming te vragen om een bepaalde ingreep uit te voeren. Maar deze toestemming betekende niet hetzelfde als keuzevrijheid. Vrouwen konden de operatie die de voorkeur van hun arts genoot wel weigeren, maar waren vaak niet in de positie om hem te overtuigen van een alternatieve ingreep.

De verantwoordelijkheid van de individuele arts bij het nemen van moeilijke beslissingen had wel een belangrijke schaduwzijde. In 1892 blikte de Leuvense hoogleraar in de verloskunde Eugène Hubert bijvoorbeeld terug op een bevalling uit zijn loopbaan die hem was blijven achtervolgen. De bevalling was op de slechtst mogelijke manier afgelopen, omdat Hubert de levende foetus niet had willen opofferen voor het leven van de moeder. Nadat een patiënt met een erg smal bekken een keizersnede had geweigerd, besliste de diepgelovige arts om te wachten op de dood van de foetus. Alleen dan vond hij het gerechtvaardigd om een destructieve operatie uit te voeren waardoor de verminkte foetus gemakkelijker kon passeren langs het geboortekanaal. Uren en dagen gingen voorbij. Alle hulp kwam uiteindelijk te laat voor de vrouw die kort na haar ongeboren kind overleed. De spijt van Hubert was groot: “Dit feit heeft me lang geobsedeerd, zoals de herinnering aan een nachtmerrie.”

Ethische handleidingen

Het eerste vak medische deontologie in België werd vanaf 1890 gedoceerd aan de Leuvense universiteit.

Omstreeks het begin van de twintigste eeuw werden de eerste stappen gezet naar ethische ‘handleidingen’ voor artsen bij het maken van moeilijke keuzes. Aan de Katholieke Universiteit van Leuven werden ethische kwesties gebundeld in een apart vak medische deontologie. In de eerste decennia van de twintigste eeuw kende het navolging aan andere medische faculteiten. Het ontwikkelen van deontologisch advies en ethische standpunten werd ook een kerntaak van de Orde der geneesheren, opgericht in 1937. Die trend zette zich verder in de tweede helft van de twintigste eeuw met de oprichting van leerstoelen medische ethiek aan universiteiten en ethische commissies in ziekenhuizen.

Vandaag weten intensivisten waar ze aan toe zijn in een worstcasescenario. Naast de FOD Volksgezondheid hebben ook de ethische commissies van ziekenhuiskoepels hun aanbevelingen voor keuzes tussen ernstig zieke corona-patiënten uiteengezet. Als er voorrang wordt gegeven aan patiënten die de meeste overlevingskansen hebben of aan patiënten die de meeste levensjaren in het verschiet hebben, dan doen artsen dat op basis van vooraf bepaalde criteria. De ethische richtlijnen zijn opgesteld met het oog op de psychologische impact van moeilijke beslissingen door artsen. Het nieuwe credo luidt, zoals professor medische filosofie Ignaas Devisch in maart verklaarde: “Dit kan en mag je niet als arts alleen beslissen”.

Jolien Gijbels is als doctoraatsbursaal verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750 van de KU Leuven. Ze verricht onderzoek naar de rol van religie en ideologie in debatten tussen Belgische verloskundigen in de negentiende eeuw.

5 coronatips van Andreas Stynen

Tijdens de lockdown stond het culturele leven van de Leuvense cultuurhistorici op een lager pitje. Gelukkig waren er ook momenten van verstrooiing, beweging, luister-, kijk- en leesgenot. Deze zomer polsen we naar hun coronatips. Het einde van de zomer vieren we met de tips van Andreas Stynen.

1 Boek: The Nickel boys van Colson Whitehead

Corona beheerste de verslaggeving dit jaar, maar 2020 wordt ook getekend door Black Lives Matter. Structureel racisme en geweld vormen het leitmotiv in de met een Pulitzer bekroonde roman The Nickel boys. Protagonist Elwood Curtis, een jongeman die al zijn hoop op de burgerrechtenbeweging van Martin Luther King vestigt, ziet zijn droom van universitaire studies uit elkaar spatten wanneer hij naar de Nickel Academy wordt gestuurd: een tuchtschool waar directie, leerkrachten en opzieners willekeurige agressie inzetten om de jongeren te kraken. Zwart of wit, geen enkele jongen wordt ontzien. Maar voor de zwarte leerlingen gaat de gruwel nog net een stap verder. Het verhaal van The Nickel boys is weliswaar fictie, de roman is op een pijnlijke waarheid gebaseerd: in 2013 werden in Florida op de gronden van de vroegere Dozier School for Boys tientallen lijken opgegraven, met sporen van zware verminking. Colson Whiteheads boek grijpt naar de keel en laat de lezer helemaal ontredderd achter.

2 Muziek: Debussy – Rameau van Víkingur Ólafsson

In zijn nog jonge carrière heeft de IJslandse pianist Víkingur Ólafsson al vele genres verkend. Opnames van onder meer Franz Schubert, Philip Glass en zeker Johann Sebastian Bach leverden hem heel wat lof op. Zijn zeer transparante én warme pianospel trekt hij door op Debussy – Rameau, een zowel muzikaal als historisch intrigerende plaat. Ólafsson brengt er twee baanbrekende Franse componisten met elkaar in dialoog. Aan de ene kant is er Jean-Philippe Rameau, de barokke grootmeester wiens Traité de l’harmonie (1722) de theoretische regels doorgrondde die veel muziek tot op vandaag vormt; aan de andere kant – en twee eeuwen later – is er Claude Debussy, die ondanks een grote bewondering voor Rameau verwoede pogingen deed om de muziek op nieuwe, vaak bewust vervreemdende sporen te zetten. In Ólafssons erg doordachte opeenvolging van composities worden beide componisten haast tijdgenoten van elkaar en klinken onvermoede echo’s en verbanden.

3 Televisie: Babylon Berlin

Twee afleveringen ver in Babylon Berlin: tijdens een bezwerend nummer van een androgyne performer gaat een uitzinnige menigte uit de bol in de Berlijnse nachtclub Moka Efti, terwijl danseressen in bananenrokjes (en de drummer van The Bad Seeds) het publiek verder opzwepen. Wie een traag opgebouwde politieke serie over het einde van de Weimarrepubliek verwacht, is eraan voor de moeite. Het Duitse Babylon Berlin is een intense, erg fysieke reeks die tastbaar maakt op wat voor vulkaan de Duitse samenleving anno 1929 danste. Aanvallen van links en rechts brengen alle zekerheden aan het wankelen en letterlijk tientallen personages proberen zich, met wisselend succes, in de oplopende politieke en sociale spanningen staande te houden. Snedig en bij moment oogverblindend in beeld gebracht, doet het eerste (dubbele) seizoen mij reikhalzend uitkijken naar het vervolg.

