Maandelijks archief: mei 2023

Huisvrouw én feminist?

Gastblog door Britt Schwillens

Wie denkt aan het feminisme van de jaren zeventig, stelt zich waarschijnlijk geen huisvrouw voor. Integendeel. Het beeld van de klassieke huisvrouw die het huis poetst, de was doet, voor de kinderen zorgt en ’s avonds een warme maaltijd voorziet voor haar man, lijkt het archetype van de niet-geëmancipeerde – zelfs onderdrukte – vrouw. “Vrouwen aan de haard” is de antifeministische leuze bij uitstek.

Maar is dat wel zo? In de jaren zeventig voelden een aantal huisvrouwen zich beledigd door de kritiek op hun levensstijl. Zij pleitten ervoor om ook thuiswerk te zien als een deel van de vrouwelijke emancipatiestrijd.

Een boze brief

Portret van Louiza Ceelen. Uit: ‘Topvrouw van 1976: Herwaardering van het gezin woog het zwaarst’, Gazet van Antwerpen, 1976. (KADOC)

Op 14 oktober 1975 zond de BRT het programma “De Boom is van de Tuinman” uit. Tijdens de uitzending werden huismoeders door enkele feministes “economisch onbetekenend” genoemd. Huisvrouw Louiza Ceelen was verontwaardigd. “Foei! Was dat een uitzending”, uitte ze later in een interview met Lady Knack. “Volgens die geëmancipeerde dames doet de thuiswerkende vrouw niets anders dan koper poetsen of iets dergelijks.” Ze schreef een brief naar verschillende kranten en weekbladen.

Louiza Ceelen bleek niet de enige te zijn die moeite had met de manier waarop er op de openbare omroep gesproken werd over huisvrouwen. Naar aanleiding van haar lezersbrief ontving ze tweeduizend steunbrieven van mede-huisvrouwen. Daaruit groeide de “Werkgroep ter herwaardering van het gezin”. Later groeide deze organisatie uit tot de vzw Thuiswerkende Ouders, Gezin en Samenleving (TOGS).

Waarden en betalen

Al na enkele weken ontmoetten de leden van de werkgroep elkaar op een vrouwendag van de Bond voor Jonge en Grote Gezinnen. Ze hoopten dat de Bond zich zou uitspreken tegen de discriminatie van huisvrouwen. Ze kwamen van een kale reis thuis, maar bleven niet bij de pakken zitten. Er werden petities opgesteld en brieven geschreven naar de openbare omroep, de eerste minister, naar vrouwenorganisaties en de pers. In september ‘76 volgde een persconferentie. Daar uitten de huisvrouwen een opvallende eis: ze vonden dat het werk van huismoeders in het gezin vergoed moest worden.

Die eis was niet uniek. In 1972 was de actiegroep “Wages for Housework” ontstaan vanuit een samenwerking tussen Amerikaanse en Italiaanse feministes. Bekende activistes zoals Selma James en Mariarosa Dalla Costa wilden met de eis voor bezoldiging aandacht verkrijgen voor het belang van zogenoemde “reproductieve” en “affectieve” arbeid. Het idee was dat het kapitalisme niet kon bestaan zonder de zorgtaken van vrouwen. Zonder hun cruciale rol in het huishouden, zou de economie instorten. “Wages for Housework” eiste daarom sociale, seksuele en economische onafhankelijkheid voor alle vrouwen, ongeacht hun plaats binnen of buiten de formele arbeidsmarkt.

Atypische feminist of antifeminist?

Ceelen bestempelde zichzelf niet als feminist, maar had wel gelijkaardige ideeën als James en Dalla Costa. Hoewel ze het feminisme in ons land bekritiseerde, leek ze dit eerder te doen in een poging om ook huisvrouwen te emanciperen. Zo verklaarde ze in een interview:

“Wij zetten ons helemaal niet af tegen de feministen. Wel reageren we tegen het feit dat de feministische beweging de thuisblijvende vrouw helemaal niet vernoemt. Of alleen in uiterst negatieve termen. Gaan werken, dat kan een bevrijding zijn voor de vrouw. Maar dat moet niet noodzakelijk een bevrijding zijn. Als je een interessante baan hebt, dan kan je natuurlijk hoog van de toren gaan blazen. Maar de feministen, die moeten ons nog altijd komen vertellen wat er bijvoorbeeld bevrijdend is aan het werk aan de lopende band.”

