Maandelijks archief: februari 2015

De traditie van het huwelijk

Gastblog door Andrea Bardyn.

Het was een revolutionaire oproep in de meest traditionele periode van het jaar: net na Kerstmis pleitte de Antwerpse bisschop Johan Bonny voor een kerkelijke erkenning van homoseksuele relaties. Extreem conservatieve middens reageerden vlammend. Een marginale studentengroepering werkte zichzelf in het nieuws door Bonny’s oproep niet-katholiek te noemen. Vanuit andere hoeken luidde het dat het huwelijk een goddelijke instelling was en dat Bonny zichzelf buiten de kerkelijke traditie plaatste.

Het huwelijk was niet altijd een blijde gelegenheid.
Het huwelijk was niet altijd een blijde gelegenheid. (British Library)

Aan de basis van deze discussie ligt de vraag naar de essentie van het (kerkelijk) huwelijk. Voorstanders van traditie schermen daarbij met die ene, ware en onveranderlijke vorm van het huwelijk. Op zoek naar munitie keren zij zich graag tot het verleden. De middeleeuwen – vaak gezien als vergaarbak van al wat oud en traditioneel is – lijken daarvoor de aangewezen periode. Maar wie in de middeleeuwen zoekt naar de historische essentie van het huwelijk, bereidt zich best voor op een verrassende uitkomst.

Een vroege traditie van diversiteit

Tot de elfde eeuw is zoeken naar een eenvormige definitie van het huwelijk een vruchteloze onderneming. Wie een verzameling middeleeuwse geleerden uit deze periode zou vragen wat een geldig huwelijk was, zou een ander antwoord krijgen naargelang de geleerde in kwestie. Sommige kerkgeleerden opperden bijvoorbeeld dat goederenuitwisseling de basis was – trouwen was immers vooral een economische verbintenis tussen families. Anderen stelden dan weer dat de gehuwden dezelfde sociale rang moesten hebben vooraleer ze konden trouwen, en heel wat andere wijsgeren verklaarden een huwelijk wettig zodra een koppel seksuele contacten had.

AndreaBardyn-MiddeleeuwsHuwelijk-9Er was dus geen sprake van hét ware huwelijk tijdens de vroege middeleeuwen, en evenmin van het huwelijk als de enige getolereerde relatievorm. Zo gaf de beroemde Karel de Grote er de voorkeur aan zijn dochters niet te laten trouwen, maar zag hij er geen graten in dat zij langdurige relaties hadden. Bovendien was het huwelijk ook voor geestelijken een optie: hoewel er regelmatig bezwaren opdoken tegen het klerikaal huwelijk, hadden getrouwde priesters een plaats binnen de vroegmiddeleeuwse kerk – sterker nog, sommigen zagen het huwelijk voor clerici zelfs als de beste garantie tegen onkuisheid.

Het dilemma van Maria en Jozef

In de elfde en twaalfde eeuw bouwde de kerk een meer eenduidige regelgeving uit over trouwen. Daarmee zou ze uiteindelijk de fundamenten leggen van het moderne huwelijk. De zoektocht naar een uniforme visie op het huwelijk maakte deel uit van een grootschalige kerkhervorming waarmee de kerk haar onafhankelijkheid tegenover de staat probeerde te vestigen. De verplichting van het celibaat voor geestelijken trok vanaf nu een duidelijke grens tussen de wereld van de gewone mens en die van de clerus – in theorie althans, want heel wat clerici bleven relaties aangaan met vrouwen. De reacties hierop verschillenden sterk: soms werd dit door de plaatselijke bevolking veroordeeld en aangeklaagd, maar evengoed werden de relaties van geestelijken getolereerd en gezien als een ‘huwelijk in alles behalve in naam’.

AndreaBardyn-MiddeleeuwsHuwelijk-15
Ja, ik wil!

Een ander domein dat de kerk vanaf nu claimde was de autoriteit over het bepalen van een wettig huwelijk. Maar wat was dan een geldig huwelijk? Tussen de wirwar aan definities schoven kerkgeleerden vooral twee principes naar voren: de vrije wil van de partners en de seksuele voltrekking van het huwelijk. Maar seks als voorwaarde voor een geldig huwelijk stelde de kerk voor een probleem: aangezien Maria maagd was, zou dat betekenen dat haar huwelijk met Jozef onwettig was. Na jarenlange debatten bereikte men een consensus dat de enige absolute voorwaarde voor een huwelijk de vrijwillige instemming van beide partners was, en de partners alleen: ja, ik wil!