4 Fietsen langs het Antitankkanaal

Halfweg de negentiende eeuw werd Antwerpen tot réduit national ‘gepromoveerd’: de stad werd een zwaar beveiligd bolwerk waar de Belgische overheid en het leger zich bij een invasie konden terugtrekken en standhouden. Deze strategie was niet alleen omstreden maar bleek na de Duitse inval in augustus 1914 ook een mislukking: ondanks een dubbele fortengordel werd de slag om Antwerpen verloren. Eind jaren 1930 werd daarom een 33 kilometer lange en 6 meter brede gracht gegraven, in een kwart cirkel van Massenhoven tot Berendrecht. Doel: de opmars van vijandelijke tanks naar de havenstad stoppen. Dit Antitankkanaal zou zijn militaire belofte evenmin waarmaken. Maar het leverde de regio ten noordoosten van Antwerpen wel een groene ader op: het voorziene Duwvaartkanaal werd nooit gerealiseerd en is intussen afgevoerd, zodat de waterloop een rol als langgerekt natuurverbindingsgebied kan vervullen. Als kind ging ik er vaak fietsen en in de coronamaanden herontdekte ik de paden langs de gracht, eveneens uitstekend terrein om te wandelen, lopen en mountainbiken. Ecologisch beheer levert er mooie resultaten op en de vele (sluis)bunkers bleken ideaal om tijdens de lockdown de klauter- en springtechnieken van mijn kinderen te onderhouden.

5 Guilty pleasure: 7 Wonders

De wondere wereld van 7 wonders (CC BY-NC-SA 3.0).

Over kinderen gesproken: de sluiting van de scholen was het startschot om haast dagelijks een bordspel uit de kast te halen. Na enkele weken was er geen twijfel meer over de favoriet: 7 Wonders. Elke speler bouwt een stad uit en dat zadelt haar of hem drie tijdperken lang met keuzestress op. Commerciële of civiele gebouwen optrekken? In militaire of wetenschappelijke infrastructuur investeren? Zelf punten scoren of toch maar de medespelers een hak zetten? Uitbreidingen voegen onder meer leidersfiguren, vloten en collectieve projecten toe en laten de mogelijkheden nog exponentieel groeien. Vele uren pleasure, dat is duidelijk. Maar guilty? Alles bij elkaar misschien enkele seconden – mijn competitiedrang houdt weinig rekening met leeftijd…

Andreas Stynen is als doctor-assistent verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Hij doet onderzoek naar de rol van herinneringen, emoties en cultuur in nationale bewegingen.

Titelafbeelding: Gekleurde microfoto van een apoptotische cel (rood) die geïnfecteerd is met SARS-CoV-2-virusdeeltjes (geel).

5 coronatips van Kaat Wils

Tijdens de lockdown stond het culturele leven van de Leuvense cultuurhistorici op een lager pitje. Gelukkig waren er ook momenten van verstrooiing, beweging, luister-, kijk- en leesgenot. Deze zomer polsen we naar hun coronatips. Deze week: Kaat Wils.

1 Boek: De Toverberg van Thomas Mann

De toverberg (CC BY 3.0).

Thomas Manns De Toverberg (1924) lag al twee jaar te wachten om gelezen te worden. Nu Corona uitbrak, was er geen excuus meer. Voor wie vermoeid of uitgeblust geraakt door de discussies onder medisch historici over de vraag of we nu een intensivering dan wel een transformatie van het ‘medisch regime’ doormaken, biedt het boek uitkomst: samen met hoofdpersoon Hans Castorp kan je je zeven jaar terugtrekken in het sanatorium van Davos. Het boek mag dan een satire zijn op het sanatoriumleven aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog, het is toch vooral een ‘innerlijk portret van een tijdperk’, zoals Mann het zelf noemde. En een even leesbare als beklijvende reflectie op de ervaringen van tijd en tijdloosheid, ziekte en dood.

Voor wie na 900 pagina’s lectuur verweesd achterblijft, biedt de uitgave van De Arbeiderspers een extraatje in de vorm van een lezing die Mann over het boek gaf op uitnodiging van de universiteit van Princeton. En voor wie zoals ik schrijft aan een boek dat maar niet lijkt op te schieten, biedt deze lezing onverwacht een vorm van troost: ‘De onderschatting van een project is misschien niet alleen bij mij een telkens terugkerende ervaring. […] Het zal hier wel gaan om een noodzakelijk productief zelfbedrog. Als je je van tevoren bewust bent van alle mogelijkheden en moeilijkheden van een werk en zijn eigen wil kent, die maar al te vaak heel erg verschilt van die van de schrijver, zou je je armen in je schoot leggen en niet eens de moed hebben eraan te beginnen. Een werk heeft in sommige gevallen zijn eigen ambities, die die van de schrijver ver kunnen overtreffen, en dat is maar goed ook.’

2 Muziek: corona-concertjes

Na meer dan 80 corona-concertjes met een schare buurtbewoners in het lokale woonzorgcentrum is mijn kennis van (en soms ook appreciatie voor) de Vlaamse schlager significant toegenomen. Ook de anderstalige nummers uit ons dagelijks groeiend repertoire gaven gaandeweg hun geheimen prijs. Zo bleek Leonard Cohen’s Halleluja een stuk minder devoot dan het leek op basis van de parochiale ijver waarmee het telkens opnieuw door jong en oud werd gezongen.

Ook Joan Baez’ vrolijk klinkende Donna Donna over een kalfje dat niet wil geslacht worden, bleek minder lichtvoetig dan de melodie doet uitschijnen. De versie die Baez in 1960 opnam, gaat terug op een populair lied in het Jiddisch uit de Tweede Wereldoorlog, gecomponeerd door de Oekraïens-Joodse, naar de VS geëmigreerde componist Sholom Secunda. Het verhaal over het kalf dat naar de slachtbank wordt geleid, verwijst uiteraard naar het lot van de Joden in Duitsland en Centraal-Europa. In de Engelse vertaling uit de jaren 1950 werd het lied – explicieter dan in de oorspronkelijke tekst – een ode aan de vrijheid in gevangenschap, de durf om het eigen tragische lot te overstijgen: ‘Stop complaining, said the farmer/Who told you a calf to be/Why don’t you have wings to fly away/Like the swallow so proud and free? […] But whoever treasures freedom/Like the swallow has learned to fly.’ Een lichtvoetige meezinger zal het voor mij nooit meer worden. Mooi blijft het lied gelukkig wel.

