Gastblog door Pieter Verstraete.
Eind jaren zeventig van de voorbije eeuw werd de Westerse wereld opgeschrikt door de komst van een vreemde en klaarblijkelijk besmettelijke ziekte. Bij een aantal mannen uit grote Amerikaanse steden werd een zeldzame huidkanker en longaandoening vastgesteld. De homoseksuele achtergrond van de patiënten leidde ertoe dat het ziektebeeld in eerste instantie als Gay Related Immuno Deficiency Syndrome werd omschreven: een term die de deur wagenwijd en blijvend zou openzetten voor het gevoel van schaamte dat tot op de dag van vandaag aan de ziekte aids verbonden blijft.
Een straf van God
In een tijd waarin homoseksualiteit nog maar net uit de lijst van psychiatrische aandoeningen was geschrapt, heractiveerde de term GRID inderdaad de idee dat homoseksualiteit iets was waar men zich voor diende te schamen. De jaren zestig hadden dan in bepaalde middens wel voor een bevrijding van de seksualiteitsbeleving gezorgd, voor nogal wat mensen bleef het liefhebben van iemand van hetzelfde geslacht een onvergeeflijke zonde. Conservatief denkenden grepen de berichten over de nieuwe ziekte maar al te graag aan om luidop te verkondigen dat het een straf van God was. Terwijl de medische gemeenschap worstelde met de naamgeving en de onwetendheid rond de specifieke verspreidingsmechanismen probeerde weg te werken, ontstonden bij het brede publiek de meest waanzinnige theorieën over hoe men de ziekte kon oplopen. De ziekte zou zich via een gecontamineerde WC-bril of een glas water kunnen verspreiden.
Al snel noopte de vaststelling dat de ziekte zich ook bij heteroseksuelen kon ontwikkelen tot naamsverandering: men sprak nu niet langer over GRID, maar had het over Aids: Acquired Immuno Deficiency Syndrome. De nieuwe naamgeving leek echter niet in staat de ziekte los te koppelen van het schuld- en schaamtegevoel. Het verhaal van de Amerikaanse jongen Ryan White getuigt daarvan. White werd in 1984 gediagnosticeerd met aids. Hij was hemofiliepatiënt en liep de ziekte op ten gevolge van een bloedtransfusie. Nadat bekend was geworden dat hij de ziekte aids had, was hij niet langer welkom in zijn school. Zowel de directeur als verschillende ouders van kinderen die naar dezelfde school gingen, hadden zich fel gekant tegen de aanwezigheid van een aids-patiënt.
Ook in Vlaanderen werd aids als een publiek gevaar gezien en werden aidspatiënten met omzichtigheid en wantrouwen behandeld. Dat blijkt althans uit de oproepen die de aids-telefoon – een sensibiliserings- en preventie-initiatief uit de tweede helft van de jaren tachtig – ontving. Zo maakte één van de bellers zich grote zorgen omdat haar dochter in Brussel een appartement had gehuurd net boven dat van een Congolees die toch wel erg veel mensen in zijn woning ontving. Een andere beller vroeg zich dan weer af of hij zijn haar nog wel moest knippen bij zijn homoseksuele kapper die de laatste tijd erg vermagerd was. Het resultaat van de paniek rond de ziekte was dat aids door vele patiënten angstvallig geheim werd gehouden en dat ze overvallen werden door schaamtegevoelens.
De schaamte voorbij?
Toch valt de geschiedenis van aids in Vlaanderen niet samen met schaamte. Zowel de homobeweging als individuele personen trachtten de publieke opinie te bewerken en mensen bewust te maken van de impact die de bestaande beeldvorming had op homoseksuelen in het algemeen en HIV-besmette personen in het bijzonder. Zo bestaat er een opmerkelijke affiche waarmee de kijker wordt opgeroepen om zelf de ‘voordelen’ van het aids-stigma te ervaren:
“Bent u uw drukke sociale leven ook zo beu? Toe aan wat rust in uw leven? Probeer dan het ik heb aids stigma. Zeg dat u aids heeft, en ervaar het zelf! Gegarandeerd meer tijd voor uzelf! Geen zogenaamde ‘vrienden’ meer over de vloer! Nooit meer rekening houden met een partner! En werken? … Vergeet het maar”.
Ook de in Parijs levende Vlaamse filosoof en schrijver Pascal de Duve (1964-1993) verzette zich intensief tegen de dominante beeldvorming rond aids. Na het overweldigende success van zijn eerste roman Izo kreeg De Duve te horen dat hij HIV-positief was. Om zijn stukgelopen relatie en de diagnose een plaats te geven, besliste hij om in 1991 een transatlantische reis te ondernemen op een vrachtschip. Het relaas van zijn ervaringen publiceerde hij nadien in dagboekvorm onder de titel Cargo Vie.
Samen met enkele van zijn boeken moeten ook de vele televisieoptredens van De Duve gezien worden in het licht van de strijd die hij voerde tegen de schaamte, tegen het stigma dat als een uitgehongerde troep aasgieren rond de vele patiënten cirkelde. Zo diende hij Jan van Rompaey aan het begin van de jaren negentig ooit als volgt van antwoord op de vraag of hij zijn leven nog steeds de moeite waard vond:
“Het leven is de moeite waard, het leven is de moeite waard en daarom, gebruik alstublieft condooms. Trouw zijn dat is allemaal goed en wel. Dat is goed, dat is prachtig. Maar wij zijn maar mensen en ik zou absoluut willen dat mijn bijdrage deze avond bepaalde taboes doorbreekt, bepaalde mensen helpt om er voor uit te komen dat ze seropositief zijn of dat ze ziek zijn. Niet om er fier op te zijn. Dat is de vraag niet. Maar gewoon omdat men daar niet om beschaamd moet zijn.”
Pieter Verstraete is docent Historisch Pedagogiek aan de KU Leuven. Hij doet onder meer onderzoek naar de geschiedenis van pedagogische initiatieven voor personen met een handicap en naar de geschiedenis van preventie als educatieve ruimte in de context van besmettelijke ziektes zoals TBC, polio en AIDS/HIV.