Maandelijks archief: maart 2015

Pop-upanatomie

Pop-upboeken voor kinderen worden verkocht in allerlei maten en vormen: van kleine flapboekjes tot complexe uitvouwboeken die bij het openplooien een nieuwe driedimensionale wereld creëren. Hoewel ze vandaag gretig door kinderen worden gelezen, waren de eerste uitvouwboeken uitsluitend bestemd voor volwassenen. Pop-uptekeningen illustreerden oorspronkelijk enkel wetenschappelijke werken en werden voornamelijk gebruikt omwille van hun educatieve karakter.

Modeltekening

Uitvouwtekeningen bleken bijzonder geschikt voor het illustreren van de menselijke anatomie. Lezers werden uitgenodigd om de structuur van het lichaam te ontdekken door de verschillende delen van het papieren lichaam open te vouwen. Net als tijdens een echte dissectie werd het lichaam laag per laag ontleed. De tekeningen functioneerden dus als de eerste anatomische ‘modellen’ die niet alleen de bouw van het lichaam verduidelijkten, maar ook de onderlinge relaties tussen de verschillende lichaamsdelen verhelderden.

Een vroegmoderne uitvouwtekening.
Een vroegmoderne uitvouwtekening.

In de zestiende eeuw werden uitvouwmodellen gebruikt om anatomische handboeken te illustreren, maar circuleerden ze ook als vliegende bladen. Deze afzonderlijke tekeningen waren relatief goedkoop en gemakkelijk te verhandelen, waardoor ze zowel artsen als een niet-medisch publiek bereikten. In een periode waarin wetenschappelijke werken voornamelijk in het Latijn werden gepubliceerd, kon een lekenpubliek zonder enige notie van de taal toch een basiskennis van de anatomie verwerven dankzij de uitvouwtekeningen.

De betekenis van deze vliegende bladen was, net zoals de tekeningen, gelaagd. Ze verspreidden kennis van de anatomie, maar accentueerden ook de morele dimensie van de discipline. De afbeeldingen verheerlijkten de schoonheid van het lichaam als deel van een goddelijke schepping, en stimuleerden zelfkennis en een nieuwsgierigheid naar het eigen lichaam.

Animatie-anatomie

Prent uit het werk van Constant Crommelinck.
Prent uit het werk van Constant Crommelinck.

Op het einde van de achttiende eeuw waren ‘papieren dissecties’ in onbruik geraakt, maar hun verdwijning was slechts van korte duur. Het lijkentekort in Engeland in de negentiende eeuw deed anatomen zoeken naar alternatieven voor dissecties. De Britse anatoom Edward Tusson publiceerde in 1828 Myology, een handboek over de spieren. Sommige van de ‘platen’ uit het boek waren uitgerust met klepjes die in verschillende richtingen werden uitgevouwen. De moeilijkheden bij het opheffen van de flapjes zijn te vergelijken met de spanning van de spieren tijdens het ontleden van een lichaam. De materialiteit van de tekeningen maakte de illustraties dus geschikt om te functioneren als aanvulling op dissecties. Een tekening open- en dichtvouwen was vaak een complex werk waarbij dezelfde precisie, voorzichtigheid en vaardigheid aan de dag moest worden gelegd als in het anatomisch theater. Tegelijkertijd had het gebruik van pop-uptekeningen een grote aantrekkingskracht op anatomen die via populariserende publicaties anatomische kennis verspreidden bij een niet-medisch publiek.

Pop-upanatomie bij Achille Comte.
Pop-upanatomie bij Achille Comte.

Hoewel kennis van de anatomie dankzij modellen en tekeningen vaker het anatomisch theater verliet, was ze niet meteen voor iedereen toegankelijk in de negentiende eeuw. Populariserende publicaties waren enkel gericht op een burgerlijk publiek, waarbij opnieuw een morele boodschap werd gekoppeld aan de anatomische illustraties. De Franse natuurwetenschapper Achille Comte maakte bijvoorbeeld gebruik van uitvouwtekeningen om anatomie en fysiologie te demonstreren aan een lekenpubliek. De tekeningen in zijn werk hadden ook een religieuze betekenis. Het opheffen van de verschillende flapjes liet de lezer toe om zich te verbazen over de ingenieuze bouw van het menselijk lichaam als een wonder van de Schepper.