Geheime geloften

De nadruk op wederzijdse instemming betekent niet dat liefde de belangrijkste drijfveer werd voor een huwelijk: dat gebeurde pas in de achttiende eeuw. Een huwelijk bleef in de eerste plaats een familiezaak waarin economische en praktische motieven primeerden. Toch gaf deze nieuwe invulling van het huwelijk heel wat jongeren een ongeziene hefboom tegen de wil van hun familie. Het volstond immers dat twee geliefden elkaar het ja-woord gaven, zelfs zonder getuigen of een priester in de buurt, om te kunnen trouwen.

Geheime Geloften. (H. Roosenboom, Het Helmondboek)
Geheime geloften. (H. Roosenboom, Het Helmondboek)

In 1469 trouwde de Engelse adelsdochter Margery Paston zo in het geheim met de rentmeester van haar familie. Haar familie zag daardoor een strategisch huwelijk met een rijke edelman in het water vallen en protesteerde bij de bisschop. Die kon echter enkel besluiten dat Margery’s huwelijk wettig was. Voor een edelvrouw was deze keuze uitzonderlijk, maar jongeren uit gewone gezinnen gingen vaak in tegen de plannen van hun familie. Deze geheime huwelijken leverden heel wat problemen op – voor families én voor de partners: het kwam maar wat vaak voor dat een veronderstelde echtgeno(o)t(e) ineens ontkende ooit een huwelijksgelofte te hebben afgelegd, om vervolgens met een ander te trouwen. Uiteindelijk zou de kerk in 1563 na lange debatten besluiten dat een geldig huwelijk voortaan in het bijzijn van een priester en getuigen moest gebeuren.

Verandering als traditie

Doorheen de middeleeuwen veranderde de invulling van het huwelijk dus regelmatig: wat een huwelijk was, hoe het werd afgesloten en wie een huwelijk kon aangaan waren geen vaste waarden, maar evolueerden mee met de samenleving. Bovendien was het huwelijk weliswaar de norm, maar verre van de enige optie voor middeleeuwse mensen. Net zoals vandaag was in middeleeuws Noord-Europa ongeveer één derde van de bevolking alleenstaand. Daarnaast kozen heel wat anderen voor een relatie in een grijze zone – niet officieel erkend maar wel vaak getolereerd – bijvoorbeeld met een priester of een gescheiden persoon.

De ware essentie van het huwelijk valt dus niet te destilleren uit de geschiedenis van het middeleeuws huwelijk – of misschien toch: variatie en verandering. In die zin past Bonny’s pleidooi voor een nieuwe invulling van het huwelijk, die aangepast is aan moderne relatievormen, in een lange traditie.

Meer lezen

Stephanie Coontz, Marriage, a history. How love conquered marriage, New York, 2005.

Ruth Mazo Karros, Unmarriages. Women, men and sexual unions in the middle ages, Philadelphia, 2012.

Andrea Bardyn is gastblogger. Ze is als aspirant van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek verbonden aan de onderzoeksgroep Geschiedenis van de middeleeuwen van de KU Leuven. Ze verricht onderzoek naar de sociale en economische positie van vrouwen in laatmiddeleeuwse steden.

Middeleeuwse schaduwpremiers

Gastblog door Ben Eersels.

BenEersels-Schaduwpremier-Cartoon‘Ik heb geen behoefte aan een debat over bedrijfswagens,’ liet de Antwerpse burgemeester en N-VA-voorzitter Bart de Wever op 2 december 2014 weten. Daarmee floot hij Johan van Overtveld, minister van financiën en nota bene zijn eigen partijgenoot, terug. Die had een dag eerder de deur open gezet voor een discussie omtrent het gunsttarief van bedrijfswagens, in het kader van de veelbesproken tax shift.