3 Wandeling: van Wijgmaal naar Wakkerzeel

Wijgmaal (©Jeroen Vanstiphout).

Corona opende voor mij geen nieuwe wandel- of fietshorizonten. Het ging veeleer om een herhaling van zetten. Zo kan ik eenieder een cultuurhistorisch looptochtje van Wijgmaal via Rotselaar naar Wakkerzeel aanbevelen. Je vertrekt vanuit een 19de-eeuws industrieel dorp dat alle sporen draagt van de liberaal-paternalistische bouwijver van de lokale industrieel en politicus Edouard Rémy. Je doorkruist het door Natuurpunt onderhouden Wijgmaalbroek, loopt langs een kleine herdenkingssite voor de meer dan 300 doden bij de ‘Slag aan de Molen’ van 12 september 1914 en werpt een blik op de huidige molen, tevens decor van de ‘Withoeve’ in de VRT-serie Thuis. Je loopt voorbij enkele boerderijen en allerhande verkavelingsschoon en komt aan in Wakkerzeel. Bij het zien van de kerk en vooral de prachtige Norbertijnenpastorie waan je je even in de 18de eeuw. Spaar wel wat energie voor de terugweg. Zodra de ‘skyline waterline’ van Wijgmaal opduikt, concludeer je dat de (lange) 19de eeuw het toch duidelijk haalt van de 18de eeuw.

4 Film of televisiereeks: I Am Not Your Negro van Raoul Peck

Zoals zovelen keek ik naar aanleiding van de moord op George Floyd en de Black Lifes Matter beweging naar I Am Not Your Negro, Raoul Pecks documentaire over James Baldwin uit 2016. Het is een indringend, scherp maar ook poëtisch portret van de welbespraakte Baldwin en diens genadeloze analyse van de diepgewortelde anti-zwarte reflexen in de Amerikaanse politiek en cultuur. De film blijft dicht bij Baldwins eigen stem en diens herinneringen aan zijn drie vermoorde vrienden en burgerrechtenactivisten Medgar Evers, Malcolm X en Martin Luther King.

Terecht werd opgemerkt dat het vreemd is dat Baldwins homoseksualiteit – die heel wat spot en haat opwekte, ook binnen de burgerrechtenbeweging – nauwelijks aan bod komt. De moeilijke verhouding van een succesvolle zwarte Amerikaanse met de burgerrechtenbeweging was overigens ook een van de thema’s van de documentaire Josephine Baker: the story of an awakening die Canvas in dezelfde periode uitzond. Ilana Navaro’s film toont hoeveel rijker en moeilijker het leven van Baker was dan wat de exotiserende mythe over de dansende celebrity ervan heeft gemaakt. En hoe Black Lifes Matter ook over gender en seksualiteit moet gaan.

5 Guilty pleasure: smakelijke gerechten

Hoofdzakelijk van culinaire aard. Recepten verkrijgbaar op aanvraag.

Kaat wils is gewoon hoogleraar aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750 van de KU Leuven. Ze doet onderzoek op het terrein van de geschiedenis van de humane en biomedische wetenschappen, de onderwijsgeschiedenis en de geschiedenis van gender en lichamelijkheid. Momenteel schrijft ze een boek over de geschiedenis van hypnose in België.

Titelafbeelding: Gekleurde microfoto van een apoptotische cel (rood) die geïnfecteerd is met SARS-CoV-2-virusdeeltjes (geel).

5 coronatips van Nelleke Teughels

Tijdens de lockdown stond het culturele leven van de Leuvense cultuurhistorici op een lager pitje. Gelukkig waren er ook momenten van verstrooiing, beweging, luister-, kijk- en leesgenot. Deze zomer polsen we naar hun coronatips. Deze week: Nelleke Teughels.

1 Boek: The man in the red coat – Julian Barnes

Julian Barnes (CC BY-SA 4.0).

In deze rijk geïllustreerde, onconventionele biografie neemt auteur Julian Barnes het portret van de gerenommeerd gynaecoloog en dokter van de beau monde Samuel Jean Pozzi als vertrekpunt voor een reis doorheen het wijdvertakte netwerk van Pozzi’s vrienden, kennissen, zijn critici en zijn aanbidders, en hun vrienden en kennissen. Op die manier meandert zijn verhaal langs de spilfiguren van de Belle Époque in Europa en de Nieuwe Wereld. Oscar Wilde, Alfred Dreyfus, Edgar Degas, Auguste Rodin, Sarah Bernhardt en Will en Charlie Mayo (oprichters van de Mayo Clinic) zijn maar enkele van de namen die de revue passeren. Hoewel het portret, geschilderd door John Singer Sargent, de titel Dr Pozzi at home draagt, wordt al snel duidelijk dat de dokter daar in de praktijk maar weinig tijd doorbracht. Geen belangrijke gebeurtenis in die ‘verre, decadente, hectische, gewelddadige, narcistische en neurotische Belle Époque’, of Pozzi was erbij. Via deze panoramische blik geeft dit fascinerende werk je het idee alsof je het allemaal zelf beleefde. Ook is het doorspekt met kritisch meta-commentaar over de beperkingen waarmee een auteur geconfronteerd wordt bij het onderzoek naar het verleden.

2 Muziek: Charlotte de Witte at Kompass Ghent 2020 (Lockdown Session)

Geen volwaardig alternatief voor een nachtje stappen, maar volledig los gehen in de huiskamer helpt zeker en vast om wat stress van je af te schudden. Dat schoenen optioneel zijn – het danst echt veel lekkerder op blote voeten – en je het evengoed in je pyjama kan doen vind ik persoonlijk ook fijne voordelen van het huiskamerclubben.

Charlotte de Wittes lockdown session, vanuit een verlaten club Kompass in Gent, is de perfecte soundtrack om het weekend stevig in te zetten. De uitgepuurde technobeats zijn ideaal om je spieren op los te maken, je demonen uit te drijven en de wereld om je heen te vergeten.

3 Wandeling: de ‘koninklijke wandeling’ door het arboretum van Tervuren

Arboretum (CC BY 3.0).

Het geografisch ingerichte arboretum in het Kapucijnenbos, aan de rand van het Zoniënwoud in de gemeenten van Tervuren en Jezus-Eik werd in 1902 aangelegd op verzoek van Leopold II. Professor Charles Brommer, conservator van de Rijksplantentuin in Meise en hoogleraar aan de Université Libre de Bruxelles kreeg de leiding over het project. Het arboretum werd in de daaropvolgende jaren sterk uitgebreid en is vandaag ongeveer 100 hectare groot. Waar de aanplantingen in ‘traditionele’ arboreta doorgaans geordend worden volgens geslachten en soorten, werd het geografisch arboretum van Tervuren volgens geografische gebieden aangelegd. Het herbergt 460 verschillende boomsoorten, waarvan het merendeel bomen die typisch zijn voor de gematigde klimaten van het noordelijke halfrond (Nieuwe Wereld, Europa en Azië). Oorspronkelijk maakte het domein deel uit van de Koninklijke Schenking, maar nu kan je als bezoeker in het vorstelijke voetspoor treden op de Koninklijke Wandeling, die zo’n 7,5km lang is.