De fun, de hits

VeroniqueDeblon-PopupAnatomie-Crommelinck2De Belgische arts Constant Crommelinck beoogde met zijn anatomiehandboek eenzelfde doel. Anatomie was niet langer alleen maar een ‘nuttige wetenschap’ maar moest ook aangenaam en leuk zijn. Tijdens het samenstellen van zijn atlas ging hij te leen bij andere anatomen. Het handboek van Crommelinck bevatte een reeks bekende afbeeldingen uit de beroemdste anatomische atlassen, en werd een ‘best of’ van de mooiste illustraties. Crommelinck wou zo afstand nemen van de horror die dissectie opriep bij oningewijden. De studie van de anatomie werd losgekoppeld van het lijk. Lezers van zijn boek hoefden hun lichaam niet langer te spiegelen aan de gruwel van het opengesneden lijk, maar konden zich via de tekeningen vergapen aan de wonderen van het eigen lichaam.

VeroniqueDeblon-PopupAnatomie-Crommelinck3Uit het werk van Achille Comte kopieerde Crommelinck de flapillustraties die op eenzelfde manier werden uitgevouwen. Anatomie aanleren werd een aangename bezigheid waarbij het publiek een actieve rol kreeg toebedeeld en werd aangemoedigd zelf het lichaam te ontdekken door de flapjes open te vouwen. Populariserende handboeken verspreidden anatomie bij een breder publiek, dat hoofdzakelijk uit mannen bestond. De opgeleide man werd op het hart gedrukt om ‘niet langer te negeren wat hij is’. Crommelinck benadrukte de lezer dat ‘hij verplicht is het mooiste werk te kennen dat uit de handen van de Schepper is ontstaan’. De studie van de anatomie werd zo een onafwendbare opdracht voor het burgerlijke publiek.

In de tweede helft van de negentiende en de vroege twintigste eeuw zou de populariteit van anatomische uitvouwmodellen verder stijgen. Hun aanwezigheid zou zich niet langer beperken tot de bibliotheek van de burgerij. Uitvouwtekeningen bewezen hun nut in de huis-, tuin-, en keukengeneeskunde, ter illustratie van publiekslezingen en tijdens de opleiding van vroedvrouwen. Pas later in de twintigste eeuw werden pop-upboeken verbannen naar de kinderliteratuur. Tegenwoordig zijn anatomische uitvouwtekeningen alleen nog maar terug te vinden in kinderleerboeken.

Meer lezen

Andrea Carlino, Paper Bodies: A Catalogue of Anatomical Fugitive Sheets 1538-1687, Londen, 1999.

Michael Sappol, Dream Anatomy, Bethesda, 2006.

Veronique Deblon is als doctoraatsstudent verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750 van de KU Leuven. Ze verricht onderzoek naar anatomie inde Belgische geneeskunde en cultuur in de eerste helft van de negentiende eeuw.

Wereldrijken komen uit het Westen

Gastblog door Bram Fauconnier.

Alexander de Grote veroverde Indische gebieden en bracht het weinig ontwikkelde Oosten in contact met de Westerse beschaving. Hij introduceerde er een hogere staatsvorm: een op rede gestoeld wereldrijk. Zo was hij de rechtstreekse voorloper van het British Empire. Klinkt dat wat kolonialistisch? Klopt. Het is het verhaal dat heel wat Britse historici in de negentiende en twintigste eeuw hebben opgehangen rond Alexander de Grote.

Februari 326 v.C. Alexander van Macedonië begint aan de laatste fase van zijn veroveringstochten. Na een snelle campagne verovert hij een deel van Noordwest-India, in de ogen van de Grieken een land van wonderen en fabelachtige rijkdom. Alexanders ambities reiken nog verder, maar zijn troepen blijven uitgeput staan aan de oevers van een van de vele lokale rivieren. Muiterij dreigt. Tegen zijn zin geeft Alexander toe aan zijn soldaten en vat hij de lange terugtocht aan. Na zijn dood is het verre India voor zijn opvolgers geen prioriteit. Rond 317 v.C. verlaat de laatste Macedonische commandant het subcontinent. Daarna sticht een jonge Indiër een rijk dat een groot deel van India omvat: ‘Sandrocottus’.

