Wie tijdens de jaren twintig van de vorige eeuw op de schoolbanken zat, kon niet ontsnappen aan de alomtegenwoordigheid van de oorlog. Al in de onmiddellijke nadagen van het conflict investeerde de Belgische overheid in de verspreiding van een vaderlandslievend relaas over de moedige strijd van het Belgische volk en zijn helden. Wie te jong was om eigen herinneringen aan de oorlog te hebben, zou leren herinneren op school.
Grote afwezige in dit verhaal waren de duizenden soldaten die psychisch aan de oorlog ten onder waren gegaan. Anders dan de fysiek verminkte soldaten werden zij niet opgevoerd als na te volgen voorbeelden die vaderlandsliefde en moed met hun gezondheid hadden betaald. Zelfs de minderheid van pacifistisch of internationalistisch ingestelde leraren die hun leerlingen liefde voor de vrede en afkeer van de oorlog wilden bijbrengen, besteedde verrassend genoeg geen aandacht aan de psychische tol van oorlog. Het inzicht dat oorlog psychisch trauma met zich meebrengt, zou pas vanaf de late jaren 1970 breed maatschappelijk gehoor vinden. De Amerikaanse mobilisatie rond de Vietnamoorlog en zijn verwoestende effecten op de veteranen speelde daar een grote rol in. Tot dan regeerde het stigma van lafheid en gebrek aan mannelijkheid.
Nationale traumaculturen
Dat soldaten last krijgen van oorlogsmoeheid, is al sinds de oudheid bekend. Traditioneel werd die toestand met de term ‘nostalgie’ aangeduid. Tijdens de Amerikaanse burgeroorlog in de jaren 1860 – de periode waarin de psychiatrie en de neurologie zich als aparte medische disciplines ontwikkelden – werd de specifiekere term ‘neurasthenie’ gebruikt. En tijdens de Eerste Wereldoorlog deed de term ‘shell shock’ zijn intrede. Hoewel deze naam verwees naar de directe effecten van ontploffende granaten, groeide al vroeg tijdens de oorlog het besef dat ook wie niet onmiddellijk in vuurgevechten betrokken was, ziek kon worden door angst en onzekerheid. De symptomen waren niet min: verlamming, doofheid, stomheid, spasmen, waanbeelden, angsten, geheugenverlies. De omvang en intensiteit van het eeuwenoude fenomeen leek samen met de gewelddadigheid en het industrieel karakter van de oorlog exponentieel te zijn toegenomen.
Hoewel shell shock zich in alle oorlogvoerende landen op grote schaal voordeed, was de betekenis die de aandoening kreeg in elk land anders. Centraal in de discussie stond de vraag of de symptomen volledig gezonde mannen konden treffen, dan wel of het slechts ging om mensen die al een fysieke of mentale aanleg tot ziekte hadden. Dat kerngezonde dappere jongens ten prooi konden vallen aan totale aftakeling, bleek een moeilijk te aanvaarden realiteit. Zo leefde in Frankrijk in medische en militaire kringen de overtuiging dat oorlogshysterie (zoals shell shock daar veelal werd genoemd) eigenlijk een probleem van een falende wil was, en dus een probleem van lafheid en verraad. Bestraffing en ‘heropvoeding’ via zware elektrotherapie en het dwingend inpraten op de soldaten was het antwoord. In Italië werden verbanden gelegd met erfelijk geachte fenomenen van fysieke en mentale degeneratie onder de ‘lagere’ bevolkingsgroepen. Gezien het grote tekort aan soldaten was de militaire druk op artsen er bijzonder groot; hun devies was dat met pijnlijke en bestraffende methodes soldaten sneller opnieuw naar het front konden worden gestuurd dan met een teveel aan empathie.
In Groot-Brittannië was het beeld veel diffuser. De kwestie van de ‘aanleg’ beroerde ook hier de gemoederen, maar veel artsen konden niet anders dan vaststellen dat shell shock ook kerngezonde jongens trof. De gehanteerde therapieën waren diverser, maar eenduidige resultaten bleven uit. Lichte elektrotherapie bleek vaak het enige middel om verlamming te verhelpen, al werd de nood aan (tijdsintensieve en dus dure) psychotherapie door velen erkend. Maar net als elders kregen ook hier fysieke verwondingen prioriteit boven mentale problemen. En ook hier werden soldaten geëxecuteerd wegens verraad of desertie, terwijl zij eigenlijk – zo besefte men soms toen al – aan shell shock leden. De grootste erkenning van de realiteit en de specificiteit van de problematiek was te vinden in de Verenigde Staten. Een latere intrede in de oorlog en een sterkere positie van de psychiatrie binnen het leger maakten er een meer systematische opbouw van expertise mogelijk.
Ook in België toonden psychiaters zich over het algemeen begripvol ten aanzien van shell shock patiënten. Met wisselend succes trachtten zij de verminderde verantwoordelijkheid van de soldaten en de nood aan een specifieke behandeling ten aanzien van de militaire autoriteiten te verdedigen.
Brits beeldfragment ter promotie van genezingsprogramma’s voor shell shock.
Strijd om erkenning
Het shell shock probleem eindigde niet met de oorlog, wel integendeel. Nieuwe vragen lagen nu op tafel. Moest er met het oog op een gespecialiseerde behandeling worden gestreefd naar aparte psychiatrische tehuizen voor oorlogsveteranen? En hadden zij net als fysiek verminkte veteranen recht op een financiële vergoeding? De antwoorden op beide vragen verschilden van land tot land, maar globaal genomen was de wil om te investeren in specifieke instellingen gering, en was het pad naar een erkenning van oorlogsinvaliditeit bezaaid met hindernissen.
In België werden de soldaten met shell shock verspreid over de bestaande psychiatrische instellingen. In veel gevallen werden zij er geïnterneerd. Vaak smeekten de ouders de dienstdoende arts om hun zoon, die zij al jaren niet meer hadden gezien, naar huis te laten komen: ‘hij is toch altoos bij ons braeve geweest’ . Dat lukte soms, al bleek een heropname vaak nodig. Nog ongelukkiger was het lot van soldaten wier geheugenverlies zo groot was dat zij hun eigen naam en identiteit vergeten waren. Als er geen familieleden te hulp schoten, werden zij gecategoriseerd als soldat inconnu vivant. De onbekende soldaat had zo een levende, maar nooit herinnerde pendant.
Meer lezen
Tine Hens m.m.v. Saartje Vanden Borre en Kaat Wils, Oorlog in tijden van vrede. De Eerste Wereldoorlog in de klas, 1919-1940, 2015.
Pieter Verstraete en Christine Van Everbroeck, Verminkte stilte. De Belgische invalide soldaten van de Groote Oorlog, 2014.
Mark S. Micale en Paul Lerner (eds.), Traumatic Pasts. History, Psychiatry, and Trauma in the Modern Age, 1870-1930, 2001.
Kaat Wils is als hoogleraar verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750 van de KU Leuven. Ze doet onderzoek op het terrein van de geschiedenis van de humane en biomedische wetenschappen, de geschiedenis van gender en lichamelijkheid, onderwijsgeschiedenis en geschiedenisdidactiek.