Een tweetal weken later stond De Wever opnieuw in de spotlights toen hij uitgebreid zijn ongezouten mening over de stakingen in België uit de doeken deed. ‘Kom dan zelf in de regering zitten’,  reageerde een boze Kris Peeters, minister van Werk, CD&V-kopstuk en coalitiepartner van de N-VA. Waar bemoeide de Wever zich eigenlijk wel mee? Was zijn plaats niet op het Schoon Verdiep in Antwerpen, in plaats van op het nationale politieke toneel? De demarches van De Wever voedden daarnaast ook de kritiek op premier Michel, die volgens zijn criticasters slechts een stropop zou zijn van ‘schaduwpremier’ De Wever.

Middeleeuwse precedenten

Antwerpen, ca. 1557.
Antwerpen, ca. 1557.

Historisch gezien is De Wevers interventie in de nationale politiek minder opzienbarend dan de reactie van Peeters laat uitschijnen. In de middeleeuwen hielden de stadsbesturen van het hertogdom Brabant en het graafschap Vlaanderen – grosso modo het huidige Vlaanderen – zich met veel meer zaken bezig dan enkel de lokale stedelijke politiek. De bestuurders van de grote steden waren er immers in geslaagd zich enorm te verrijken dankzij de lucratieve lakenhandel. Met die grote financiële rijkdom kwam ook politieke macht: er bestond immers geen systeem van vaste belastingen, waardoor de hertog en de graaf telkens wanneer zij geld nodig hadden een akkoord moesten sluiten met de stadsbesturen.

De steden besloten vaak om hun bedelende vorst inderdaad financiële hulp te verlenen, maar lieten het niet na om ook zelf voordeel te halen uit de situatie. De steden eisten in ruil voor hun goodwill immers verregaande privileges van de vorst, waardoor zij meer en meer bestuurlijke autonomie verkregen, terwijl de macht van de vorsten zienderogen verminderde. De hertog en de graaf zagen die evolutie uiteraard met lede ogen aan, maar stonden niet sterk genoeg om aan de wil van de stedelijke leiders te weerstaan.

Het verdrag van 1339

Het Gentse exemplaar van het verdrag van 1347.
Het Gentse exemplaar van het verdrag van 1339.

Op 3 december 1339 gingen de steden echter nog een stap verder. Op die dag sloten het hertogdom Brabant en het graafschap Vlaanderen een alliantie af, op zich niets ongewoons, ware het niet dat de grote Brabantse en Vlaamse steden – waaronder Antwerpen – door de stipulaties van die alliantie op verschillende vlakken een bijzonder verregaande beslissingsmacht verkregen. Zo werd er een gemeenschappelijke Brabants-Vlaamse munt en een bijbehorende commissie opgericht, die er op moest toezien dat de waarde van die munt constant bleef. Hoewel de muntslag in de middeleeuwen een exclusief voorrecht van de vorst was, zouden in die commissie zes vertegenwoordigers van de steden zetelen, tegenover slechts vier afgevaardigden van de vorsten. Ook in het overkoepelende juridische orgaan dat opgericht werd om onderlinge geschillen te regelen, zou er een meerderheid van stedelijke vertegenwoordigers zetelen.

De belangrijkste bepaling was misschien wel dat de militaire politiek van beide gebieden op elkaar afgestemd zou worden, met de bijkomende voorwaarde dat indien de Vlaamse graaf of Brabantse hertog oorlog wilde voeren, hij daarvoor eerst de toestemming van de andere vorst en vooral van de steden van beide gebieden moest verkrijgen. Zelfs op het vlak van internationale politiek konden de Brabantse en Vlaamse stadsbesturen dus een hartig woordje meespreken. De Wevers invloed op het nationale en internationale beleid steekt dus al bij al bleek af ten opzichte van zijn middeleeuwse voorgangers.

Recyclage van het verdrag

Verschillende artikels van het verdrag werden zelfs eeuwen later, in een totaal andere context, nog talloze malen opnieuw gebruikt. Tijdens de Nederlandse Opstand, die zou leiden tot de creatie van de onafhankelijke Republiek der Nederlanden, drukte Willem van Oranje het verdrag zelfs enkele keren opnieuw. De leider van de Nederlandse opstandelingen probeerde op die manier om de Brabanders en de Vlamingen te herinneren aan hun roemrijke verleden van onderlinge samenwerking, zodat zij hem zouden steunen in zijn strijd tegen de Spanjaarden.