 De ontdekking van Sir William Jones

Sir William Jones (1746-1794)
Sir William Jones (1746-1794)

Februari 1793. Al tien jaar woont Sir William Jones in Calcutta, de hoofdstad van de Britse East India Company. Jones is een briljant filoloog en bestudeert de klassieke talen van het oude India. In enkele sanskrietteksten leest hij oude verhalen over een jongeman die een groot rijk in het noorden van India stichtte. De jongeman heette Candragupta Maurya. Jones, die zijn Grieks-Romeinse bronnen kent, verbindt de naam meteen met Sandrocottus. Het belang van zijn ontdekking kan niet onderschat worden. De indologie krijgt eindelijk een chronologisch ankerpunt: Candragupta stichtte het Mauryarijk kort na de veroveringstocht van Alexander.

De geschiedschrijving van het Mauryarijk komt na die mijlpaal snel op dreef. De Britse onderzoekers leggen de Indische en Grieks-Romeinse bronnen naast elkaar en ontdekken daardoor veel details. Toch is het niet vanzelfsprekend om de bronnen met elkaar te verzoenen. Alexander wordt bijvoorbeeld nergens vermeld in de Indische teksten. Om een coherent verhaal te kunnen vertellen, vormen de moderne geschiedschrijvers dus heel wat onwaarschijnlijke hypotheses, waarbij ze niet zelden uit hun fantasie putten. Hun interpretaties van het verhaal van Alexander en Candragupta worden bovendien sterk beïnvloed door de Britse kolonisatie van India.

In de sociale kringen van William Jones is er nog niet veel arrogant Eurocentrisme te bespeuren. Op het einde van de achttiende eeuw zijn veel Britten oprecht geïnteresseerd in de Indiase cultuur. Sommigen gaan hier erg ver in. Zo doet Charles ‘Hindoo’ Stuart (1758-1828) zijn bijnaam eer aan door elke ochtend in de Ganges te baden. En wanneer de onderzoekers van Jones’ Asiatic Society over Candragupta schrijven, doen zij dat min of meer onbevooroordeeld: zij willen in de eerste plaats de verwarrende Indische chronologie op orde zetten.

Groeiend Eurocentrisme

Retribution van E. Armitage, een allegorie op het neerslaan van de Indische opstand van 1857. Brittania is op Grieks-Romeinse wijze uitgedost.
Retribution van E. Armitage, een allegorie op het neerslaan van de Indische opstand van 1857. Britannia is op Grieks-Romeinse wijze uitgedost.

Rond de eeuwwisseling beginnen de Britse opvattingen te veranderen. Evangelische bekeringsijver en industriële vooruitgang zorgen voor een toenemend cultureel en zelfs raciaal superioriteitsgevoel. Het geloof in Westerse superioriteit is niet geheel nieuw. De Europese elite raakte sinds de Verlichting doordrongen van de idee dat zij de erfgenamen waren van de Grieks-Romeinse beschaving. Alexander, de eerste ‘Europeaan’ die Azië veroverde, werd dan ook een uiterst relevant voorbeeld.

In 1857 wordt een grote Indische opstand brutaal onderdrukt, wat wederzijdse haat en vooroordelen alleen maar versterkt. De Britse Kroon krijgt rechtstreekse controle over een groot deel van India, en de Grieks-Romeinse oudheid wordt een van de ideologische steunpilaren van het Britse bewind.

Alexander, brenger van beschaving

Bij geschiedschrijvers neemt de fascinatie voor Alexander toe. In hun visie wordt hij het prototype van een koloniale held die Azië opende voor Westerse vooruitgang en beschaving. Over Candragupta zijn de meningen enigszins verdeeld. Voor sommigen is hij een Oriëntaalse despoot die met geluk de troon bemachtigde. Anderen zien hem als iemand die geïnspireerd werd door Alexander en zo zijn eigen rijk stichtte. Het geloof in Westerse superioriteit blijft echter de gemeenschappelijke factor. Dat wordt door niemand beter verwoord dan door de koloniale ambtenaar H.H. Risley: “Ex Occidente Imperium: de genialiteit van een wereldrijk is steeds vanuit het Westen naar India gekomen, en kan alleen in stand worden gehouden door een constante invoer van bloed vanuit dezelfde bron.” Kortom, de veroveringen van Alexander waren een perfecte legitimatie voor het Britse koloniale project.

Heroïsch portret van Alexander in het jongerentijdschrift Chatterbox van 1880.
Heroïsch portret van Alexander in het jongerentijdschrift Chatterbox van 1880.