Mij vielen tijdens een eerste bezoek vooral de slangendennen (Araucaria) op, een boomsoort die ook bekend staat als Apenpuzzelbomen omdat hun scherpe schubachtige naalden het quasi onmogelijk maken voor apen om ze te beklimmen. Ik kende ze alleen van de opgeschoten exemplaren die Vlaamse voortuintjes, aangelegd in de jaren 70 en bevroren in de tijd, sieren. In combinatie met het gekleurde grind dat het onkruid moet weghouden, getuigen ze daar vooral van twijfelachtige smaak of regelrechte kitsch. Maar wie ze in het arboretum in groepjes van wisselende en soms imposante grootte samen ziet, beseft meteen dat de Araucaria een levend fossiel is. De nu zo vreemd aandoende bladeren waren ooit het voedsel voor plantenetende dinosauriërs. Even indrukwekkend zijn de mammoetbomen of reuzensequoia’s, die tot meer dan 45 meter hoog boven je uittorenen.

4 Tekenfilmreeks: She-Ra

In 1985 lanceerde speelgoedproducent Mattel de tekenfilmreeks She-Ra, Princess of Power, met als voornaamste doel het verkopen van de bijhorende merchandise. (Studio 100 heeft in dat opzicht niet het warm water uitgevonden.) In 2018 lanceerde Netflix een reboot van de serie onder de naam She-Ra and the Princesses of Power. Het verhaal belicht de strijd tussen de magische prinsessen van het rijk Etheria met de invallende Horde, een strijd die uiteindelijk over het lot van het gehele universum zal beslissen. Anders dan het origineel uit 1985 is elk van de 5 seizoenen grappig, intelligent opgebouwd en emotioneel diepgaand. Alle vrouwelijke karakters – die de hoofdmoot van de cast uitmaken – zijn emotioneel complex, hebben hun eigen imperfecties en maken een echte evolutie door doorheen de seizoenen. Die complexiteit beperkt zich niet tot de held(inn)en. Ook de slechteriken hebben rijke achtergrondverhalen, zodat je ook voor hen enige sympathie of op zijn minst begrip kan opbrengen. De reeks heeft empathie voor de omstandigheden die mensen dwingen om slechte morele keuzes te maken, zonder de consequenties daarvan te verbloemen.

Bovendien is She-Ra bijzonder inclusief: niet alleen is er een grote variatie wat betreft de lichaamsbouw en huidskleur van de personages, geen enkele reeks die (ook) mikt op kinderen en jongvolwassenen ging verder in queer representatie. In She-Ra zien we volwaardige liefdesrelaties en verliefdheid tussen vrouwen, een hoofdpersonage dat opgevoed wordt door twee vaders en een non-binair karakter aan wie non-binaire acteur Jacob Tobia hun stem leent. Het mooie is dat de auteur van de reeks, Noelle Stevenson, dit allemaal weet te normaliseren; ze blijft ver weg van een drammerige toon of vlakke stereotypen.

5 Guilty Pleasure: Optyfen met eenden

Het Nederlandse Twitteraccount ‘Optyfen met Eenden’ (@sayNo2Ducks) zet zich al jarenlang geheel belangeloos in om een serieuze problematiek aan de kaak te stellen: eenden moeten dringend het land uit: “ja hoor zodra er een beetje #sneeuw valt vliegen die laffe tyfuseenden naar warmere oorden maar wanneer het weer #lente is komen ze met hangende pootjes weer terug om te profiteren van onze nederlandse gastvrijheid en we staan het nog toe ook nederland is gek geworden”. Hij doet regelmatig oproepen om dit prangende probleem eindelijk op de politieke agenda te krijgen: “okee dus als je echt van nederland houdt dan tweet je de hashtag #2020eendvrij hopelijk wordt hij dan trending en krijgen we eindelijk aandacht van de politiek”.

Twitter wordt, zoals de rest van het internet, vaak misbruikt voor het verspreiden van haatdragende boodschappen, fake news of het uiten van al dan niet terechte frustraties. Martijn van Hoek, de man achter het account, besloot zich, bij het doorwaden van alle bagger op het medium, in te zetten voor een betere wereld door zich voor te doen als een, zoals hij het zelf omschrijft, “totaal van de realiteit losgeraakte stumper die een zondebok heeft gevonden voor alles dat mis is aan zijn leven: eenden. Waarom eenden? Geen idee joh.” Met zijn Twitteraccount, dat intussen meer dan 19 000 volgers telt en waarop hij dagelijks filmpjes, tekeningen en andere eend-gerelateerde ongein post, houdt hij onze verzuurde en gefrustreerde medemens op hilarische en absurde wijze een spiegel voor of laat hij de rest van ons in elk geval schaterlachen.

Nelleke Teughels is als postdoctoraal onderzoeker verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. In haar huidig postdocproject onderzoekt Nelleke de wijzigende rol van de toverlantaarn in het snel veranderende Belgische visuele medialandschap van de late 19de en vroege 20ste eeuw. Daarnaast is ze geïnteresseerd in hoe voedsel tijdens de wereldtentoonstellingen werd gebruikt ter constructie en promotie van de Belgische staat en natie.

Titelafbeelding: Gekleurde microfoto van een apoptotische cel (rood) die geïnfecteerd is met SARS-CoV-2-virusdeeltjes (geel).

5 coronatips van Tom Verschaffel

Tijdens de lockdown stond het culturele leven van de Leuvense cultuurhistorici op een lager pitje. Gelukkig waren er ook momenten van verstrooiing, beweging, luister-, kijk- en leesgenot. Deze zomer polsen we naar hun coronatips. Deze week: Tom Verschaffel.

1 Boek: Europeanen. Het ontstaan van een gemeenschappelijke cultuur van Orlando Figes

Orlando Figes (CC BY 3.0).

