Maandelijks archief: april 2021

Waarom homovaders in de kast bleven

Regenboogfamilies lijken een recent fenomeen. Pas vanaf de jaren tachtig waren lesbische koppels welkom in de spermabank. Homoseksuele mannen moesten nog tientallen jaren langer geduld oefenen.

Nochtans zijn er altijd al homoseksuele ouders geweest. In een periode waarin homoseksualiteit een taboe of zelfs een schande was, kozen vele homoseksuelen ervoor om toch te trouwen. Ze verdrongen hun seksuele voorkeur en kregen kinderen binnen klassieke man-vrouwrelaties. De seksuele revolutie bracht een nieuwe openheid, maar niet voor hen. Angstig om hun gezin te verliezen, bleven vele homoseksuele vaders in de kast.

Coming out or staying in?

Voorpagina van holebi-tijdschrift Uitkomst, 2000 (Fonds Suzan Daniel).

In de jaren zestig en zeventig groeide de holebibeweging. In het zog van de seksuele revolutie richtten homoseksuelen verenigingen op, die openlijk hun belangen verdedigden. Homo’s en lesbiennes werden aangespoord om ‘uit de kast te komen’ en fier te zijn op wie ze waren. Door een groeiend aantal organisaties, tijdschriften en ontmoetingsplaatsen konden holebi’s steeds makkelijker contact leggen met elkaar. Vooral jongere generaties plukten hier de vruchten van.

Oudere generaties konden vaak niet genieten van deze nieuwe vrijheden. Velen van hen waren getrouwd en bleven in de kast omdat ze zich verantwoordelijk voelden voor hun vrouw en kinderen. Het verlies van hun gezin was een te hoge prijs voor hun seksuele bevrijding. Want hoewel steeds meer Vlamingen homoseksualiteit (voorzichtig) goedkeurden, bleven negatieve associaties voortbestaan. Homoseksualiteit gold voor velen nog als een ziekte of perversie, en daar waren vooral homoseksuele ouders de dupe van.

Niet geschikt voor kinderen

In 1980 werd de leerkracht Eliane Morissens ontslagen nadat ze in een televisie-uitzending had verklaard lesbisch te zijn (Nationaal Archief Nederland).

Zo waren homoseksuele vaders bang om hun job te verliezen, zeker als ze de kostwinner waren van hun gezin. Nog erger was het vooroordeel dat  hun seksuele voorkeur, en de ‘levensstijl’ die daaraan vasthing, schadelijk zou zijn voor kinderen. Openlijk homoseksuele mannen werden geassocieerd met het losbandige uitgaansmilieu – met drank, drugs en seks. Dit idee won nog aan kracht tijdens de aidscrisis van de jaren tachtig. Dat een radicaal deel van de holebibeweging pleitte voor de aanvaarding van pedofilie, hielp niet om de gemoederen te bedaren.

Bovendien meenden de meeste psychologen dat een kind zowel een moeder als een vader nodig had voor een ‘normale’ –lees heteroseksuele– ontwikkeling. Kinderen moesten van hun ouders leren om te functioneren binnen een heteroseksuele relatie met duidelijk omlijnde mannelijke en vrouwelijke rollen. De vrees bestond dat kinderen die opgroeiden in een holebigezin, zelf homoseksueel zouden worden.

Dit alles leidde ertoe dat openlijk homoseksuele mannen de voogdij dreigden te verliezen. In 1981 ontnam een Brugse rechter een gescheiden homoseksuele man zelfs het recht om zijn kinderen te bezoeken. Het vonnis stelde dat ‘de kinderen best ervan verschoond moeten blijven een dergelijk milieu te moeten frequenteren’ en dat ‘er zeer weinig echte homofielen bestaan, maar dat het merendeel van hen als dusdanig gericht wordt, juist door milieu-invloeden en bepaalde ervaringen in het leven’. 

Daddies, maar geen papa’s

Column tegen het homohuwelijk in de RAF-nieuwsbrief, 1995 (Fonds Suzan Daniel).

Binnen de Vlaamse holebibeweging was er weinig aandacht voor vaders. Activistische tijdschriften waren vooral een platform voor radicale meningen, waarin een ‘conservatief’ thema zoals het gezin weinig plaats had. De holebibeweging werd vooral gedreven door jongere generaties, die fuiven en clubavonden organiseerden. Omdat mannen met een 9-to-5 en twee kinderen thuis niet mee konden feesten, bleven hun stemmen ongehoord.

