Maandelijks archief: maart 2022

Hoe de Maya’s ervoor gezorgd hebben dat er een uit insecten gewonnen kleurstof in je yoghurt zit

Door Milton Fernando Gonzalez Rodriguez; vertaald door Wouter Egelmeers

Hoe vreemd het ook mag klinken, de kans is groot dat je zonder het te weten een lepel yoghurt hebt gegeten, een hap van een cake hebt genomen, of een drankje hebt gedronken dat een uit insecten gewonnen kleurstof bevat. Het idee klinkt voor veel mensen misschien walgelijk, maar sommige van de roodste voedingsmiddelen bevatten sinds het midden van de twintigste eeuw een poeder dat is verkregen door het verwerken van cochenilleluizen (Dactylopius coccus). Een ​​aardbeienijsje moet immers qua kleur wel lijken op het fruit dat het zou bevatten, toch?

Van dierlijke oorsprong

Cochenilleluis. Leslie Seaton. Wikicommons, CC-BY-2.0.

Voedselproducenten en marketingexperts denken in ieder geval van wel. Om het visuele aspect van voedsel te verbeteren, vertrouwen ze op kleuradditieven die cosmetisch bijvoorbeeld ijs, cocktails en gebak aantrekkelijker maken zonder hun smaak of textuur te veranderen. Het rode extract dat wordt gemaakt van cochenille-insecten, oorspronkelijk afkomstig uit Meso-Amerika, reist door ons voedsel en andere producten onder verschillende pseudoniemen, zoals E120, natural red 4, C.I. 75470, of gewoon onder de Nederlandse benaming, karmijn. De cochenilleluizen waaruit deze stof gewonnen wordt, brengen hun hele leven door op stekelige cactussen. De cactusbladeren worden verzameld en vervolgens opgeslagen in magazijnen, waar werknemers de insecten van de planten schrapen. Zodra de insecten zijn gesorteerd en in de zon gedroogd, worden ze geplet, waardoor de felrode kleur in hun lichaam zichtbaar wordt. Uiteindelijk worden de geplette insecten gemengd met een zure alcoholoplossing. De zo verkregen kleur is nog net zo rood als toen de Maya’s en daarna de Azteken haar voor het eerst gebruikten om hun leven een vleugje meer kleur te geven.

Passie voor rood 

De opvallende kleur van karmijn bleef niet onopgemerkt toen de Spanjaarden in de vijftiende eeuw in Midden-Amerika arriveerden. Ze realiseerden zich al snel dat inheemse Amerikanen de sleutel in handen hadden om het Europese kleurenpalet uit te breiden en met deze felle, nieuwe roodtint de kunstwereld te hervormen. De Oude Wereld had nog nooit zo’n intense felrode kleur gezien. Spanje was dan ook niet bereid de mysteries achter zijn productie te onthullen. Het monopolie op dit handelsartikel werd angstvallig in handen van de Spaanse kroon gehouden.

Gravure van een plantage van cochenillecactussen met arbeiders die cochenille verzamelen en bereiden. Wellcome Collection, publiek domein.

Vele levens, bijvoorbeeld van spionnen en insectensmokkelaars, werden opgeofferd in een poging om elk aspect van deze lucratieve onderneming geheim te houden. Cochenille-extract was waardevol. Als gevolg van de schaarste van de rode kleurstof werd de kleur ook in Europa een statussymbool, een teken van macht, een onderscheidingsteken en een favoriet van gerechtsgebouwen, pausen en andere hooggeplaatsten, en natuurlijk kunstenaars. De stof werd het meest gebruikt in de textielindustrie, maar karmijn werd al snel ook een favoriet ingrediënt bij de fabricage van andere producten.