Een traditie was geboren, want ook in een latere periode zouden de bepalingen van het verdrag regelmatig gebruikt worden als historisch argument in politieke en economische discussies. Zo verwezen enkele dissidenten uit onze gewesten in 1782 naar het verdrag als argument tegen de hervormingsplannen van hun nieuwe heerser, de Oostenrijkse keizer Jozef II. En toen in die periode de Lierse brouwers vrijheid van handel eisten, deden zij dat door zich te beroepen op één van de bepalingen van het verdrag van 1339. De Wever liet dus een unieke kans liggen om zich in een eeuwenlange historische traditie in te schrijven.

Meer lezen

Piet Avonds, ‘Beschouwingen over het ontstaan en de evolutie van het samenhorigheidsbesef in de Nederlanden’, in Jozef Andriessen, August Keersmaekers en Piet Lenders red., Cultuurgeschiedenis in de Nederlanden van de Renaissance naar de Romantiek, Leuven, 1986, 45-58.

Ben Eersels is gastblogger. Hij is als doctoraatsbursaal verbonden aan de onderzoeksgroep Middeleeuwen van de KU Leuven. Hij doet onderzoek naar de manieren waarop mensen bestuur en wetgeving in late middeleeuwen op een vredevolle manier trachtten te beïnvloeden.

Een onzichtbare vijand

Het waren krachtige beelden in de eindejaarsoverzichten van 2014: hulpverleners die met mondmaskers en witte pakken de strijd aanbonden met ebola in West-Afrika. De redactie van Time plaatste hen zelfs als Persons of the Year op de cover van hun kerstnummer en duidde die keuze als een eerbetoon aan hun moed en zelfopoffering. Dergelijke beelden zijn niet nieuw. Ze kunnen worden teruggevoerd tot het ontstaan van de moderne epidemiebestrijding aan het einde van de negentiende eeuw. Ook toen symboliseerden mensen in witte pakken de strijd tegen epidemieën. Anders dan nu werd die strijd echter veel optimistischer voorgesteld.

JorisVandendriessche-EenOnzichtbareVijand-CoverTime    JorisVandendriessche-EenOnzichtbareVijand-GezondheidsagentenAntwerpen

The Ebola Fighters in 2014 (l) en twee Antwerpse gezondheidsagenten in 1902 (r).

De zieke stad

In de negentiende eeuw was epidemiebestrijding het werkterrein van de ‘hygiënisten’, een diverse groep van artsen, ingenieurs en chemici die zich profileerden als ‘experts’ in de groeiende sector van de openbare gezondheidszorg. De context waarin de hygiënisten functioneerden was die van de grootstad. De teloorgang van de huisnijverheid en de opkomst van de textielindustrie had geresulteerd in een vlucht naar de stad. Een nieuwe arbeidersklasse leefde er nu in overbevolkte volkswijken. Het gebrek aan ruimte, riolering en zuiver drinkwater maakte bovendien dat epidemieën van cholera en tyfus precies in die volkswijken het sterkst toesloegen. Die realiteit leidde ertoe dat in de negentiende eeuw de stad vaak als ‘ziek’ werd omschreven. Het was een beeld waarop de hygiënisten met hun programma van stadssanering en gezondheidsmaatregelen inspeelden.

Gezondheidsagenten in Parijs, ca. 1900.
Gezondheidsagenten in Parijs, ca. 1900.

Eigentijdse foto’s moesten het project van ‘gezondmaking’ van de stad ondersteunen. Zij toonden het hygiënisme als een modern antwoord op de stedelijke gezondheidscrisis, en de hygiënisten als de voorvechters in de strijd tegen epidemieën. Dergelijke foto’s waren bovendien deel van de negentiende-eeuwse stadsmarketing. Zij representeerden de politieke wil van het stadsbestuur om te investeren in moderne gezondheidsdiensten en ondersteunden het prille sociale beleid. ‘Hygiëne’ werd in politieke kringen vooral gezien als een middel om de arbeidersklasse te verheffen en sociale spanningen te ontmijnen. Dat hele volkswijken daarbij moesten plaatsruimen voor open (en dus ‘gezonde’), maar vooral prestigieuze nieuwe boulevards werd niet als een probleem gezien.