Wanneer holebi-ouderschap toch aan bod kwam, was dit meestal vanuit het oogpunt van lesbisch moederschap. Maar zelfs dan was er discussie. Een belangrijk deel van de holebibeweging was gekant tegen het huwelijk en gezinsstichting. Waarom zouden holebi’s zich wringen in een kleinburgerlijk keurslijf? Zou het omarmen van heteroseksuele instituten niet leiden tot het verdwijnen van de homoseksuele ‘identiteit’? Pas na het trauma van de aidscrisis verstilden radicale stemmen. Het was pijnlijk duidelijk geworden hoe precair de wettelijke bescherming van holebikoppels was. De homoseksuele levenspartner had geen legaal zeggenschap over de medische behandeling, begrafenis of erfenis. De openstelling van het huwelijk werd een belangrijk streefdoel.

In 2003 werd België het tweede land ter wereld, na Nederland, waar same-sex koppels konden trouwen. Maar terwijl de regering deze vorm van discriminatie ophief, voerde ze een andere in. Voor 2003 was het huwelijk een juridisch instituut gericht op voortplanting. Om die reden hadden de christendemocraten liever geen burgerlijk huwelijk voor holebi’s, maar een samenlevingscontract. Het compromis was om het huwelijk te herdefiniëren: het recht op adoptie vloeide er niet langer automatisch uit voort. Uiteindelijk kregen Belgische holebikoppels pas in 2006 het recht om te adopteren, terwijl dit in Nederland al kon vanaf 1998.

En vandaag?

Vandaag zijn homovaders meestal uit de kast. Toch blijft het in België lastig voor twee homoseksuele mannen om een gezin te stichten. De wachtlijsten voor binnenlandse adoptie zijn lang. Het lukt zelden om een buitenlands kind te adopteren, omdat er te weinig afspraken zijn met herkomstlanden die holebigezinnen aanvaarden. Tot vandaag ontbreekt een wettelijk kader voor draagmoederschap, wat veel homoseksuele mannen afschrikt.

Maar homokoppels bergen hun kinderwens heus niet op omdat die niet geaccepteerd of gehoord wordt. Het verleden leert ons dat er altijd homovaders zullen zijn, wars van wetten of vooroordelen.

Meer lezen?

Borghs, Paul. Holebipioniers: Een geschiedenis van de holebi- en transgenderbeweging in Vlaanderen. 1st ed. Antwerpen: ’t Verschil, 2015.

Rivers, Daniel Winunwe. Radical Relations: Lesbian Mothers, Gay Fathers, and Their Children in the United States since World War II. Gender & American Culture. Chapel Hill: University of North Carolina Press, 2013.

Robbe Himpe is in het academiejaar 2020-2021 masterstudent cultuurgeschiedenis. Hij schrijft een masterproef over holebi-ouderschap in de twintigste eeuw.

Titelafbeelding: Poster uitgegeven door holebi-organisatie RAF, 1992 (Fonds Suzan Daniel).

Vier redenen waarom Antwerpenaren lid werden van een broederschap

In Antwerpen zijn er op heel wat straathoeken Mariabeelden te spotten. De stad staat erom bekend. Wat minder bekend is, is dat sommige van die beelden verzamelplaatsen van een broederschap waren. Ook parochiekerken bevatten vaak nog sporen van deze oude religieuze verenigingen. Gelovigen kwamen er samen om hun religie met andere leden van een broederschap te beleven. Maar waarom werden zoveel stedelingen lid van een broederschap? Een lijstje kan helpen om de redeneringen van een katholieke achttiende-eeuwse Antwerpenaar te doorgronden.

1 In spannende tijden ben je maar beter een goed christen

Keizer Jozef II verbood in 1786 de broederschappen (B. Lorenzo, Jozef II en Leopold II, Sm.0857.02, Collectie Stad Antwerpen, Smidt van Gelder, foto: B. Huysmans & M. Wuyts).

De achttiende eeuw bracht spannende tijden voor elke Antwerpenaar. De Zuidelijke Nederlanden waren de speelbal van politiek getouwtrek en de luxemarkt van Antwerpen raakte in het slop. Deze politieke en economische spanningen zorgden voor een aanzienlijke stijging van het aantal overlijdens in de stad. Was dit de toorn van God? Om te ontkomen aan Zijn woede konden gelovigen best zo devoot mogelijk leven. En als het hen tijdens hun leven slecht verging, dan was een religieus leven in elk geval een goede garantie voor een verminderde tijd in het vagevuur.

Devoot leven was dus de boodschap, en er was geen betere manier om dat te doen dan als lid van een broederschap. Zo’n engagement ging verder dan het bijwonen van de mis. Broederschapsleden namen deel aan misvieringen, processies en begrafenissen.