Een einde aan het monopolie

Na ruim twee eeuwen maakte de onafhankelijkheid van Mexico aan het begin van de 19e eeuw een einde aan het Spaanse monopolie. De Mexicaanse Onafhankelijkheidsoorlog (1810-1821) had veel gevolgen en een daarvan was de onmogelijkheid om de uitbreiding van de karmijnproductie naar andere delen van de wereld te beheersen. Tijdens de meest chaotische jaren wisten de Guatemalteken de techniek met succes naar hun land over te brengen, waardoor Guatemala op de karmijnmarkt de belangrijkste concurrent van Mexico werd. Tegen de jaren 1850 werd Guatemala ’s werelds grootste exporteur van karmijn en produceerde het land meer van de kleurstof dan zijn voorgangers ooit hadden weten te exporteren. Maar het geheim van de karmijnproductie was bekend.

Dactylopius coccus. Dick Culbert. Wikicommons, CC-BY-2.0

Zowel Spanjaarden als Nederlanders waren erin geslaagd de Meso-Amerikaanse techniek over te brengen naar landbouwgronden voor de kust van Afrika en in Azië. Tegen het einde van de jaren 1830 waren er op vijf van de Canarische Eilanden en op Java plantages opgestart voor het oogsten van Dactylopius coccus. De Spaanse regering probeerde zonder veel succes de Canarische boeren aan te moedigen een deel van hun wijngaarden te vervangen door cochenille-oogstcentra. Ondertussen hoopten Nederlandse ambtenaren op Java dat de karmijnindustrie een winstgevende onderneming zou worden. In 1827 hadden ze een operatie opgezet waarbij een spion ingehuurd werd om het geheim achter de teelt en verzameling van cochenilleluizen te stelen. De overproductie van karmijn op wereldniveau deed de prijzen echter kelderen. Daar kwam nog bovenop dat er tussen 1870 en 1880 in Duitsland nieuwe technieken werden ontwikkeld die het mogelijk maakten om synthetische pigmenten te produceren. Complexe oogstcentra van insecten waren niet meer nodig en het gebruik van karmijn daalde drastisch.

Hernieuwde belangstelling

De insectenkleurstof leek zijn langste tijd dus gehad te hebben. Plotseling kwam daar echter verandering in. Vanaf 1970 begonnen Westerse consumenten namelijk de voorkeur te geven aan natuurlijke additieven in hun voedsel in plaats van synthetische, voornamelijk veroorzaakt door de angst voor potentieel kankerverwekkende stoffen die toen opkwam. Deze afkeur van E-nummers en andere kunstmatige toevoegingen gaf aanleiding tot de herintroductie van cochenille-extract. Op enkele incidenten na krijgt karmijn niet veel aandacht in de media. Gerapporteerde allergische reacties en ontevreden vegetarische klanten die zich bedrogen voelen hebben niet geleid tot een verbod op het gebruik van cochenille-extract in voedingsmiddelen.

De Maya-innovatie om een ​​kleurstof uit een insect te extraheren, later gekopieerd door de Azteken en uiteindelijk overgenomen door de Europese kolonisatoren, speelt daardoor indirect opnieuw een belangrijke rol in de productie van roodfruitproducten, zoetwaren en dranken als Jumex Apricot, Orangina Rouge en Yaggo. Zo komen er behalve een uit insecten gewonnen kleurstof dus ook sporen van een eeuwenoude Mayapraktijk in je yoghurt terecht.

Meer lezen?

Herman Pleij. Van karmijn, purper en blauw. Over kleuren van de Middeleeuwen en daarna. Amsterdam: Prometheus, 2002.

Amy Butler Greenfield. Het volmaakte rood. Macht, spionage en de zoektocht naar de kleur van passie. Amsterdam: De Bezige Bij, 2005.

Milton Fernando Gonzalez Rodriguez is als postdoctoraal onderzoeker verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis sinds 1750. Hij werkt als Marie Skłodowska Curie Fellow aan het project Medicinal Efficacy in Images and Words since the Advent of Mass Media in Western Europe (reMEDIAL NATURE), gefinancierd door Horizon 2020 (MSCA IF).

Titelafbeelding: Cochenillecactus (Nopalea cochenillifera) met insecten die zich ermee voeden, waaronder het cochenille-insect (Dactylopius coccus). Ingekleurde ets door J. Pass, ca. 1801, naar J. Ihle. Wellcome Collection, publiek domein.