Overal in Europa worden Chopin en Brahms als grote en belangrijke componisten beschouwd, Dickens en Flaubert als grote schrijvers, Delacroix en Van Gogh als grote kunstenaars. In Europeanen. Het ontstaan van een gemeenschappelijke cultuur (2019) vertelt Orlando Figes het verhaal van hoe dat gekomen is. Dat hangt hij op aan drie bijzondere figuren die nauw met elkaar verbonden waren: de Russische schrijver Ivan Toergenjev en het koppel waarmee hij zijn leven verbonden heeft, Pauline Viardot, een beroemde zangeres en componiste, en haar man Louis, kunsthistoricus, criticus en schrijver. Of Figes’ démarche helemaal geslaagd en overtuigend is, laat ik hier in het midden, maar zijn dikke boek vind ik in elk geval heerlijke lectuur. Omdat het zoveel aspecten van het culturele leven in de negentiende eeuw beschrijft. En omdat ik al meer dan dertig jaar een voorliefde heb voor Toergenjev en Viardot (ik was een hele tijd lid van de Association des amis d’Ivan Tourgueniev, Pauline Viardot et Maria Malibran). En omdat mijn favoriete Belgische schilder Alfred Stevens (heel even) in Europeanen opduikt.

2 Muziekalbum: Diana Jones, My remembrance of you

My remembrance of you (2006) van de Amerikaanse singer-songwriter Diana Jones. Dat ze zo weinig bekend is, is volkomen onbegrijpelijk, maar heeft het voordeel dat haar concerten klein en intiem zijn. Ik vind haar geweldig, en lees ook op Facebook met instemming haar commentaren op de Amerikaanse politiek. Favoriete tracks van dit album: All my money on you en A hold on me.

3 Wandeling: Lucca en Vigevano

Piazza Ducale met de gevel van de kathedraal (CC BY-SA 3.0).

Favoriete wandelingen als die over de stadsmuren van Lucca, de hele stad rond, van het centrale plein van Santa Fiora naar beneden tot aan Pescheria, of van de Locanda San Bernardo naar de Piazza Ducale van Vigevano, één van de mooiste pleinen ter wereld en gewoonlijk mijn eerste stop op Italiaanse bodem, zitten er dit jaar niet in. Maar wandelingen hebben het voordeel dat je ze ook in gedachten kan maken. Wandelen in de natuur doe ik niet, wegens te saai.

4 Film: Intégrale van Robert Guédiguian

Intégrale, een dvd-box met (bijna) alle films van Robert Guédiguian, een cineast die ik pas nu ontdek. En wat een ontdekking: films die me recht naar het hart gaan, door de thema’s en de verhalen (over sociale strijd, migratie, engagement, familie, vriendschap), de personages, de geest en de (politieke) boodschap. En de manier waarop hij werkt, met een eenheid van plaats (Marseille) en ploeg. Zo goed als altijd worden de hoofdrollen vertolkt door dezelfde hoofdacteurs, Ariane Ascaride, ook zijn vrouw, Jean-Pierre Darroussin en Gérard Meylan, met wie Guédiguian al sinds de lagere school bevriend is. In (Sic transit) Gloria mundi (2019) zit een scène waarin een personage de gevangenis verlaat, de camera volgt stilzwijgend Meylan. De één filmt de ander, na vijftig jaar van samenwerking, vriendschap en vertrouwen: dat is iets dat me zeer ontroert.  Guédiguians bekendste en commercieel meest succesrijke film is Marius et Jeannette (1997), mijn favorieten – al is het onmogelijk te kiezen – zijn Dieu vomit les tièdes (1991), Marie-Jo et ses deux amours (2002), Les neiges du Kilimandjaro (2011) en La villa (2017).

5 Guilty pleasure: Friends

Montage met de acteurs (CC BY-SA 3.0).

Hoe guilty het is, weet ik niet, maar van Friends kan ik geen genoeg krijgen. De reeks is ongetwijfeld gedateerd en niet in alle opzichten ‘correct’, maar ze blijft een onuitputtelijke bron van genoegen, die ik in eindeloze loop tot me neem. Momenteel ben ik weer aan het vierde seizoen. We – were – on – a – break!

Tom Verschaffel is hoofd van de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Hij doet onderzoek naar onder meer historiografie, historische cultuur en literatuur in de achttiende en negentiende eeuw.

Titelafbeelding: Gekleurde microfoto van een apoptotische cel (rood) die geïnfecteerd is met SARS-CoV-2-virusdeeltjes (geel).

Vaccinatie: goddelijk of kwaadaardig?

Gastblog door Cécile Vanderpelen-Diagre en Valérie Leclercq.

De hele wereld hoopt dat onderzoekers zo snel mogelijk een vaccin vinden tegen COVID-19, om zo de huidige sanitaire, sociale en economische crisis in te dammen. Voor sommige gelovigen wordt deze hoop ingegeven door de verwachting dat God zal tussenkomen om het proces te versnellen. Andere gelovigen zijn de mening toegedaan dat alleen het “spirituele” vaccin van tel is, aangezien een medisch vaccin enkel het lichaam geneest. Nog anderen zijn van oordeel dat deze planetaire ziekte een teken is van goddelijke kastijding. Gelovigen hebben dus heel verschillende meningen over het recht op vaccinatie, en de legitimiteit ervan. Dat is niet nieuw. 

Pokkenepidemieën, variolatie en vaccinatie

Een vergelijking tussen de puisten bij pokken (rechts) en koepokken (links) (1896, Wellcome collection, CC BY 4.0).

Variolatie is het veroorzaken van een milde vorm van pokken bij een gezond individu om dit individu te beschermen tegen toekomstige aanvallen van de ziekte. In China vindt men hiervan sporen vanaf de zestiende eeuw. Deze gewoonte verspreidde zich vervolgens, bij het begin van de achttiende eeuw, via de zijderoute richting Frankrijk en Engeland. Hoewel het vrijwillig inenten van een gevaarlijke stof in een gezond lichaam op heel wat weerstand stuitte, waren geneesheren en leiders overtuigd  van de heilzame effecten.

Aan het eind van de achttiende eeuw stelde de Engelse chirurg Edward Jenner vast dat koeienmelksters tijdens epidemieën immuun leken tegen de pokken. Hij experimenteerde met het inenten van mensen met het vocht dat werd gewonnen uit de builen die verschenen op koeienuiers. Dit koepokvirus, verwant aan de pokken, had het voordeel veel minder gevaarlijk te zijn voor de mens, maar deze laatste toch te beschermen tegen de pokken.

De ontdekking van vaccinatie, het inenten met de mildere koepokkenvariant, veroorzaakte een gevoel van enthousiasme en opwinding in een periode waarin pokkenepidemieën de bevolking uitdunden en overlevenden gebukt gingen onder tal van misvormingen en levenslange handicaps.

God heeft de geneesmiddelen van de aarde gecreëerd 

Instruction sur la vaccine, B. P. Despeaux (Parijs, 1808).