2 Sociaal kapitaal kan je veel opleveren

Niet alleen het religieus leven kreeg een zetje in deze verenigingen, leden konden ook hun sociaal leven uitbouwen. Gelovigen van alle standen uit de maatschappij verenigden zich in een broederschap en hadden de plicht om voor elkaar te zorgen. Het sociaal kapitaal dat zo gevormd werd door broederschapsbanden kon tijdens het leven goed van pas komen. Bij financiële en gezondheidsproblemen konden leden rekenen op hun broeders en zusters voor hulp. Een goed christen was immers vrijgevig en steunde zijn of haar geloofsgenoten in tijden van nood. Daarnaast konden mannen die wat extra lidgeld over hadden en actief deelnamen aan alle activiteiten, hoofdman worden van hun broederschap. Dat leverde hen niet alleen beslissingsrecht op over het reilen en zeilen van hun vereniging, maar ook een boost van hun sociale status.

3 Het zielenheil van anderen is jouw bekommernis

Zielen in het vagevuur (Heur, Cornelis Joseph d’, Het vagevuur, MPM.TEK.076, Collectie Stad Antwerpen, Museum Plantin-Moretus).

Naast religieuze en sociale voordelen, die in alle broederschappen te verkrijgen waren, had elke religieuze vereniging ook een specialisatie die unieke voordelen kon opleveren. Het broederschap van de Gelovige Zielen van de Sint-Andriesparochie argumenteerde dat het ‘een heylig gepeys’ was om voor overledenen te bidden. Zo kon men het lijden van de zielen in het vagevuur verlichten.

Het was mogelijk dat gelovigen dat lijden zelf hadden veroorzaakt: ‘Dat sommige van die de voorzeyde pynen nu onderstaen, misschien voor zonden, daer wy occasie zyn toe geweest, misschien ook onze Ouders, onze Broeders, Zusters, andere bloedvrienden etc’. Enkel bidden voor die arme zielen, het specialisme van dit broederschap, kon ervoor zorgen dat gelovigen zich konden vrijpleiten van schuld  aan het lijden van een medegelovige. Het collectieve karakter van gebeden in dit broederschap zorgde ervoor dat ze meer impact hadden dan een individueel gebed. Het broederschap deed met andere woorden een sterk moreel appel aan het adres van de gelovige Antwerpenaar.

4 Maar je eigen zielenheil is nog belangrijker

Het broederschap van de Gelovige Zielen kon het zich, gezien het grote aanbod van broederschappen in Antwerpen, niet veroorloven om de ziel van de gelovige zelf uit het oog te verliezen. Bidden voor anderen mocht dan wel een nobele vorm van naastenliefde zijn, het was natuurlijk de bedoeling dat je zelf na je dood ook niet te lang in het vagevuur verbleef. Het sterkste argument van het broederschap van de Gelovige Zielen was dan ook dat leden extra voordelen kregen voor de redding van hun eigen ziel. Via gebedsprentjes die het broederschap voorzag, werd er gebeden voor alle ‘broeders, vrinden ende weldoeners’. Leden konden dus zeker zijn van het engagement van anderen na hun overlijden.

Als kers op de taart paste het broederschap een beproefde katholieke methode toe om gelovigen over de streep te trekken om zich aan te sluiten: het kocht een volle aflaat bij de paus voor elke gelovige die lid werd. Via die aflaat werden alle zonden die een broederschapslid in het verleden had begaan vergeven. ‘Niemand en zal voortaen in ider van deze Devotie willen mankeeren, die voor zig zelven den weg tot de genaede niet en willen afsluyten’, zo besluit het broederschapsboekje van de Gelovige Zielen van Sint-Andries zelfzeker. Voor mening Antwerpenaar was de keuze snel gemaakt. Dit was duidelijk een broederschap waar ze zich graag toe rekenden.

Meer lezen?

Verschijnt binnenkort: Els Minne, ‘Een meerwaarde voor de Gelovige Zielen. Leden en activiteiten van drie Antwerpse achttiende-eeuwse broederschappen’, Stadsgeschiedenis 2/2020.

Els Minne is als doctoraatsbursaal verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Ze doet onderzoek naar religieus geïnspireerde solidariteit in de tweede helft van de twintigste eeuw.

Titelafbeelding: Cort, Hendrik Frans de (tekenaar), Antwerpen. Sinte-Walburgiskerk, het Steen en Vischmarkt ’t jaar 1788, PK.OSB.0189.007, Collectie Stad Antwerpen, Museum Plantin-Moretus.