Ook op internationaal vlak waren de verhoudingen tussen “feministische huisvrouwen” en andere feministen soms gespannen. Op een conferentie van de Verenigde Naties werd in ‘76 een wereldactieplan gestemd met als punt meer economische erkenning voor huishoudelijk werk. Ook in België waren er politieke onderhandelingen over een “sociaalpedagogische toelage” voor huisvrouwen.

De meeste feministes uit de tweede golf reageerden terughoudend. Ze ontkenden niet dat huishoudelijke arbeid een waarde had, maar het ging volgens hen te ver om deze arbeid te institutionaliseren. “Een ‘grondige’ emancipatie, in de zin van een werkelijke roldoorbreking van man en vrouw bereikt men er niet mee, integendeel”, zo was de teneur in een opiniestuk uit ’76.

Feminisme in het meervoud

Detail van een flyer die werd verspreid door de leden van TOGS ter promotie van de
huisvrouwenstaking op 24 oktober 1985 (KADOC). 

TOGS komt niet of amper aan bod in historische werken over het feminisme van de tweede golf. In één boek wordt de organisatie kort vermeld als een groepje huisvrouwen dat dwarslag op vlak van fiscaliteit en de feministen ervan beschuldigden dat er te weinig nadruk lag op de bescherming van de huisvrouw. Toch deden Ceelen en haar werkgroep datgene wat het feminisme van de tweede golf zo typeert: ze weerlegden de ongelijke machtsverhoudingen tussen man en vrouw en eisten economische autonomie voor alle vrouwen. TOGS sloot zich ook aan bij de internationale “Wages for Housework”-campagne en vertegenwoordigde de actiegroep in ons land. Zo organiseerde TOGS de Belgische versie van de staking “Time Off for Women”, die wereldwijd plaatsvond op 24 oktober 1985.

Vrouw aan de haard of vrijgevochten feministe? Louiza Ceelen en haar huismoederbeweging maken duidelijk dat het antwoord op deze vraag niet zwart of wit hoeft te zijn. In de jaren zeventig ontstonden er verschillende vormen van feminisme naast elkaar, die er soms zelfs tegengestelde meningen op na hielden.

Britt Schwillens is student in het masterproefseminarie Cultuurgeschiedenis na 1750 en schrijft in het academiejaar 2022-2023 een thesis over de ‘Wages for Housework’-campagne en hoe deze zijn intrede vond in de Belgische context.

Titelafbeelding: Foto van een actievoerende huisvrouw, uit: ‘Onze moeders willen een salaris’, Panorama, 13 februari 1980. (KADOC)

(G)een kroning voor de eigen tijd

Door Leendert Acke

In de aanloop naar de kroning van Charles III werd vaak de nadruk gelegd op hoe oud en onveranderlijk de hele ceremonie wel niet is. De cijfers spreken dan ook tot de verbeelding: al 900 jaar lang kroont en zalft de Aartsbisschop van Canterbury de vorst in Westminster Abbey, iets wat hij vandaag doet met onder meer een kroon uit 1661 en een 12de-eeuwse lepel. Charles neemt plaats op een al even oude eikenhouten troon met daarin de haast mythisch klinkende Stone of Destiny. En dat alles terwijl andere Europese vorsten niet eens gekroond wórden, laat staan gezalfd. De hele plechtigheid lijkt rechtstreeks uit de middeleeuwen gekopieerd en geplakt in de eigen tijd, maar zo werd het niet altijd ingevuld.

Een hervormde traditie

Ondanks een aantal wijzigingen bleef de Engelse kroningsceremonie tussen de 10de en 18de eeuw opvallend gelijkaardig. Ze overleefde daarmee ingrijpende veranderingen zoals de Normandische verovering van Engeland in 1066 en de afscheiding van de Anglicaanse Kerk in 1534. Ook nadat de hele liturgie eind 17de eeuw een resoluut protestantse invulling kreeg, had dat weinig gevolgen voor de inhoud van de middeleeuwse gebeden en rituelen zelf.

Portret van Willem IV, door William Beechey (ca. 1831). Merk het ‘eenvoudig’ uniform onder zijn mantel op.

Halverwege de 18de eeuw zag aartsbisschop Thomas Secker (1693-1768) ruimte voor verbetering: de kroning moest geen onveranderlijke traditie zijn, maar kon zich aanpassen aan de noden van de tijd. Zelf stelde hij zijn wijzigingen als puur stilistisch voor, zoals het inkorten van teksten en het weghalen van herhalingen, maar in realiteit ging het verder dan dat. Overblijfselen uit het katholieke geloof, zoals het belang van goede werken en miraculeuze goddelijke interventies, werden geschrapt. Bij de kroning van George III in 1761 waren Rooms-katholieken zelfs simpelweg niet toegelaten. Ook de daaropvolgende kroningen in de 19de eeuw volgden die gereformeerde aanpak. Er lag minder nadruk op de koning(in) als plaatsvervanger van God op aarde en een deel van de regalia werd achterwege gelaten. Willem IV droeg zelfs gewoon zijn marine-uniform onder de kroningsmantel, in plaats het hele traditionele gewaad.