Tot 1891, het jaar waarin de Russische arts Elie Metchinokoff het mechanisme van antilichamen ontdekte, bleef het een mysterie waarom vaccinatie leidde tot het voorkomen van ziektes. De meeste leden van de clerus beschouwden immuniteit als een zegen.

Omstreeks 1800 organiseerden Italiaanse priesters processies om mannen, vrouwen en kinderen naar publieke vaccinatiesessies in ziekenhuizen te leiden. Kerkelijke autoriteiten werkten aan pamfletten over bescherming tegen de pokken, en bisschoppen zetten priesters ertoe aan om hun volgelingen op de hoogte te brengen van de noodzaak om hun familie te laten vaccineren. In alle Europese Staten werden geestelijken uitgenodigd om deel te nemen aan de organisatie van de publieke gezondheidszorg; dit gold ook voor missionarissen in de kolonies, waar de inheemse bevolking werd gevaccineerd.

Nochtans bestond er bij bepaalde priesters en predikers een zeker ongemak. Moesten zij hun taken niet beperken tot de zielenzorg van gelovigen? Als reactie hierop herinnerden theologen eraan dat Jezus de zieken genas, en dat de Kerk zich ook steeds heeft ingezet voor de geneeskunde.

Kon men de plannen van de Goddelijke Voorzienigheid doorkruisen? Dat was wat anderen zich afvroegen. Bij theologen ontstond hierover een zekere mate van consensus: God houdt van de levenden en verbiedt hen niet zich te beschermen tegen ziektes. Werden de geneesmiddelen van de aarde immers niet door God voor de mens geschapen?

Een ander argument tegen vaccins werd gevormd door de bezorgdheid over het introduceren van delen van dierenlichamen in de menselijke soort. Deze angst dat de mens zou bedorven worden, noemde men “minotaurisering”. Maar, zo antwoordden een aantal theologen, de mens neemt al lang koeienmelk en -vlees tot zich. 

Tegenstanders van vaccinatie in de negentiende eeuw

Bestrijding der vaccine, Abraham Capadose, (Amsterdam, 1835).

Het is duidelijk dat het verzet tegen vaccinatie niet bij de clerus of bij theologen gezocht moet worden. Geneesheren, onder wie tal van katholieken, namen in de negentiende eeuw deel aan grootschalige vaccinatiecampagnes en kregen daarbij de steun van de clerus. Verder verdedigden velen onder hen verplichte vaccinatie, wat slechts langzaam op gang kwam in Frankrijk en België. Ze respecteerden tegelijkertijd ook het liberale argument van de autonomie van de huisvaders, dat dominant was in het liberale negentiende-eeuwse België. Volgens dit argument had de Staat het recht niet om verplicht een vervuilende materie in het lichaam van zijn burgers binnen te brengen.

Dit laatste principe lag aan de basis van de argumentatie van de anti-vaccinatieverenigingen die vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw actief waren. De gelijkstelling van het vaccin met een vervuilende materie was trouwens niet ongefundeerd. Aangezien inentingen van arm tot arm werden uitgevoerd, hebben ze soms (door de toevallige overdracht van geïnfecteerd bloed van de ene gevaccineerde naar de andere) geleid tot de overdracht van ziektes zoals syfilis. Sommige moralisten en geneeskundigen gingen zelfs een stap verder en trachtten te bewijzen dat de invoering van het vaccin de menselijke soort aantastte en verzwakte.

Fundamentalistisch verzet, politiek verzet

Poster voor vaccination tegen pokken (Engeland, 1923, Wellcome Collection, CC BY 4.0).

Religieus gemotiveerd verzet tegen vaccinatie was meer het werk van individuen dan van bewegingen. Aan het begin van de negentiende eeuw was de Nederlandse calvinistische arts Abraham Capadose bijvoorbeeld de enige die zei dat de mens niet het recht heeft voor God te spelen door het lichaam van gezonde individuen te veranderen. Tijdens de Franse periode in België (1795-1814) zwengelde een aantal priesters op het Vlaamse platteland de vijandigheid van de bevolking tegenover vaccinatie aan, maar hun acties maakten tegelijkertijd deel uit van een breder politiek verzet. Ze waren gekant tegen het republikeinse antiklerikale regime dat vaccinatie wilde opleggen aan de bevolking. Ook in de kolonies kwam het verzet tegen vaccinatiecampagnes niet alleen voort uit lokale geloofstradities, maar wijst het ook op een verwerping van de koloniale macht door de gekoloniseerde bevolking.

Vandaag is de opkomst van de ‘vaccinofobie’ uitermate uitgesproken in protestantse landen zoals de Verenigde Staten. Het antivaccinatie-argument van de individuele vrijheid wordt er verbonden met het Amerikaanse grondrecht van “religious freedom”. De geschiedenis bewijst het: vaccinatie en religieuze bekommernissen hebben elkaars pad op verschillende manieren gekruist.

Meer weten?

Yves-Marie Bercé, « Le clergé et la diffusion de la vaccination », Revue d’histoire de l’Église de France, 69, 182, 1983, 87-106.

Françoise Salvadori et Laurent-Henri Vignaud, Antivax : Histoire de la résistance aux vaccins du XVIIIe siècle à nos jours (Parijs, Vendémiaire, 2019)

Cécile Vanderpelen-Diagre en Valérie Leclercq zijn gastbloggers. Cécile Vanderpelen-Diagre is professor in de hedendaagse geschiedenis aan de Université libre de Bruxelles. Valérie Leclercq is postdoctoraal onderzoekster aan de Université libre de Bruxelles. Ze onderzoekt de ideologische conflicten in de vaccinatiegeschiedenis en in de psychiatrie.

Titelafbeelding: Edward Jenner vaccinating patients in the Smallpox and Inoculation Hospital at St. Pancras: the patients develop features of cows. Watercolour after J. Gillray, 1802. Credit: Wellcome Collection. CC BY 4.0.

5 coronatips van Elwin Hofman

Tijdens de lockdown stond het culturele leven van de Leuvense cultuurhistorici op een lager pitje. Gelukkig waren er ook momenten van verstrooiing, beweging, luister-, kijk- en leesgenot. Deze zomer polsen we naar hun coronatips. Elwin Hofman bijt de spits af.