Hoe een zestiende-eeuwse opstand een achttiende-eeuwse vorst moest legitimeren

Door Vanessa Van Puyvelde

De relatie tussen Keizer Karel en zijn Gentenaars spreekt na bijna 500 jaar nog steeds tot de verbeelding. Ook in de tweede helft van de achttiende eeuw was dit niet anders. België vormde toen nog de Zuidelijke Nederlanden, en het perslandschap van die tijd kreeg vorm in samenwerking met ingeweken Franse journalisten. De meeste periodieken die destijds het licht zagen werden dan ook in het Frans opgesteld. Te Brussel kon de verlichte despoot Jozef II rekenen op de steun van Jean-Baptiste Lesbroussart, die in januari 1786 begon met de publicatie van zijn keizersgezinde Journal littéraire et politique des Pays-Bas Autrichiens. Ondanks dat het blad maar zes maanden verscheen, had het een stempel weten drukken op de geschiedenis van de Zuidelijke Nederlanden. Door zijn controversiële beleid had Jozef II aan populariteit moeten inboeten. Het was daarom dat Lesbroussart zich geroepen voelde om via zijn tijdschrift het beleid van Jozef II bij de bevolking ingang te doen vinden. Hoe beter dan door de herinnering aan Karel V, die in het midden van de winter dwars door Frankrijk reisde om de Gentenaren in hun opstand te bedwingen, op te roepen?

Aanloop naar de revolutie

Portret van Jozef II (ca. 1780)

In de late jaren 1780 had keizer Jozef II te kampen met weerstand tegen zijn moderniseringspolitiek. Volgens zijn bestuurlijke visie moesten de gewestelijke en feodale structuren van de Zuidelijke Nederlanden plaatsmaken voor een rationeel en gecentraliseerd staatsbestel. Deze hervormingscampagne bestond niet alleen uit administratieve vernieuwingen, maar was er onder meer ook op gericht de invloed van de katholieke kerk terug te dringen. Waar zijn voorgangster Maria Theresia rekening had gehouden met gewestelijke gevoeligheden, stelde Jozef zich autoritair en antiklerikaal op—een omstreden houding die op weinig steun van de bevolking kon rekenen.

Het Oostenrijks bewind bracht zo onder de Zuidelijke Nederlanders een proces van nationale bewustwording op gang. Er ontstond een paradoxale situatie waarbij geijverd werd voor het behoud van provinciale autonomie door een nationale geschiedenis in te roepen. Hoewel de afzonderlijke gewesten zwoeren bij hun soevereiniteit, groeide het beeld dat zij verbonden waren door een gezamenlijk volkskarakter. De vrijheidsliefde die als rode draad doorheen de proto-Belgische geschiedenis liep werd een belangrijke basis voor politieke contestatie. Deze spanningen zouden uiteindelijk uitmonden in de Brabantse Omwenteling van 1789-90. Tijdens deze revolutie kwam een conservatieve factie ter verdediging van de oude structuren en privileges. Tegelijkertijd boden democratische stemmen weerstand tegen Jozefs autoritaire regime in naam van de volkssoevereiniteit.

De spiegel van het verleden

Titelblad van het Journal littéraire et politique des Pays-Bas Autrichiens

Omwille van zijn beleid ontstond een beeld van Jozef II als een volksvreemde vorst. Waar het beeld van zijn moeder gekoesterd werd, werd Jozef afgeschilderd als een indringer die op despotische wijze de macht naar zich toetrok. In de Zuidelijke Nederlanden leefden en werkten uiteraard ook voorstanders van Jozef. Frans auteur en historicus Jean-Baptiste Lesbroussart was zo de uitgever van het Journal littéraire et politique des Pays-Bas Autrichiens, een weekblad dat het culturele leven en de politieke actualiteit van de Zuidelijke Nederlanden en daarbuiten in de kijker zette. Hoewel het verscheen voor het uitbarsten van de Brabantse Omwenteling, draagt het wel degelijk sporen van deze tumultueuze periode.

