Op 8 maart vindt opnieuw de Internationale Dag van de Vrouw plaats. Verschillende organisaties in ons land vragen dan aandacht voor thema’s als economische zelfstandigheid en gelijkheid op de werkvloer. Ook in het wetenschapsmilieu zijn vrouwen vandaag ondervertegenwoordigd. Bekende ‘wetenschapsters’ zijn op één hand te tellen. Dat mag dan wel een teleurstellende score lijken, als tussenstand van een historische inhaalstrijd is het nog lang niet zo slecht. Eeuwenlang liet de wereld van de wetenschap namelijk helemaal geen vrouwen toe. Dames werden ongeschikt geacht om microscoop, proefbuis of astrolabium te hanteren.
Self-made wetenschapster
Bijna de hele negentiende eeuw lang bleven de poorten van de Belgische universiteiten voor vrouwen gesloten. Het diploma hoger onderwijs en de daaraan gekoppelde wetenschappelijke beroepen waren exclusief het domein van mannen. Voor meisjes was lager onderwijs de hoogste officiële graad. Middelbare meisjesscholen kwamen er pas vanaf 1864. Maar zelfs dan bleven de schoolbanken voorbehouden aan de dochters van de betere klasse.
Toch waagden er zich ook in deze periode al een paar dames aan wetenschap. Voor deze leergierige vrouwen kwam het erop aan creatief en ondernemend te zijn. De aspirant-botaniste Marie-Anne Libert leerde op eigen houtje Latijn en ontcijferde zo het kruidenboek van Dodoens, waar zij haar ouders om had gesmeekt. Van haar verzameltochten in de Ardense bossen bracht ze plantenstalen mee waarmee ze een eigen botanische tuin aanlegde. Elise Destrée runde overdag samen met haar zus een handelshuis, en doorworstelde ’s nachts natuurkundige naslagwerken. En Mariette Hannon dook in de rijke bibliotheek van haar vader, die hoogleraar dierkunde en vergelijkende anatomie was.
Cupido en de wetenschap
Het beste wat deze self made wetenschapsters konden doen was een wetenschapper aan de haak slaan. Een comfortabel bestaan, weliswaar in de schaduw van hun echtgenoot, was dan verzekerd. Elise Destrée worstelde, zo gaat de love story, met botanische determinatieproblemen, toen ze werd voorgesteld aan Jean-Edouard Bommer, een varenspecialist van de Plantentuin van Brussel. Hij werd haar gids en wat later ook haar wederhelft. Via Jean kreeg Elise toegang tot de rijke bibliotheek- en herbariumcollecties van de Plantentuin. Ze ontmoette er befaamde plantkundigen met wie ze ging samenwerken. Het tijdschrift van de Plantentuin bood haar bovendien een forum om haar onderzoeksresultaten te presenteren. De mooie Mariette Hannon huwde op haar beurt met de hoogleraar natuurkunde Ernest Rousseau. Hun woning in Elsene werd een ontmoetingsplaats voor progressieve intellectuelen, kunstenaars en ook befaamde geleerden uit binnen- en buitenland. Voor Mariette was het een omgeving waar zij haar wetenschappelijke ambities vrij kon ontplooien. Ze publiceerde, organiseerde natuurkundige tentoonstellingen en leidde excursies in het nabijgelegen Zoniënwoud.
Levenslange vrijgezellinnen als Marie-Anne Libert moesten harder knokken. Libert stond geïsoleerd. Weggedoken in het slaperige stadje Malmédy, en zonder wetenschapper-partner had ze geen toegang tot de middelen en de vertegenwoordigers van de academische wereld. Voor haar plantkundig onderzoek beschikte ze, in tegenstelling tot Hannon en Destrée, slechts over twee monografieën. Die benutte ze echter op zo een doeltreffende manier, dat ze na een tijdje een heuse reputatie had opgebouwd. De befaamde Franse botanicus Augustin De Candolle verbaasde zich hierover: ‘Zonder andere hulpmiddelen dan de Enciclopédie en de Flore Françoise is Mademoiselle Libert erin geslaagd om bijna al haar planten, zelfs de mossen, heel precies te determineren!’
Libert had als levenslange single ook voordelen: zij kon zich helemaal aan haar ambities overleveren en haar omgeving vond dat nog nobel ook. Sterker nog: Libert verwierf nét haar status en geloofwaardigheid als wetenschapper door het feit dat ze aan het huwelijksleven verzaakte. Hannon en Destrée daarentegen bleken toch vóór alles toegewijde echtgenotes en moeders te moeten zijn. Eigentijdse biografieën portretteerden hen in de eerste plaats in hun zorgende rol. In de ogen van de maatschappij konden zij wel aardige hobbyisten zijn, maar nooit serieuze wetenschappers.
Een bres in het mannenbastion
Het jaar 1880 was een mijlpaal in de emancipatie van de vrouwelijke wetenschap. Na verschillende afgeketste pogingen slaagde de jonge onderwijzeres Emma Leclercq er eindelijk in om haar inschrijving aan de wetenschapsfaculteit van de universiteit van Brussel te doen aanvaarden. Hiermee opende zich een nieuwe en dit keer meer solide kans voor vrouwen om een carrière in de wetenschappen aan te vatten. Leclercq promoveerde in 1885 tot doctor in de natuurwetenschappen. Ze kon onmiddellijk als onderzoekster aan het Collège de France in Parijs aan de slag. Leclercq was een wegbereidster. Voor haar opvolgsters werd in de loop van de twintigste eeuw het nastreven van een wetenschapscarrière steeds makkelijker, hoewel nog vele obstakels uit de weg dienden… én dienen te worden geruimd.
Meer lezen
Kom meer te weten over deze en andere vrouwelijke wetenschapspioniers op de wetenschapshistorische databank Bestor of schrijf je in op de driemaandelijkse Bestor nieuwsbrief.
Lyvia Diser is research fellow van de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Ze verdedigde in 2013 haar proefschrift Ambtenaren in witte jas. Laboratoriumwetenschap in het Belgisch overheidsbeleid (1870-1940). Momenteel is ze wetenschappelijk medewerker voor Bestor (Belgian Science and Technology Online Resources), een wetenschapshistorisch project onder de vleugels van het Nationaal Comité voor Logica, Geschiedenis en Filosofie der Wetenschappen en het Nationaal Centrum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen.
Als kleine Jongen ontmoette ik met mijn ouders ‘oom Charles en tante Elise’ 2 maal in Brussel.
In 1940 kreeg mijn vader Arent Vincent Herman Destrée een Ausweis om van Sint-Pancras naar Brussel te gaan.
Kan worden aangenomen dat dit kort na haar dood gebeurde?
Zo vraagt Charles Destrée (1926), u vriendelijk groetend