1 Boek: Black Leopard, Red Wolf van Marlon James

Toen de lockdown inging, kon ik ontsnappen naar de fascinerende en ongewone wereld van Marlon James. Black Leopard, Red Wolf, het eerste deel van een geplande trilogie, is geen doordeweekse fantasyroman met elfen, dwergen en hoofse romances. De roman haalt zijn inspiratie in de Afrikaanse mythologieën en telt bloedmonsters, gedaanteverwisselaars en moordzuchtige hyena’s. Het hoofdpersonage, Tracker, is begiftigd met een bijzondere reukzin. Op basis van geur kan hij zowat alles en iedereen opsporen. In een bijzondere raamvertelling volgen we zijn zoektocht naar de waarheid over een mysterieus verdwenen kind, een zoektocht die minder vanzelfsprekend blijkt dan hij hoopt. Een absolute aanrader voor wie even helemaal wil opgaan in een totaal andere wereld.

2 Muziek: Caroline Shaw, Partita for 8 singers

Caroline Shaw leerde ik kennen dankzij de serie Mozart in the Jungle, een amusante reeks die een inkijk geeft in het leven achter de schermen van een New Yorks symfonisch orkest. In het vierde seizoen van de reeks legt het hoofdpersonage Hailey Rutledge zich toe op vrouwelijke componisten en brengt ze het werk Hi van Shaw in première (Shaw verschijnt ook zelf ten tonele). Caroline Shaw is intussen een van de meest gerenommeerde Amerikaanse componisten. In 2013 won ze een Pulitzerprijs voor Partita for 8 Voices, een indrukwekkende compositie die de grenzen van de vocale muziek verlegt. Wie het liever wat minder klassiek zoekt, kan ook met haar werk kennismaken in een aantal songs van Kanye West, waaronder Wolves en Father Stretch My Hands Pt. 2.

3 Wandeling: de lanen van Heverlee Bos

Corona heeft me er ook toe gebracht mijn eigen onmiddellijke buurt opnieuw te ontdekken. Niet alleen kwam ik allerlei voetwegen en doorsteekjes op het spoor die mij voorheen onbekend waren, ik raakte ook gefascineerd door de historische oorsprong van sommige in onbruik geraakte wegen en paden. Zo ook de lanen van Heverlee Bos. Wie al eens gaat wandelen in dat mooie domein, zal ongetwijfeld de vele lange, rechte wegen die het bos doorkruisen al hebben opgemerkt. Soms zijn ze zelfs netjes omlijnd met eiken of andere bomen – ongewoon voor een bos! De lanen dateren uit de achttiende eeuw en werden tegelijk aangelegd met de Naamsesteenweg, die het bos doorkruist. Oude, slingerende wegen door het bos moesten zoveel mogelijk plaats ruimen voor een rationeel en modern dambordpatroon. Dat paste immers bij de toenmalige opvattingen over bosbeheer, die de eigenaars van het domein, de hertogen van Arenberg, geïnteresseerd volgden. Het hele bos werd heraangelegd en ingericht met oog op nut, schoonheid en vermaak. De opvattingen over bosbeheer zijn intussen sterk veranderd, maar de hedendaagse wandelaar kan nog steeds genieten van de gevolgen ervan.

4 Televisiereeks: Hollywood

In Hollywood staat de geschiedenis op z’n kop. De serie toont het reilen en zeilen in de Amerikaanse filmindustrie kort na de Tweede Wereldoorlog. De ‘gouden tijd’ van Hollywood was echter niet voor iedereen zo verguld, zien we aan het begin van de reeks. Zwarten en latino’s komen er amper aan de bak, homo’s moeten in de kast, vooroordelen en seksueel misbruik zijn er schering en inslag. Maar dan neemt Hollywood even een loopje met de geschiedenis. De onderdrukten komen in opstand – en met succes. Geloofwaardige counterfactual history is het allerminst. Een vermakelijke fantasie is het des te meer.

5 Guilty pleasure: Into the Unknown van Panic! At The Disco

Het heeft lang geduurd, maar een globale pandemie heeft ervoor gezorgd dat ook ik niet langer van Frozen 2 en de bijhorende soundtrack gespaard bleef. Frozen 2 is duidelijk een film voor onze tijd. Niet Anna, maar haar teerbeminde Kristoff maakt zich de hele film lang zorgen over een mogelijk huwelijksaanzoek. Elsa & co moeten er bovendien mee leren omgaan dat hun roemrijke voorvader eigenlijk een massamoordenaar van de lokale bevolking blijkt (hallo Leopold II!). En homeopathie blijkt echt te werken (‘water has memory!’). Ook dé song van de film (het nieuwe Let It Go, zeg maar), Into the Unkown, kreeg door de coronacrisis nieuwe dimensies. Waar we na corona heen gaan, is voor ons allemaal nog een onbekende. Into the unkown. Into the unknOOO–ooo-OO-oown

Elwin Hofman is als postdoctoraal onderzoeker van het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek – Vlaanderen verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Hij doet onderzoek naar de cultuurgeschiedenis van de criminele ondervraging.

Titelafbeelding: Gekleurde microfoto van een apoptotische cel (rood) die geïnfecteerd is met SARS-CoV-2-virusdeeltjes (geel).

De pandemie-vrije stad, en hoe er te geraken

Het bewogen voorjaar van 2020 zette tal van zekerheden op de helling. In de weken waarin museumbezoeken, terrasjes of (kleinschalige) voorstellingen uit den boze waren, kwam een oud spanningsveld opvallend op de voorgrond: de tegenstelling tussen stad en platteland. Het optimisme over leven in de agglomeratie – een lager energieverbruik, minder nood aan een wagen, een groter sociaal netwerk – werd nu overstemd door een lofzang op het buitenleven. Appartementen zonder noemenswaardig balkon, gesloten buurtspeeltuintjes en overvolle parken voedden de hunker naar vrijstaande woningen met een weidse tuin, omringd door akkers en bossen. In volle lockdown rekende een gevoel van beklemming af met de aloude idee dat stadslucht vrij maakt. Millennials die voordien hun zinnen op strak ingerichte studio’s en de nieuwste smartphones zetten, postten op sociale media opeens foto’s van moestuinen, een kippenren of zelfgebakken brood – zonder ironie en al dan niet gevolgd door #cottagecore. Rekende het coronavirus af met onze stadsgerichte samenleving?

De centrale Brusselse laan, naar haar grote bezieler burgemeester Jules Anspach vernoemd (E. Bruylant (ed.), La Belgique illustrée (Brussel, z.j.) vol. 1, 136).