In de jaren dertig en veertig, wanneer het Britse Rijk op zijn laatste benen loopt, bereikt de verering van Alexander een hoogtepunt. In een periode waarin Indische nationalisten de figuur van Candragupta voor hun eigen doeleinden beginnen op te eisen, benadrukken Britse geschiedschrijvers de invloed van Alexander op het Mauryarijk. Zij zien de Macedoniër bovendien als een grote verzoener die de verschillende volkeren in broederschap deed samenleven. Brits imperialisme in een nieuw jasje, dat de onafhankelijkheid van India in 1947 allerminst kan verhinderen.

Alexander de Grote veroverde een deel van Noordwest-India, bleef zelf slechts twee jaar daar en nauwelijks enkele jaren later was er geen Macedonische soldaat meer te bespeuren. Lang voor de komst van Alexander was er aan de Ganges een rijk ontstaan dat onophoudelijk groeide. Candragupta wist de troon over te nemen en breidde zijn territorium spectaculair uit. Het Mauryarijk was in de eerste plaats het resultaat van een eeuwenlang proces van staatsvorming in India zelf, eerder dan het gevolg van een kortstondige Macedonische invasie. Dat is een verhaal dat zelfs vandaag de dag weinig verteld wordt. Want grootse mannen en grootse daden spreken nog altijd meer tot de verbeelding dan onzichtbare, trage evoluties.

Meer lezen

C. Hagerman, ‘In the Footsteps of the ‘Macedonian Conqueror’: Alexander the Great and British India’, International Journal of the Classical Tradition, 16 (2009), 344-392.

K. Karttunen, India and the Hellenistic World, Helsinki, 1997.

P. Vasunia, The Classics and Colonial India, Oxford, 2013.

Bram Fauconnier is gastblogger. Hij is als praktijkassistent verbonden aan de onderzoeksgroep Oude Geschiedenis van de KU Leuven en wetenschappelijk medewerker aan de universiteit van Mannheim. Hij doet onderzoek naar globaliseringsprocessen in de Oudheid.

Dames doen niet aan wetenschap

Op 8 maart vindt opnieuw de Internationale Dag van de Vrouw plaats. Verschillende organisaties in ons land vragen dan aandacht voor thema’s als economische zelfstandigheid en gelijkheid op de werkvloer. Ook in het wetenschapsmilieu zijn vrouwen vandaag ondervertegenwoordigd. Bekende ‘wetenschapsters’ zijn op één hand te tellen. Dat mag dan wel een teleurstellende score lijken, als tussenstand van een historische inhaalstrijd is het nog lang niet zo slecht. Eeuwenlang liet de wereld van de wetenschap namelijk helemaal geen vrouwen toe. Dames werden ongeschikt geacht om microscoop, proefbuis of astrolabium te hanteren.

Self-made wetenschapster

Elise Bommer op latere leeftijd.
Elise Destrée op latere leeftijd.

Bijna de hele negentiende eeuw lang bleven de poorten van de Belgische universiteiten voor vrouwen gesloten. Het diploma hoger onderwijs en de daaraan gekoppelde wetenschappelijke beroepen waren exclusief het domein van mannen. Voor meisjes was lager onderwijs de hoogste officiële graad. Middelbare meisjesscholen kwamen er pas vanaf 1864. Maar zelfs dan bleven de schoolbanken voorbehouden aan de dochters van de betere klasse.

Toch waagden er zich ook in deze periode al een paar dames aan wetenschap. Voor deze leergierige vrouwen kwam het erop aan creatief en ondernemend te zijn. De aspirant-botaniste Marie-Anne Libert leerde op eigen houtje Latijn en ontcijferde zo het kruidenboek van Dodoens, waar zij haar ouders om had gesmeekt. Van haar verzameltochten in de Ardense bossen bracht ze plantenstalen mee waarmee ze een eigen botanische tuin aanlegde. Elise Destrée runde overdag samen met haar zus een handelshuis, en doorworstelde ’s nachts natuurkundige naslagwerken. En Mariette Hannon dook in de rijke bibliotheek van haar vader, die hoogleraar dierkunde en vergelijkende anatomie was.