Hygiëne als wetenschap

Opmerkelijk op de foto’s zijn ook de desinfectie-apparaten. Net als de witte pakken symboliseerden zij de wetenschappelijke basis waarop de stedelijke gezondheidspolitiek was gestoeld. Dergelijke apparaten waren nieuw in de late negentiende eeuw. Zij getuigden van de doorbraken in het laboratorium, waar voor het eerst de bacteriologische oorsprong van epidemische ziekten als cholera werd vastgesteld. Het was de tijd waarin de ontdekkingen van Robert Koch en Louis Pasteur de medische pers domineerden. Een nieuwe generatie artsen omarmde de laboratoriumwetenschap en verwierp oudere denkbeelden over het ontstaan van epidemieën. De strijd tegen ‘vuil’ werd nu een strijd tegen ‘bacteriën’. Al snel volgden experimenten met toestellen om woonkamers en kledij te ontsmetten. Het was een van de meest duidelijke toepassingen van de ontdekkingen in het labo. Ook de Antwerpse gezondheidsagenten poseerden niet zonder reden met een dergelijk apparaat.

Een desinfectie-apparaat in 1888.
Een desinfectie-apparaat in 1888.

Al deze wetenschappelijke ontdekkingen zorgden voor een sfeer van optimisme. Het was precies in deze periode dat de epidemiebestrijding bij uitstek als een ‘strijd’ werd beschreven. Onder wetenschappers van het eerste uur leefde de overtuiging dat het bacteriologisch onderzoek op termijn zou leiden tot het verdwijnen van alle epidemieën. Dat optimisme leek gegrond. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog werden nieuwe onderzoeksinstituten gebouwd en geraakte het hygiënisme geïnstitutionaliseerd aan de Belgische universiteiten. Vanaf 1908 kon je er het diploma van ‘hygiënist’ behalen. Met die investeringen, zo leek het wel, zou de strijd alleen maar worden opgevoerd en vielen er op korte termijn nieuwe resultaten te verwachten.

Beelden met een boodschap

Dat optimisme spreekt vandaag veel minder uit de foto’s van de hulpverleners in West-Afrika. Succes in de strijd tegen ebola lijkt vooral afhankelijk van de inzet van geëngageerde individuen. Het ongebreidelde geloof in de vooruitgang van de wetenschap, zoals bij hygiënisten, lijkt ver weg. Eens te meer maakte de ebola-epidemie duidelijk dat de toepassing van wetenschappelijke inzichten steeds gebeurt in een specifieke maatschappelijke context. Net zoals de foto’s van rond 1900 de politieke en sociale context van die tijd weerspiegelden, zo zijn ook de beelden van mensen in witte pakken vandaag niet neutraal. Zij blijven erg krachtig en wervend, maar brengen ook een ― enigszins ontnuchterende ― boodschap van een kwetsbare wetenschap in een geglobaliseerde wereld.

Meer lezen?

Joris Vandendriessche en Kaat Wils, ‘Een traject van onderhandeling. Hygiënisme als wetenschap, Antwerpen 1880-1900’, BMGN – The Low Countries Historical Review 128:3 (2013): 3-28. http://www.bmgn-lchr.nl/index.php/bmgn/article/view/9201

David S. Barnes, The Great Stink of Paris and the Nineteenth-Century Struggle against Filth and Germs (Baltimore: Johns Hopkins University Press, 2006).

Fabienne Chevallier, Le Paris moderne: Histoire des politiques d’hygiène, 1855-1898 (Rennes: Presses universitaires de Rennes, 2010).

Joris Vandendriessche is als postdoctoraal onderzoeker verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Hij is gespecialiseerd in de geschiedenis van de geneeskunde in de negentiende en twintigste eeuw. Momenteel werkt hij aan een brede socioculturele geschiedenis van het UZ Leuven in de twintigste eeuw.

Titelafbeelding: Desinfectie van een school in Parijs, ca. 1900.