Niet iedereen gaf de grootstad zomaar op. Vlaams Bouwmeester Leo Van Broeck ergerde zich in De Standaard (9 mei) aan het beeld alsof een stad per definitie kille woontorens inhoudt en pleitte voor een ándere invulling: ‘De enige goede stedenbouw is kindvriendelijk, betaalbaar én lockdownbestendig.’ Een opvallende plaats in het debat was weggelegd voor mobiliteit. Het haast stilgevallen verkeer bracht sommigen immers aan het dromen. Waarom palmt gemotoriseerd verkeer zo’n groot deel van de openbare ruimte in? Wat als koning auto zijn plaats blijvend aan voetgangers en fietsers zou afstaan? Terwijl het Brugse stadsbestuur een herstelplan uitwerkte waarin het gratis parkeren werd uitgebreid om de lokale handelaars te ondersteunen, legde men elders heel andere accenten. Milaan kondigde onder de naam Strade Aperte een plan aan om tientallen kilometers nieuwe fiets- en voetpaden aan te leggen en in Berlijn startte een proefproject waarin rijvakken tot fietspaden werden omgevormd. Tijdelijke maatregelen of een opstap naar een nieuwe manier van denken?

Weelderige straten

Als het over urbanisme gaat, zijn er precedenten voor een ‘nieuw normaal’ dat op een pandemie teruggaat. Het meest voelbaar, tot vandaag, is de impact van cholera-uitbraken in de negentiende eeuw. De bacterie richtte in opeenvolgende golven wereldwijd een ravage aan, ook in België. De epidemie van 1849 maakte enkel in ons land al ruim 23000 doden, in 1866 was de balans haast dubbel zo dramatisch. Vooral steden kregen het zwaar te verduren: in de provincie Luik bijvoorbeeld lag de sterftegraad tot in de late jaren 1800 in de agglomeraties significant hoger dan op het platteland, iets dat men behalve aan ziekten ook aan vervuiling toeschreef.

In de opvallende reportage (1864-1865) van fotografiepionier Nadar waren de Parijse riolen een verheven symbool van vooruitgang (Parijs, Caisse Nationale des Monuments Historiques et des Sites).

Aanhangers van de aloude miasmatheorie, die stelde dat ‘vervuilde’ lucht verantwoordelijk was voor de verspreiding van ziekten, benadrukten het belang van goede ventilatie en de vrije circulatie van zuivere lucht. Lange, brede en vooral kaarsrechte straten moesten plattelandslucht tot diep in de stad brengen. Wijken met smalle, bochtige steegjes stonden haaks op dat model en werden daarom door de zogenaamde hygiënisten als onverantwoord afgeschreven. Inspiratie vonden ze in Parijs: prefect Georges-Eugène Haussmann begon bij zijn aantreden in 1853 aan een doorgedreven rationalisering om de leefbaarheid van de stad te verhogen. Liefst vijfennegentig kilometer nieuwe straten, de zo kenmerkende boulevards, waren een radicale afrekening met de ‘horribles cloaques’ of weerzinwekkende open riolen waarover hij in zijn memoires repte.

Al in de jaren 1860 werd het eens geminachte Parijs als een van de mooiste steden ter wereld geprezen. Onder druk van de hygiënisten, de experts inzake openbare gezondheid, werd ook in België wetgeving gestemd die het lokale overheden mogelijk maakte om percelen te onteigenen. Dat volksgezondheid een belangrijke motivatie vormde, blijkt uit een verdere versoepeling in 1867, kort na een choleragolf (of ‘blauwe pest’) die alleen in Gent al meer dan 2700 levens kostte. Daar was het wachten tot 1880 vooraleer met het Zollikofer-De Vigneplan de aanblik van de stad grondig veranderde, maar in Brussel ging de spade haast meteen in de grond: in 1871 opende burgemeester Jules Anspach een nieuwe laan, recht door de binnenstad. De Zenne, gezien als een bron van giftige dampen, liep voortaan ondergronds. Echt feestelijk was de gebeurtenis nochtans niet: door corruptie en wanbeheer was een immens gat in de Brusselse begroting geslagen. Helemaal tragisch was dat de interieurs achter de prestigieuze gevels die langs de laan verrezen berucht werden als weinig comfortabel of zelfs ronduit ongezond. Zo ver reikte zijn bevoegdheid niet, moest Anspach in de gemeenteraad toegeven.

Moderne dromen

Paviljoen van een waterreservoir in de Verlaatstraat, klassiek vormgegeven door architect Joseph Poelaert (Brussel, 1857, © GOB-DML, http://www.irismonument.be).

De boulevards gaven de steden een nieuwe aanblik en maakten hen tot een geliefkoosd oord, zowel voor toenmalige flaneurs als voor hedendaagse city trippers. De saneringen hadden echter ook andere dimensies. Zo speelde technologie een niet minder grote rol. Ingenieurs werkten oplossingen uit voor watervoorziening én -afvoer: hun leidingen en rioleringen waren een even belangrijk instrument als de medicijnen en vaccins van artsen. Nutsvoorzieningen waren voorwerp van trots en bewondering en kregen daarom vaak een opvallende inkleding. Watertorens, pompstations, reservoirs… droegen bij tot het beeld van de moderne stad als een samenhangend, functioneel geheel waartegen de oudere, chaotische stad schril afstak. Ook de houding tegenover water zélf veranderde. In de publieke ruimte gold de aanwezigheid hoe langer hoe meer als ongewenst en ‘vuil’, want moeilijk te controleren. Het ‘nieuwe’ water zoals dat sinds halverwege de negentiende eeuw almaar vaker in (burgerlijke) woningen verscheen, met hun keukens en badkamers, was daarentegen een zuiverend element. Veelzeggend is hoe zwemmen in ongereguleerde rivieren en plassen aan sociale status moest inboeten en deze activiteit zich zoveel mogelijk naar nauwlettend gecontroleerde badhuizen verplaatste.

Anderhalve eeuw geleden vormde cholera de aanleiding tot grondige aanpassingen van het stedelijk weefsel, zichtbaar en onzichtbaar, boven- en ondergrond, in praktijken en in denkpatronen. Deze transformaties zijn nu een evidentie, die we niet langer met een pandemie in verband brengen. Of COVID-19 een even grote stempel op stedenbouw zal nalaten, valt af te wachten. Het potentieel is er alleszins.

Meer lezen.

Matthew Gandy, The fabric of space: water, modernity, and the urban imagination (Cambridge MA: MIT Press, 2014).

Maria Kaika, City of flows. Modernity, nature, and the city (New York – Londen: Routledge, 2005).

Ed Taverne en Irmin Visser (eds), Stedebouw. De geschiedenis van de stad in de Nederlanden van 1500 tot heden (Nijmegen: SUN, 1993).

Andreas Stynen is als doctor-assistent verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Hij doet onderzoek naar de rol van herinneringen, emoties en cultuur in nationale bewegingen.

Titelafbeelding: Project van Léon Suys voor een boulevard dwars door Brussel (Bruxelles, Senne et boulevards. Solution du problème hygiénique et monumental (Brussel, 1865)).