De verhulde propaganda in dit tijdschrift had als doel het publieke imago van Jozef II op te poetsen. Zo spiegelde Lesbroussart Jozef aan historische figuren uit de geschiedenis van de Zuidelijke Nederlanden, waaronder de zestiende-eeuwse vorst Karel V. Wanneer we onze aandacht naar de Nederlandse historische traditie verschuiven, ontdekken we voor Karel V en zijn zoon Filips II een herkenbaar beeld van goed en kwaad. Waar de in Gent geboren Karel in het collectieve geheugen kon worden ingeschreven als een ‘eigen’ en nationale vorst, werd Filips als rasechte Spanjaard afgeschilderd. Om te vermijden dat Jozef hetzelfde lot beschoren zou zijn, refereerde Lesbroussart meermaals aan de figuur van Karel V in de hoop dat diens aura op Jozef zou afstralen.

Portret van Karel V, door Titiaan (1548)

Eén episode in het leven van Karel V speelt een belangrijke rol in dit proces: de Gentse Opstand van 1539-1540. Lesbroussart baseert zich op wat Juan Ginés de Sepúlveda, de officiële historicus van Karel V, hierover schreef. Via een boekrecensie waarin Sepúlveda’s kroniek deels wordt vertaald, kan Lesbroussart zijn lezerspubliek bespelen. Zijn weergave van deze Gentse opstand vertoont immers sterke gelijkenissen met de toenmalige situatie in de Zuidelijke Nederlanden. Lesbroussart beschrijft hoe de stad Gent weigert belastingen te betalen aan landvoogdes Maria van Hongarije. Als antwoord hierop brengt Karel een leger samen waarmee hij de stad binnenvalt. Lesbroussart beschrijft hoe het er in Gent aan toegaat: “On ne [reconnaissait] plus dans la ville d’autre autorité que celle des conjurés […]. Quelques citoyens séditieux [avaient] proposé de porter une loi, pour établir une égalité parfaite dans les biens, et ils [avaient] trouvé de nombreux partisans dans la classe indigente du peuple. Cette proposition inattendue ouvrit les yeux aux citoyens [opulents] et les rendit plus circonspects dans leurs démarches. Bientôt la ville fut divisée en deux factions […]”.

Deze verwijzing naar de zestiende-eeuwse Gentse bevolking, die wordt verleid door een complot tussen twee tegengestelde ideologische facties, is ondubbelzinnig voor een achttiende-eeuws lezer. De verbeelding van Jozef als reïncarnatie van Karel V, die een revolutie in de kiem smoort, was duidelijk gericht op de delegitimering van het verzet tegen Jozefs vernieuwingen. De bespreking van de Gentse opstand en Karel V in Lesbroussarts tijdschrift kwam dus niet gewoon voort uit een historische belangstelling. Het verleden zou duidelijk toenmalige politieke standpunten ondersteunen.

Vanessa Van Puyvelde is een doctoraatsonderzoeker die deel uitmaakt van het FWO-project “Shaping ‘Belgian’ Literature before 1830”. Zij behaalde een masterdiploma in Gender en Diversiteit alsook in de Engelse en Franse taal- en letterkunde aan de Universiteit Gent. Haar huidige onderzoek legt zich toe op de rol van tijdschriften in processen van culturele en nationale identiteitsvorming in de Zuidelijke Nederlanden alsook de transferpatronen tussen deze periodieken en andere Europese literaturen.

Titelafbeelding: Fragment met vermelding van Lesbroussart uit het Journal littéraire et politique

Hoe criminologen vrouwelijke criminaliteit in de negentiende eeuw verklaarden

Door Franco Capozzi; vertaald uit het Engels door Wouter Egelmeers

Criminologisch onderzoek heeft duidelijk aangetoond dat vrouwen beduidend minder misdrijven plegen dan mannen. Tussen 2010 en 2019 was bijvoorbeeld slechts 1 op de 20 volwassen gevangenen in de EU vrouwelijk. Er zijn veel theorieën voor dit verschijnsel aangedragen, variërend van hormonale verschillen tot de ondergeschikte sociale en economische rol die onze samenleving aan veel vrouwen toebedeelt, maar er is nog geen sluitende verklaring gevonden voor de vraag waarom vrouwen in verschillende landen en culturen minder geneigd zijn tot crimineel gedrag dan mannen. Veel mensen weten niet dat het debat over de ‘achterblijvende’ criminaliteit van vrouwen bijna 200 jaar oud is en dat de oorsprong ervan verweven is met die van de criminologie zelf. Hoe verklaarden vroege criminologen de genderverschillen in criminaliteit en welk vrouwbeeld komt uit hun theorieën naar voren?

De ontdekking van een astronoom

Adolphe Quetelet (Library of Congress)

Hoewel het tegenwoordig vanzelfsprekend lijkt, ontdekten sociaal wetenschappers pas aan het begin van de negentiende eeuw, toen de term “criminologie” nog niet was bedacht, dat vrouwen consequent lagere criminaliteitscijfers hadden dan mannen. De Belgische astronoom en wiskundige Adolphe Quetelet (1796-1874) berekende dat de neiging tot misdaad bij mannen vier keer zo groot was als bij vrouwen. Maar hoe kan men dit gebrek aan evenwicht tussen mannen en vrouwen verklaren?

In 1833 kwam Quetelet met de eerste allesomvattende theorie van vrouwelijke criminaliteit, die in de daaropvolgende jaren zeer invloedrijk zou worden. Ten eerste leefden vrouwen volgens hem meestal in de beslotenheid van hun gezin, onder de controle van hun vader, broer of echtgenoot, wat de mogelijkheden en verleidingen om de wet te overtreden verminderde. Ten tweede zou hun lichamelijke zwakte hen ervan weerhouden gewelddadige misdaden te plegen. Ten slotte zou hun morele superioriteit – hun aangeboren gevoelens van schaamte en bescheidenheid – een natuurlijk tegengif tegen crimineel gedrag vormen. Voor Quetelet waren vrouwen dus zelfs superieur aan mannen omdat zij van nature eerlijk en goed zouden zijn.

Gevaarlijke vrouwen

Vanaf 1850 begon de invloed van Quetelets idee dat vrouwen moreel superieur waren aan mannen echter af te nemen. De industriële revolutie leidde tot het ontstaan van een grote en arme lagere klasse en een toename van de criminaliteit in de grote steden. Daardoor ontstond er een gevoel van gevaar en onveiligheid onder de hogere klassen. Als gevolg daarvan veranderde ook de publieke perceptie van vrouwelijke criminaliteit. Prostituees en vrouwen uit achtergestelde milieus werden nu gezien als een bedreiging voor de samenleving, omdat zij geslachtsziekten onder de bevolking zouden verspreiden en kinderen ter wereld zouden brengen die later geestesziek of misdadig zouden worden.

Cesare Lombroso

De overtuiging dat criminele vrouwen en vrouwelijke gevangenen kwaadaardiger, wreder en gevaarlijker waren dan mannelijke begon ook de kop op te steken. Er waren zelfs vrouwen die vrouwelijke veroordeelden verdorvener vonden dan mannelijke. Zo schreef de Britse filantroop en gevangenishervormer Mary Carpenter (1807-1877) in 1864: “Vrouwelijke veroordeelden zijn, als klasse, zelfs moreel meer verdorven dan mannen”.

Lombroso’s De criminele man

Het idee dat vrouwen moreel inferieur zijn aan mannen inspireerde het werk van de Italiaanse psychiater Cesare Lombroso (1835-1909), die algemeen beschouwd wordt als een van de grondleggers van de moderne criminologie. In 1876 publiceerde Lombroso de eerste editie van L’uomo delinquente, één van de beroemdste criminologische verhandelingen ooit geschreven. In dit werk beweerde Lombroso dat criminelen een ondersoort van het menselijk ras waren en dat zij andere lichamelijke en geestelijke kenmerken vertoonden dan burgers die zich aan de wet hielden, zoals ongewoon gevormde schedels, vooruitstekende kaken, een schuin voorhoofd en een gebrek aan moreel besef. Het boek bevatte ook een kort hoofdstuk over criminele vrouwen. Lombroso weersprak daarin de conclusies van Quetelet en beweerde dat vrouwen net zo crimineel waren als mannen, omdat prostitutie volgens hem het vrouwelijke equivalent was van mannelijke criminaliteit. Bovendien beweerde hij dat prostituees met mannelijke dieven een grote ijdelheid en een buitensporige liefde voor luxe en juwelen deelden.

…en De criminele vrouw

Titelpagina van La Donna delinquente

In 1893 publiceerde Lombroso samen met zijn jonge leerling en toekomstige schoonzoon Guglielmo Ferrero (1871-1942) La donna delinquente, la prostituta e la donna normale (De misdadige vrouw, de prostituee en de normale vrouw), een boek dat moest verklaren waarom vrouwen zo weinig misdaden pleegden. In een brief aan een vriend vatte Ferrero de belangrijkste stelling van het boek als volgt samen: de vrouw “is meer slecht dan goed, en als ze goed is, is dat vaak uit domheid”. In het boek, een opsomming van het misogyne gedachtegoed van die tijd, werd beweerd dat vrouwen duidelijk inferieur waren aan mannen: hun schedels waren kleiner, hun hersenen waren lichter, en hun lichaam zou minder gevoelig zijn voor lichamelijke prikkels.

Het werk ging ervan uit dat vrouwen van nature dom, wreed, ijdel en leugenachtig waren, maar dat hun aangeboren moederinstinct de meesten van hen ervan weerhield misdaden te plegen. Prostituees waren echter het vrouwelijke equivalent van de “geboren misdadiger” en overtroffen vaak hun mannelijke tegenhangers in wreedheid en immoraliteit. Terwijl het fundamentele kenmerk van mannelijke misdadigers hun geweld was, was dat van vrouwelijke misdadigers hun buitensporige seksuele drift. Prostituees, zo beweerden Lombroso en Ferrero, ontbeerden door een biologische afwijking elk gevoel voor fatsoen en moederlijke genegenheid, en waren daarom crimineel van aard.

Schedels van criminele Italiaanse vrouwen. Uit: Lombroso, L’uomo delinquente

Volgens Gina Lombroso (1872-1944), Cesare’s dochter, verkocht La donna delinquente in twaalf maanden evenveel exemplaren als L’uomo delinquente in tien jaar had gedaan. Het boek was een bestseller in de Verenigde Staten, maar een commerciële en kritische flop in Frankrijk, Engeland en Duitsland. Het is niet verwonderlijk dat een van de scherpste kritieken van een vrouw kwam, de Russische feministe en socialiste Anna Kuliscioff (1857-1925), die er in haar recensie op wees dat de Lombrosiaanse school “een mannelijke school was, doordrenkt van mannelijke vooroordelen”.

Een belangrijke erfenis

De theorieën van Quetelet en Lombroso worden door huidige criminologen niet meer serieus genomen. In plaats van tegelijk met hun bedenkers te verdwijnen, bleven ze echter nog vele jaren de publieke opinie beïnvloeden. Toen eind jaren vijftig in Italië de afschaffing van de legale prostitutie werd besproken, gebruikten sommige senatoren Lombroso’s wetenschappelijke autoriteit om tegen deze bepaling te pleiten. Hun argument was dat de sluiting van bordelen geboren vrouwelijke misdadigers weer op de maatschappij zou loslaten. De geschiedenis van de criminologie leert ons dat fouten maken een deel is van de wetenschap en dat wetenschappers altijd een product zijn van de cultuur en het historisch tijdperk waarin zij leven. Als we ons hiervan bewust zijn, helpt dat ons om de fouten uit het verleden niet te herhalen.

Meer lezen?

Cesare Lombroso, Criminal Woman, the Prostitute, and the Normal Woman. Translated by Mary Gibson and Nicole Rafter. Duke University Press, 2004.

Adolphe Quetelet, Recherches sur le penchant au crime aux différens âges. Hayez, 1832.

Franco Capozzi is doctoraatsonderzoeker aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750 van de KU Leuven. Hij doet onderzoek naar de erfenis van Cesare Lombroso en het lot van de positivistische criminologie in het tijdperk van het totalitarisme.

Titelafbeelding: Duitse en Italiaanse criminele vrouwen. Uit Lombroso’s L’uomo delinquente.