Verprutste kroningen

In diezelfde periode stonden veel Anglicaanse geestelijken net weigerachtig tegenover elke aanpassing aan de liturgie. Zij vonden de recentste kroningen maar een flauw afkooksel van wat de ceremonie ooit voorstelde, samengesteld door mensen die geen oog hadden voor de oorspronkelijke opeenvolging van rituelen. De kroning van Victoria in 1838 moest dan ook “the last of the botched coronations” zijn. Tegen het einde van de 19de eeuw deden geestelijken en liturgische geleerden voorstellen tot herstel, soms met de bedoeling om elke aanpassing uit de voorgaande twee eeuwen terug te draaien.

Portret van George V in zijn kroningsgewaad, door Fortunino Matania (1911).

Ook bij Victoria’s opvolger, Edward VII, was er onvrede, vooral dan over de formulering van de kroningseed. Die deed het katholicisme in niet mis te verstane woorden af als bijgeloof. De eed richtte zich daarmee niet enkel tegen katholieken in eigen land, maar ook tegen de grote katholieke populaties in sommige overzeese gebieden, en dan vooral in Ierland. Edward VII vond die passage te schofferend en sprak ze in 1902 zeer tegen zijn zin uit. Voor zijn opvolgers moest er een aangepaste versie komen, wat ondanks grote meningsverschillen ook gebeurde. In 1910 werd bepaald dat de eed voor de nieuwe koning George V nog steeds ontegensprekelijk het protestantisme zou verdedigen, maar dan zonder directe aanvallen tegen het katholieke geloof.

De volgende twee kroningen keerden nog duidelijker terug naar de situatie van voor de hervormingen:  gebeden, regalia en het zalvingsritueel werden nagenoeg volledig teruggebracht tot hun oorspronkelijke vorm. De meeste van Seckers aanpassingen moesten eraan geloven. De kroning van Elizabeth II in 1953 heeft, als eerste die op tv werd uitgezonden, een modern kantje, maar op liturgisch vlak was het in zekere zin de meest ‘middeleeuwse’ sinds de middeleeuwen. Het was het summum van een restauratie die sinds de late 19de eeuw op til was geweest.

Triceratops in de zoo

Het herstel van de ‘oude’ kroningsceremonie was een gevolg van het afnemend belang van het protestantisme in het Verenigd Koninkrijk, maar ook van een nieuwe invulling van de Britse monarchie zelf. In de 18de en 19de eeuw was de kroning een ritueel waarin speelruimte mogelijk was naargelang de maatschappelijke, politieke of religieuze veranderingen. In loop van de 20ste eeuw stelde de monarchie zich daarentegen veel meer voor als een baken van traditie en stabiliteit, dat de waan van de dag oversteeg. Een ceremonie die bevroren leek in de tijd, was daar het sluitstuk van. Het was een bewuste keuze om een anachronisme te zijn.

Die aanpak lijkt intussen alweer achterhaald. Voor de kroning van Charles III werd weliswaar gewezen op verschillende moderniseringen, maar velen vinden toch dat de plechtigheid out of touch blijft met de hedendaagse diverse en geseculariseerde samenleving. In The Guardian omschreef auteur Tom Holland het onlangs als: “visiting a zoo, and finding a Triceratops.” De toekomst zal moeten uitwijzen hoe het kroningsritueel, en bij uitbreiding het Britse koningschap, zich verder aanpast aan de tijdsgeest, zoals dat in het verleden ook geregeld gebeurde.

Meer lezen?

Nicholas Dixon, ‘The Evolution of the British Coronation Rite, 1764-1953’, Anna Kalinowska en Jonathan Spangler (eds.), Power and Ceremony in European History: Rituals, Practices and Representative Bodies since the Late Middle Ages, 2021, 49-66.

Norman Bonney, ‘The Evolution and Contemporary Relevance of the Accession and Coronation Oaths of the United Kingdom’, The British Journal of Politics and International Relations, 13 (2011), 603-618.

Leendert Acke is praktijkassistent aan de Onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750.

Titelafbeelding: De processie voor de kroning van Victoria nadert Westminster Abbey, uit ‘Peter Parley’s Visit to London’ (1839).