Cupido en de wetenschap

Het beste wat deze self made wetenschapsters konden doen was een wetenschapper aan de haak slaan. Een comfortabel bestaan, weliswaar in de schaduw van hun echtgenoot, was dan verzekerd. Elise Destrée worstelde, zo gaat de love story, met botanische determinatieproblemen, toen ze werd voorgesteld aan Jean-Edouard Bommer, een varenspecialist van de Plantentuin van Brussel. Hij werd haar gids en wat later ook haar wederhelft. Via Jean kreeg Elise toegang tot de rijke bibliotheek- en herbariumcollecties van de Plantentuin. Ze ontmoette er befaamde plantkundigen met wie ze ging samenwerken. Het tijdschrift van de Plantentuin bood haar bovendien een forum om haar onderzoeksresultaten te presenteren. De mooie Mariette Hannon huwde op haar beurt met de hoogleraar natuurkunde Ernest Rousseau. Hun woning in Elsene werd een ontmoetingsplaats voor progressieve intellectuelen, kunstenaars en ook befaamde geleerden uit binnen- en buitenland. Voor Mariette was het een omgeving waar zij haar wetenschappelijke ambities vrij kon ontplooien. Ze publiceerde, organiseerde natuurkundige tentoonstellingen en leidde excursies in het nabijgelegen Zoniënwoud.

Libert als wetenschapper.
Marie-Anne Libert als wetenschapper.

Levenslange vrijgezellinnen als Marie-Anne Libert moesten harder knokken. Libert stond geïsoleerd. Weggedoken in het slaperige stadje Malmédy, en zonder wetenschapper-partner had ze geen toegang tot de middelen en de vertegenwoordigers van de academische wereld. Voor haar plantkundig onderzoek beschikte ze, in tegenstelling tot Hannon en Destrée, slechts over twee monografieën. Die benutte ze echter op zo een doeltreffende manier, dat ze na een tijdje een heuse reputatie had opgebouwd. De befaamde Franse botanicus Augustin De Candolle verbaasde zich hierover: ‘Zonder andere hulpmiddelen dan de Enciclopédie en de Flore Françoise is Mademoiselle Libert erin geslaagd om bijna al haar planten, zelfs de mossen, heel precies te determineren!’

Libert had als levenslange single ook voordelen: zij kon zich helemaal aan haar ambities overleveren en haar omgeving vond dat nog nobel ook. Sterker nog: Libert verwierf nét haar status en geloofwaardigheid als wetenschapper door het feit dat ze aan het huwelijksleven verzaakte. Hannon en Destrée daarentegen bleken toch vóór alles toegewijde echtgenotes en moeders te moeten zijn. Eigentijdse biografieën portretteerden hen  in de eerste plaats in hun zorgende rol. In de ogen van de maatschappij konden zij wel aardige hobbyisten zijn, maar nooit serieuze wetenschappers.

Een bres in het mannenbastion

Mariette Hannon als gastvrouw met familievriend James Ensor in de tuin van het gezin.
Mariette Hannon als gastvrouw met familievriend James Ensor in de tuin van het gezin.

Het jaar 1880 was een mijlpaal in de emancipatie van de vrouwelijke wetenschap. Na verschillende afgeketste pogingen slaagde de jonge onderwijzeres Emma Leclercq er eindelijk in om haar inschrijving aan de wetenschapsfaculteit van de universiteit van Brussel te doen aanvaarden.  Hiermee opende zich een nieuwe en dit keer meer solide kans voor vrouwen om een carrière in de wetenschappen aan te vatten. Leclercq promoveerde in 1885 tot doctor in de natuurwetenschappen. Ze kon onmiddellijk als onderzoekster aan het Collège de France in Parijs aan de slag. Leclercq was een wegbereidster. Voor haar opvolgsters werd in de loop van de twintigste eeuw het nastreven van een wetenschapscarrière steeds makkelijker, hoewel nog vele obstakels uit de weg dienden… én dienen te worden geruimd.

Meer lezen

Kom meer te weten over deze en andere vrouwelijke wetenschapspioniers op de wetenschapshistorische databank Bestor of schrijf je in op de driemaandelijkse Bestor nieuwsbrief.

Lyvia Diser is research fellow van de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Ze verdedigde in 2013 haar proefschrift Ambtenaren in witte jas. Laboratoriumwetenschap in het Belgisch overheidsbeleid (1870-1940). Momenteel is ze wetenschappelijk medewerker voor Bestor (Belgian Science and Technology Online Resources), een wetenschapshistorisch project onder de vleugels van het Nationaal Comité voor Logica, Geschiedenis en Filosofie der Wetenschappen en het Nationaal Centrum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen.