Categoriearchief: Mentaliteiten & gevoelens

De liefdesbrieven van Michel Foucault

De Franse filosoof Michel Foucault is een van de meest geciteerde auteurs in de humane wetenschappen. Hoewel hij zich zelf verzette tegen dergelijke labels, wordt hij vaak als een belangrijk vertegenwoordiger van het poststructuralisme en postmodernisme opgevoerd. Hij schreef vernieuwende en controversiële werken over de geschiedenis van de waanzin, van ziekenhuizen, van de menswetenschappen, van de gevangenis en van de seksualiteit. Hij toonde aan hoe kennis en macht steeds samengaan en voor een groot deel bepalen hoe we grenzen trekken tussen waanzin en rede, tussen ziek en gezond,  tussen pervers en normaal. Foucault was vaak scherp,  meedogenloos voor zijn critici en had weinig geduld met wie hem niet begreep. Minder bekend is dat hij ook zelf op de rand van de waanzin balanceerde en bovendien een waar romanticus was.

Een getroebleerde jongeman

Foucault als koorknaap in Poitiers.
Foucault als koorknaap in Poitiers.

Paul-Michel Foucault, want dat is zijn eigenlijke naam, werd op 15 oktober 1926 geboren in Poitiers, een slaperig Frans provinciestadje. Hij groeide op in een welstellend gezin: zijn vader was een gereputeerd chirurg en zijn moeder kwam uit een rijke artsenfamilie. Foucaults schooljaren waren weinig bijzonder. Hij was geen zeer sterke leerling, maar werkte erg hard, zeker in zijn latere schooljaren. Hij wilde binnenraken in de Ecole Normale Supérieure in Parijs om er filosofie te studeren. Nadat hij een eerste keer niet door het ingangsexamen raakte, trok hij in de herfst van 1945 naar Parijs om er zich verder voor te bereiden.

In 1946 raakte Foucault door het toelatingsexamen, maar zijn tijd aan de ‘ENS’ was niet bepaald gelukkig. Het groepsleven, de ego’s en de ongetemperde ambities stonden hem fel tegen. Bovendien worstelde hij met zijn homoseksualiteit en voelde hij zich extreem lelijk. Zijn escapades in het Parijse homoleven bezorgden hem een enorm schuldgevoel. Hij zonderde zich af, kwam slechts uit zijn eenzaamheid om met anderen te spotten en vergat zich in zijn werk – dat hij overigens met verve verrichtte. Hij was bij momenten bezeten door pijn en geweld, behing zijn kamer met posters van marteltuigen en bewerkte zichzelf verschillende keren met een mes. Hij zocht heil in drank en drugs en werd meermaals bewusteloos van de drank teruggevonden. In 1948 en 1950 deed hij twee zelfmoordpogingen en kreeg psychiatrische hulp.

Lelijk als een luis

Jean Barraqué
Jean Barraqué.

In 1952 ontmoette Foucault voor het eerst Jean Barraqué. Foucault had intussen zijn Agrégation gehaald en mocht dus les geven in het middelbaar onderwijs. Daar had hij weinig interesse in en na een kort verblijf in een Parijs’ onderzoeksinstituut werd hij als deeltijds docent aangesteld aan de universiteit van Rijsel. Jean Barraqué, anderhalf jaar jonger dan Foucault, was een – toen nog niet erg succesvol – componist van vooral seriële muziek. Foucault en Barraqué ontmoetten elkaar op een concert en raakten bevriend en die vriendschap evolueerde al snel in een stormachtige, passionele liefdesrelatie. Foucault noemde Barraqué in een brief ‘schattig, maar lelijk als een luis’.

Barraqué introduceerde Foucault in de wereld van de ‘ondeugende jongens’. Het betekende een kantelpunt in Foucaults leven. Zijn relatie met Barraqué, weliswaar vaak overgoten met alcohol en sadomasochistische praktijken, hielp Foucault om vrede te nemen met zijn seksuele voorkeuren. Hij werd, misschien wel voor het eerst, echt gelukkig. Toen hij  in 1955 een aanstelling in Zweden kreeg, was Foucault nog steeds dolverliefd. Hij schreef zijn geliefde tal van brieven, die bol staan van de literaire verwijzingen, maar ook overgoten zijn met een dikke saus romantiek. Citeren uit de brieven is niet toegelaten, maar de teneur is als volgt:

We hebben maar één leven, en misschien hebben we het samen. Je afwezigheid is een leegte die slechts tot leven komt bij elke nieuwe brief. Mijn enige wens is jouw geluk, jouw vrijheid, jouw plezier. Soms, ’s nachts in mijn smalle bed geduwd tegen de muur vind ik je terug: ik ga binnen in de heerlijk samengebalde ruimte van lichaam tegen lichaam. Tegen je lig ik geduwd, als een bloem tegen een blad papier. Ik hoor alleen je stilte, glip zachtjes onder je slaap, voel alleen je adem. Jij bent mijn meest trouwe waanzin.

De roes van de waanzin

Foucault tijdens een etentje in Uppsala - met een opmerkelijke haardos.
Foucault tijdens een etentje in Uppsala – mét haardos.

Hoewel Foucault nog geregeld naar Parijs terugkeerde, deed de fysieke scheiding de relatie geen goed. In de herfst van 1955 stopte Barraqué met het beantwoorden van Foucaults brieven uit Zweden. Hij verkoos zijn werk boven ‘de val van de liefde’. In zijn laatste brieven klinkt Foucault erg verslagen. Barraqué was hem nog steeds dierbaar, maar hij gunde hem zijn leven en zijn keuzes. Barraqué schreef Foucault een laatste brief in het voorjaar van 1956. Hij had geen zin meer in een relatie die alleen maar achteruit kon gaan. ‘Ik wil geen deelnemer of toeschouwer zijn van deze aftakeling. De roes van de waanzin is voorbij.’ Foucault deed nog een laatste poging en vroeg Barraqué om toch samen de vakantie de nemen die ze al besproken hadden. Barraqué weigerde. Hun relatie was niet meer.

Foucault was aangedaan, maar hij viel niet terug in zijn crises van weleer. Hij had intussen, mede dankzij Barraqué, vrede genomen met zichzelf. Het excessieve alcoholgebruik verdween. Werk werd opnieuw Foucaults voornaamste bezigheid. Zijn jeugdjaren en zijn relatie met Barraqué hadden echter een blijvende invloed op de rest van zijn leven en werk. Barraqué had Foucault kritisch doen denken over Hegel en over de klassieke Franse filosofie. Barraqué was Foucaults kennismaking met de moderne wereld. Foucault, die balanceerde op de grens met de krankzinnigheid, werd de filosoof van de waanzin. Foucault, die moeite had met zijn eigen homoseksualiteit, werd de revolutionaire geschiedschrijver van de seksualiteit. Zijn jeugd had Foucault voor lastige problemen gesteld. Barraqué had hem geholpen een oplossing te vinden.

Meer lezen

Didier Eribon, Michel Foucault: een biografie, Amsterdam, 1990.

David Macey, Michel Foucault (Critical Lives), Londen, 2004.

Lynne Huffer, Mad for Foucault: Rethinking the Foundations of Queer Theory, New York, 2010.

Elwin Hofman is als aspirant van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750 aan de KU Leuven. Hij doet onderzoek naar de zelfopvattingen van moordenaars, prostituees en sodomieten in de laatachttiende-eeuwse Zuidelijke Nederlanden.

De traditie van het huwelijk

Gastblog door Andrea Bardyn.

Het was een revolutionaire oproep in de meest traditionele periode van het jaar: net na Kerstmis pleitte de Antwerpse bisschop Johan Bonny voor een kerkelijke erkenning van homoseksuele relaties. Extreem conservatieve middens reageerden vlammend. Een marginale studentengroepering werkte zichzelf in het nieuws door Bonny’s oproep niet-katholiek te noemen. Vanuit andere hoeken luidde het dat het huwelijk een goddelijke instelling was en dat Bonny zichzelf buiten de kerkelijke traditie plaatste.

Het huwelijk was niet altijd een blijde gelegenheid.
Het huwelijk was niet altijd een blijde gelegenheid. (British Library)

Aan de basis van deze discussie ligt de vraag naar de essentie van het (kerkelijk) huwelijk. Voorstanders van traditie schermen daarbij met die ene, ware en onveranderlijke vorm van het huwelijk. Op zoek naar munitie keren zij zich graag tot het verleden. De middeleeuwen – vaak gezien als vergaarbak van al wat oud en traditioneel is – lijken daarvoor de aangewezen periode. Maar wie in de middeleeuwen zoekt naar de historische essentie van het huwelijk, bereidt zich best voor op een verrassende uitkomst.

Een vroege traditie van diversiteit

Tot de elfde eeuw is zoeken naar een eenvormige definitie van het huwelijk een vruchteloze onderneming. Wie een verzameling middeleeuwse geleerden uit deze periode zou vragen wat een geldig huwelijk was, zou een ander antwoord krijgen naargelang de geleerde in kwestie. Sommige kerkgeleerden opperden bijvoorbeeld dat goederenuitwisseling de basis was – trouwen was immers vooral een economische verbintenis tussen families. Anderen stelden dan weer dat de gehuwden dezelfde sociale rang moesten hebben vooraleer ze konden trouwen, en heel wat andere wijsgeren verklaarden een huwelijk wettig zodra een koppel seksuele contacten had.

AndreaBardyn-MiddeleeuwsHuwelijk-9Er was dus geen sprake van hét ware huwelijk tijdens de vroege middeleeuwen, en evenmin van het huwelijk als de enige getolereerde relatievorm. Zo gaf de beroemde Karel de Grote er de voorkeur aan zijn dochters niet te laten trouwen, maar zag hij er geen graten in dat zij langdurige relaties hadden. Bovendien was het huwelijk ook voor geestelijken een optie: hoewel er regelmatig bezwaren opdoken tegen het klerikaal huwelijk, hadden getrouwde priesters een plaats binnen de vroegmiddeleeuwse kerk – sterker nog, sommigen zagen het huwelijk voor clerici zelfs als de beste garantie tegen onkuisheid.

Het dilemma van Maria en Jozef

In de elfde en twaalfde eeuw bouwde de kerk een meer eenduidige regelgeving uit over trouwen. Daarmee zou ze uiteindelijk de fundamenten leggen van het moderne huwelijk. De zoektocht naar een uniforme visie op het huwelijk maakte deel uit van een grootschalige kerkhervorming waarmee de kerk haar onafhankelijkheid tegenover de staat probeerde te vestigen. De verplichting van het celibaat voor geestelijken trok vanaf nu een duidelijke grens tussen de wereld van de gewone mens en die van de clerus – in theorie althans, want heel wat clerici bleven relaties aangaan met vrouwen. De reacties hierop verschillenden sterk: soms werd dit door de plaatselijke bevolking veroordeeld en aangeklaagd, maar evengoed werden de relaties van geestelijken getolereerd en gezien als een ‘huwelijk in alles behalve in naam’.

AndreaBardyn-MiddeleeuwsHuwelijk-15
Ja, ik wil!

Een ander domein dat de kerk vanaf nu claimde was de autoriteit over het bepalen van een wettig huwelijk. Maar wat was dan een geldig huwelijk? Tussen de wirwar aan definities schoven kerkgeleerden vooral twee principes naar voren: de vrije wil van de partners en de seksuele voltrekking van het huwelijk. Maar seks als voorwaarde voor een geldig huwelijk stelde de kerk voor een probleem: aangezien Maria maagd was, zou dat betekenen dat haar huwelijk met Jozef onwettig was. Na jarenlange debatten bereikte men een consensus dat de enige absolute voorwaarde voor een huwelijk de vrijwillige instemming van beide partners was, en de partners alleen: ja, ik wil!

Geheime geloften

De nadruk op wederzijdse instemming betekent niet dat liefde de belangrijkste drijfveer werd voor een huwelijk: dat gebeurde pas in de achttiende eeuw. Een huwelijk bleef in de eerste plaats een familiezaak waarin economische en praktische motieven primeerden. Toch gaf deze nieuwe invulling van het huwelijk heel wat jongeren een ongeziene hefboom tegen de wil van hun familie. Het volstond immers dat twee geliefden elkaar het ja-woord gaven, zelfs zonder getuigen of een priester in de buurt, om te kunnen trouwen.

Geheime Geloften. (H. Roosenboom, Het Helmondboek)
Geheime geloften. (H. Roosenboom, Het Helmondboek)

In 1469 trouwde de Engelse adelsdochter Margery Paston zo in het geheim met de rentmeester van haar familie. Haar familie zag daardoor een strategisch huwelijk met een rijke edelman in het water vallen en protesteerde bij de bisschop. Die kon echter enkel besluiten dat Margery’s huwelijk wettig was. Voor een edelvrouw was deze keuze uitzonderlijk, maar jongeren uit gewone gezinnen gingen vaak in tegen de plannen van hun familie. Deze geheime huwelijken leverden heel wat problemen op – voor families én voor de partners: het kwam maar wat vaak voor dat een veronderstelde echtgeno(o)t(e) ineens ontkende ooit een huwelijksgelofte te hebben afgelegd, om vervolgens met een ander te trouwen. Uiteindelijk zou de kerk in 1563 na lange debatten besluiten dat een geldig huwelijk voortaan in het bijzijn van een priester en getuigen moest gebeuren.

Verandering als traditie

Doorheen de middeleeuwen veranderde de invulling van het huwelijk dus regelmatig: wat een huwelijk was, hoe het werd afgesloten en wie een huwelijk kon aangaan waren geen vaste waarden, maar evolueerden mee met de samenleving. Bovendien was het huwelijk weliswaar de norm, maar verre van de enige optie voor middeleeuwse mensen. Net zoals vandaag was in middeleeuws Noord-Europa ongeveer één derde van de bevolking alleenstaand. Daarnaast kozen heel wat anderen voor een relatie in een grijze zone – niet officieel erkend maar wel vaak getolereerd – bijvoorbeeld met een priester of een gescheiden persoon.

De ware essentie van het huwelijk valt dus niet te destilleren uit de geschiedenis van het middeleeuws huwelijk – of misschien toch: variatie en verandering. In die zin past Bonny’s pleidooi voor een nieuwe invulling van het huwelijk, die aangepast is aan moderne relatievormen, in een lange traditie.

Meer lezen

Stephanie Coontz, Marriage, a history. How love conquered marriage, New York, 2005.

Ruth Mazo Karros, Unmarriages. Women, men and sexual unions in the middle ages, Philadelphia, 2012.

Andrea Bardyn is gastblogger. Ze is als aspirant van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek verbonden aan de onderzoeksgroep Geschiedenis van de middeleeuwen van de KU Leuven. Ze verricht onderzoek naar de sociale en economische positie van vrouwen in laatmiddeleeuwse steden.

The Imitation Game

Sinds kort speelt The Imitation Game, een historische thriller over het leven van Alan Turing, in de Belgische cinemazalen. Spoilers: Turing was een Britse wiskundige die tijdens de Tweede Wereldoorlog een cruciale rol speelde bij het kraken van de Enigmacodes, de codes waarmee de Duitse troepen hun radioberichten versleutelden. Na de oorlog werkte hij verder aan allerlei wiskundige innovaties en legde hij mee de basis van de moderne computer. In 1952 werd Turing aangeklaagd en veroordeeld voor homoseksuele handelingen. De rechter stelde hem voor de keuze tussen een gevangenisstraf en een hormonenbehandeling die zijn libido moest verlagen. Hij koos het laatste. In 1954 werd Turing in zijn huis dood aangetroffen; vermoed wordt dat hij zelfmoord pleegde. In 2013 kreeg hij van de Britse Queen postuum pardon voor zijn veroordeling voor homoseksualiteit. En nu is er dus een film over zijn leven.

Eindelijk eerherstel!

De film is (ietwat losjes) gebaseerd op een biografie van Turing door Andrew Hodges uit 1983 en focust op drie periodes in zijn leven: zijn moeilijke jeugd als zonderling, zijn tijd als cryptograaf tijdens de Tweede Wereldoorlog, en zijn vervolging, veroordeling en depressie. Het stond in de sterren geschreven dat The Imitation Game het goed zou doen: met een topacteur als Benedict Cumberbatch (Sherlock), een getormenteerde underdog als held en een vleugje oorlogsheroïek kon er weinig misgaan. De kritieken waren dan ook grotendeels lovend. De portrettering van Turing door Cumberbatch oogstte bijzondere lof. Acht Oscarnominaties konden niet uitblijven.

Alan Turing in 1951.
Alan Turing in 1951.

Verschillende belanghebbende partijen drukten hun tevredenheid met de film uit. Leden van Turings familie, bijvoorbeeld, prezen de film voor de accurate portrettering van hun oom. De grootste Amerikaanse holebirechtenorganisatie, Human Rights Campaign, huldigt op 31 januari de filmmakers tijdens een galadiner in New York. Voorzitter Chad Griffin meldde dat ‘Alan Turing was a true hero’, ‘yet during the most tragic part of his lifetime, he stood alone and endured unimaginable torment and shame because he was gay’. De film, zo ging Griffin verder, gaf nu miljoenen mensen over de hele wereld de kans om deze briljante man te waarderen voor zijn baanbrekende werk. Turing was in ere hersteld.

Een kunstwerk vol fouten

Toch verkeerde niet iedereen in jubelstemming. The Imitation Game nam het namelijk niet al te nauw met historische feiten. Zoals vaak bij historische films werden allerlei gebeurtenissen en beslissingen verdicht op Turing en zijn naaste omgeving. Turing was veel minder de enige verantwoordelijke voor het breken van Enigma dan de film laat uitschijnen. Voor een subplot waarbij Turing contact had met de MI-6 is bovendien geen enkele aanwijzing. Ook bij de karakterisering van Turing permitteerden de filmmakers zich grote creatieve vrijheid: zoals sommige recensenten opmerkten, werd Turing wel heel erg als sociaal gehandicapt voorgesteld. Hij kan niet samenwerken met anderen, niet lachen, niet flirten. Nochtans zijn er getuigenissen van collega’s die beweren dat Turing veel gevoel voor humor had en goede banden met zijn collega’s onderhield. Turing lijkt in The Imitation Game wel heel erg op Cumberbatch’ andere antisociale genie – Sherlock Holmes.

Waterlelies van Monet.
Waterlelies van Monet.

Scenarioschrijver Graham Moore wuifde de kritiek weg. ‘Fact checking’ was niet de taal die gebruikt diende te worden om een film te bekritiseren. De film is een kunstwerk, geen Wikipediapagina. ‘You don’t fact check Monet’s Water Lilies. That’s not what water lilies look like, that’s what the sensation of experiencing water lilies feels like.’ (Er zit een zekere ironie in die uitspraak, want ook Monet kreeg tijdens zijn leven veel kritiek op zijn ongetrouwe voorstelling van waterlelies.) Het doel van de film was, aldus Moore, het publiek een idee te geven hoe Turing ‘voelde’, een ervaring van ‘Turing-ness’. Daar heeft hij uiteraard gelijk in, maar het blijft jammer dat dat moest leiden tot een wel erg herkenbaar gevoel. Volgens de filmmakers ‘voelde’ Turing kennelijk als het prototype van een sociaal onaangepast genie.

Gelukkig is het nu allemaal beter

The Imitation Game plaatst Turing natuurlijk ook in zijn tijd. Er is veel zorg besteed aan het historische kader en de filmmakers slagen er vrij goed in de tijdsperiode te schetsen. Er zijn echter ook kansen gemist. Turings homoseksualiteit, bijvoorbeeld, komt vooral negatief aan bod – iets waarmee het grote genie moest leven. Als wiskundige kende hij triomfen, als homoseksueel alleen ellende. Geen gekus, geen geflirt, geen (godbetert) seks. Alleen liefdesverdriet, chantage en vervolging. Turing wordt zo wel wat een ‘only gay in the village’. Dat is jammer, niet alleen omdat Turing wel degelijk seksueel actief was, en vrij open over zijn seksuele voorkeur communiceerde, maar ook omdat het een erg stereotiep beeld ophangt van de geschiedenis van de homoseksualiteit: tot het einde van de jaren zestig was homoseksueel zijn verschrikkelijk.

Benedict Cumberbatch als Alan Turing bij zijn machine om Enigma te kraken.
Benedict Cumberbatch als Alan Turing bij zijn machine om Enigma te kraken.

Inderdaad, er vonden mensonwaardige toestanden plaats in het Verenigd Koninkrijk, met verplichte behandelingen als psychoanalyse, hormoneninjecties en aversietherapie. In de jaren vijftig leefde bij veel homoseksuele mannen – meer dan voorheen – grote angst voor vervolging. Maar zeker in de jaren ’30 en ’40 floreerde in de grote steden ook een flamboyant homoseksueel uitgaansleven – zoals Turing persoonlijk kon ervaren. De facto was er ook een grote tolerantie en zelfs aanvaarding van homoseksuelen door hun omgeving, meer dan soms later het geval was. Heel wat homo’s waren helemaal geen getormenteerde eenzaten. Daarvan zien we helaas weinig in The Imitation Game. De film toont vooral de vreselijkheden van de tijd. Ik wil zeker niet ontkennen dat die er waren, en dat het belangrijk is om ze in herinnering te houden, maar die focus leidt helaas al te vaak tot een zelfgenoegzaam op de borst kloppen dat het nu toch allemaal beter is.

Meer lezen:

Christian Caryl, ‘A poor imitation of Alan Turing’, The New York Review of Books Blog, 19/12/2014.

Matt Cook red., A gay history of Britain. Love and sex between men since the Middle Ages, Oxford, 2007.

Andrew Hodges, Alan Turing: The Enigma, Londen, 1983.

Elwin Hofman is als aspirant van het FWO-Vlaanderen verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Hij doet onderzoek naar het ontstaan van een moderne zelfopvatting bij moordenaars, prostituees en sodomieten in de Zuidelijke Nederlanden in de late achttiende eeuw.

De eeuw van tranen

Proficiat, u bent geselecteerd voor deelname aan de populaire televisiequiz De slimste mens ter wereld. De immer guitige quizmaster trakteert u op volgende vraag: wat weet u over de achttiende eeuw? De kans is groot dat u het heeft over Verlichting, Rede, Franse Revolutie  en Industriële Revolutie. Maar dat ene antwoord voor 50 punten ontbreekt nog. De achttiende eeuw, wilde de quizmaster horen, was de eeuw van emoties, sensibiliteit en sentimentalisme. Het was de eeuw van tranen.

Luistersuggestie

Morele gevoelens

Tot het midden van de achttiende eeuw was het ongepast emoties in het publiek te tonen. Emoties mochten wel beleefd worden, maar ze moesten beheerst blijven. Niet iedereen, zo meende men, kon dat echter even goed: het talent om emoties te bedwingen werd vooral aan mannen toegeschreven. Die opvatting had als gevolg dat er wel enig begrip getoond werd als vrouwen een traan lieten, maar dat wenende mannen al snel als verwijfd gezien werden. Vanaf ongeveer 1750 veranderde dat. Onder invloed van het Verlichte gedachtegoed kregen emoties een positievere waardering.

Verlichte filosofen waren immers op zoek naar een nieuw, niet-religieus principe dat een vreedzame en morele samenleving kon garanderen. Dat vonden ze in het ‘morele sentiment’: menslievendheid en medelijden moesten verhinderen dat totale wanorde uitbrak in een puur door eigenbelang gedreven samenleving. Door de opvatting dat medelijden natuurlijk en goed was, zowel bij mannen als vrouwen, werd het ook goed om openlijk emoties te tonen. De nieuwe achttiende-eeuwse man mocht dan ook wel eens een traan laten. Het was een teken van zijn oprechte emotionele betrokkenheid.

Jankende lezers

ElwinHofman-EeuwVanTranen-LaNouvelleHeloiseHet duidelijkst verscheen de gevoelige mens in de literatuur, met name in het snel populair wordende genre van de roman. In Henry Mackenzies The Man of Feeling, Jean-Jacques Rousseau’s Julie, ou la nouvelle Héloïse of Goethes Die Leiden des jungen Werthers waren het niet alleen vrouwen, maar ook mannen die voortdurend door emotie bedwelmd werden. Ook in het Nederlandse taalgebied legde Rhijnvis Feith in zijn Julia de nadruk op de tedere gevoeligheid van de verliefde hoofdpersonages. In al deze – voor de hedendaagse lezer oeverloos saaie – romans stonden niet de gebeurtenissen, de actie of het plot centraal, maar de emotionele verwerking van levensgebeurtenissen van de personages.

De auteurs van sentimentele romans wilden niet gewoon een verhaal vertellen. Ze wilden hun lezers bewegen, zoals ze, naar eigen zeggen, ook zelf bewogen waren bij het schrijven. En daar waren ze behoorlijk succesvol in. Uit de duizenden brieven die Jean-Jacques Rousseau ontving, blijkt dat de lezers van La nouvelle Héloïse overwelmd werden door sentiment. Mensen moesten zich wenend doorheen zes volumes puur sentiment werken, werden ziek van verdriet of weenden net zo hevig dat een reeds lang aanslepende verkoudheid plotsklaps genas. Lezers schreven dat La nouvelle Héloïse hen dieper inzicht had gegeven in zichzelf en namen zich voor deugdzamer te gaan leven.

Overal tranen

Prent uit Julia van Rhijnvis Feith.
Prent uit Julia van Rhijnvis Feith.

De nieuwe gevoeligheid was echter niet alleen een kwestie van literatuur. In alle domeinen van het leven drong ze door. Priesters begonnen in hun preken op het gemoed van hun toehoorders in te spelen en durfden al eens in tranen uit te barsten. Advocaten beweenden in de rechtbank het grote onrecht dat hun cliënt was aangedaan. Bij het overlijden van Maria-Theresia, vorstin van de Nederlanden, stortte het ganse volk tranen. En niet alleen de hoge klasse – die meest direct beïnvloed was door de nieuwe literatuur – toonde zich van haar gevoeligste kant. Vanaf de jaren 1770 werd het zelfs in criminele ondervragingen gebruikelijk om emoties in te zetten om de eigen onschuld aan te tonen. Zo gaf een meisje dat verdacht was van prostitutie in 1777 aan dat ze inderdaad met iemand seks gehad had, maar dat dit tegen haar wil geweest was, en dat ze “dickwils over den selven voorval is weenende”. Met dat soort argumenten stond ze zeker niet alleen. “Je sens donc je suis” was het adagium van de tijd.

Al snel werd de overdreven sentimentaliteit ook bekritiseerd. Vooral vanaf de jaren 1790 werd overdreven gevoeligheid het voorwerp van satire en werden wenende mannen onderwerp van spot. De sentimentaliteit was zo ver tot in het extreme doorgetrokken, dat ze niet langer houdbaar was. Het publiekelijk tonen van emoties werd niet langer als een teken van authenticiteit gezien, maar integendeel als manipulatief en onoprecht. Ware emoties, zo luidde het nu, hoorden thuis in de private sfeer. Tranen werden iets voor thuis, iets individueels, iets voor vrouwen. Mannen moesten niet in de eerste plaats hun oprechte emoties tonen, maar zich eervol en beheerst gedragen. In het publiek wenen werd een schande. De eeuw van tranen was voorbij.

(Elwin Hofman)

Elwin Hofman is als aspirant van het FWO-Vlaanderen verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Hij doet onderzoek naar het ontstaan van een moderne zelfopvatting bij moordenaars, prostituees en sodomieten in de Zuidelijke Nederlanden in de late achttiende eeuw.

Titelafbeelding: Jean-Baptiste-Marie Pierre, La mauvaise nouvelle, 1740.

Luistersuggestie: Lacrimosa (‘Tranen’) uit het Requiem van Mozart, gecomponeerd in 1791, het hoogtepunt en eindpunt van het sentimentalisme. Uitvoering door het Collegium Vocale onder leiding van Philippe Herreweghe.

Zondagsrust of zondagsdrukte?

Moeten winkels open zijn op zondag of niet? Het debat laaide niet lang geleden weer hoog op. Er zijn vele argumenten pro en contra. Het voornaamste argument is het comfort en de dienstverlening voor de consument. Er wordt gesproken over de extra omzet voor individuele ondernemers en over de economische voordelen voor de steden waar winkels open zijn. Anderen waarschuwen dat zondagsopening niet altijd rendabel is en dat zelfstandigen ook rust moet worden gegund. Het kan niet de bedoeling zijn, stelt Unizo, dat winkeliers hun winkel open houden uit angst voor de concurrentie. Ook de winkelbedienden lieten al van zich horen. Het is bij die groep dat het debat over zondagsrust ooit begon, meer dan een eeuw geleden.

Zondagssluiting

Tot aan het eind van de negentiende eeuw was het gebruikelijk om op zondag te gaan winkelen of boodschappen te doen. Arbeiders en winkelbedienden werkten dan ook vaak lange dagen en volle weken. Pas in de jaren 1890 kwam de idee van zondagssluiting op de politieke agenda. In fabrieken waren directeurs vrij snel overtuigd, maar in de kleinhandel bestond meer weerstand. Het probleem was dan ook complexer. De discussie werd namelijk niet alleen  gevoerd tussen winkelbedienden en hun bazen, maar ook die bazen waren het oneens. Grotere winkels voor de burgerij konden zich de zondagssluiting makkelijker veroorloven dan de kleinste winkeliers die leefden van de klandizie van arbeiders. Het duurde dan ook tot 1905 voor er een wet kwam die het winkelen op zondag beperkte.  In de wet van 1905 werd vastgelegd dat het winkelpersoneel recht had op één vrije dag per twee weken en dat winkels slechts beperkt open mochten zijn op zondag.

Het debat werd destijds gevoerd in gelijkaardige termen als vandaag. Voorstanders van de zondagsrust waren bezorgd om het welzijn van de winkelbedienden en tegenstanders waren begaan met de omzet en de concurrentie. Anders dan vandaag, maakte het vraagstuk van de zondagsrust rond 1900 deel uit van een ruimere discussie. Het kaderde in een meer omvattende strijd voor betere werk- en levensomstandigheden voor arbeiders en bedienden: kortere werkdagen, voldoende rustmomenten, een goede verloning en een eerlijke behandeling.

Ligue sociale des acheteurs

AnneleenArnout-Zondagsrust-BourseVanzelfsprekend waren vakbonden en politici voorvechters in deze strijd, maar minder voor de hand liggend en anders dan vandaag stonden ook groepen consumenten op de barricades. Een van die consumenten was een anonieme adellijke dame die op 5 oktober 1913 een anonieme brief liet publiceren in L’Indépendance Belge. Daarin klaagde ze de hoge werkdruk aan die tijdens de eindejaarsperiode de modehuizen van Brussel zou beheersen. Omdat iedereen in november en december nieuwe outfits wilde bestellen, moesten de naaisters en winkeljuffrouwen vaak overuren draaien. De anonieme schrijfster wees daarbij op de verantwoordelijkheid van de klant: ‘Hebben we al eens stilgestaan bij het enorme labeur dat in onze modehuizen en haute couture ateliers moet worden verzet tijdens de maanden november en december? En dat alleen omwille van de onbedachtzaamheid, het egoïsme – laten we een kat een kat noemen –, van het vrouwelijk cliënteel?’ Om het euvel te verhelpen riep ze haar lezeressen op hun bestellingen wat vroeger te plaatsen.

Deze anonieme briefschrijfster was niet alleen met haar pleidooien. Her en der werden ­­­in die periode zogenaamde ‘Ligues sociales des acheteurs’ opgericht door dames van stand. Ze verdedigden niet hun eigen belangen, maar die van het personeel van de winkels die ze frequenteerden. Ze pleitten voor de invoering van een verplicht sluitingsuur tijdens de lunch en een strengere wetgeving met betrekking tot de zondagsrust. De ‘ligues’ wilden de consument opvoeden, want als het personeel van de modehuizen en winkels werd uitgebuit, was dat ten dele omdat de consumenten veel te hoge eisen stelden. Zij verenigden zich dan ook onder het motto dat de verandering alleen kon komen onder impuls van de consument. Op voorwaarde dat die consument zich organiseerde, kon er druk uitgeoefend worden op fabrikanten en ondernemers.

Sinds de invoering van de zondagsrust is er uiteraard veel veranderd. De situatie van het kleinhandelspersoneel is er op vooruit gegaan. De meeste winkelbedienden hebben twee vrije dagen per week en ook zelfstandige kleinhandelaars – bakkers uitgezonderd – zijn op zondag vrij. Bovendien is zondag voor het gros van de bevolking niet langer de logische heilige dag van ooit. En toch zijn de ingrediënten van het debat over de zondagsrust niet echt veranderd. Alleen is het nog wachten op dames (en heren) die zich verenigen, want voorlopig blijven de consumentenverenigingen vooral stil.

(Anneleen Arnout)

Anneleen Arnout is als aspirant FWO verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Ze doet onderzoek naar winkelcultuur in Brussel tussen 1830 en 1914.

Op zoek naar de moderne tiener

‘Dear diary, I want to kill and you have to believe, it is for more than just selfish reasons,’ pent high-schoolgirl Veronica Sawyer neer in de film Heathers uit 1989. Haar verlangens worden later beantwoord in deze gitzwarte voorstelling van puberende tieners. Die tieners waren echter niet onder de indruk: de film trok weinig kijkers. Konden zij zich misschien niet vereenzelvigen met de in kleurrijke blazers uitgedoste acteurs? Figuren als de sporto, de prom queen en de geek in de film The Breakfast Club (1985) spraken jongeren veel meer aan. Al bijna dertig jaar houdt die populariteit intussen stand. De films bieden twee uiteenlopende modellen voor de leefwereld van de jongere in de tweede helft van de twintigste eeuw.

De andere jongere

De vijf leden van de Breakfast Club.
De vijf leden van de Breakfast Club.

Sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw leeft het gevoel dat het leven enkel nog bergaf gaat na het vieren van de dertigste verjaardag. De jeugd gold niet meer als een voorbereiding op het ‘echte leven’, maar vormde een zelfstandige bloeitijd. Een jongere werd daardoor fundamenteel anders dan een volwassene. Dat uitte zich in een aparte jongerencultuur, waarbij consumptie centraal stond. Jongeren keken naar andere films en luisterden naar andere muziek dan volwassenen.Dankzij The Beatles en James Dean leerden ze hoe ze opstandig of verliefd moesten zijn. Dergelijke jonge sterren leken authentieke gevoelens onder woorden te brengen. Een fan kon er zichzelf in herkennen en zich verbonden voelen met talloze andere jongeren, die dezelfde verzuchtingen deelden.

Coming-of-agefilms als Heathers en The Breakfast Club zetten sterk in op de andersheid van de jongere. Zo doemt steeds het weinig heilzame volwassen leven op aan de einder: ‘When you grow up, your heart dies.’ Bij dit gevoel hoorde, althans in The Breakfast Club, een grote vrees: ‘My God, are we gonna be like our parents?’ Volwassenen, ouders in het bijzonder, waren de antagonisten van de jongeren. Toch waren die films, die verbeeldingen van ‘jong zijn’, vooral het werk van volwassenen. Beide regisseurs waren de dertig al voorbij toen ze hun film maakten. Het blijft de vraag hoe dat te rijmen viel met het authentieke gevoel van de jongere.

Hart tegen hart

Joepie 51 uit 1975.
Joepie 51 uit 1975.

Naast films en muziek bood ook het jongerenmagazine modellen voor de jeugd aan. In Vlaanderen werd in 1973 Joepie opgericht, een ‘veertiendaags muziekblad voor de moderne tiener’. De lezer zelf stond in het tijdschrift duidelijk centraal. In 1975 werd de rubriek ‘Joepie’s infotheek’ gelanceerd. Die startte met een artikelenreeks over de legertijd, zo geschreven dat de grens tussen idool en fan werd opgeheven: ‘Ook een vedette komt eens aan zijn legerdienst toe. Welke problemen gaan zich voor deze persoon stellen? En wat kunnen jullie daaruit leren?’

Joepie verklaarde te schrijven over wat leefde onder jongeren, maar was geenszins een neutrale verslaggever. Het tijdschrift hulde zich in de rol van oudere en wijze vriend. Dat blijkt uit de lezersbrieven die onder de titel ‘Hart tegen hart’ werden gepubliceerd. De vragen van onzekere jongeren handelden vooral over verliefdheid en relaties. In haar antwoorden beklemtoonde de redactie steeds het verschil tussen vluchtige tienerromances en echte liefde, die uiteindelijk voor het altaar moest worden beklonken.

Een succesvol huwelijk was volgens Joepie de bekroning van een goed jongerenleven. Tijdens hun tienerjaren mochten jongens avances maken en dienden meisjes daarvoor open te staan, maar uiteindelijk moest een geschikte huwelijkskandidaat worden gevonden. Het tijdschrift onderschreef een huiselijk, onschuldig tienertype. Aangezien het volwassen leven niet als een afschrikwekkende toekomst werd voorgesteld, hoefden ouders ook geen onmensen te zijn. Het was uiteraard wel nodig dat ook volwassenen, uit het besef dat ook zij ooit jong waren, verdraagzaamheid opbrachten. Van een generatiekloof tussen jong en oud was hier geen sprake.

Joepie-klup of Breakfast Club?

Mijn vrouw is vedette
Zangeres Truus en haar echtgenoot in ‘hun gezellige flat in Gent’.

‘The only place different social types can genuinely get along with each other is in heaven,’ luidt het in Heathers. The Breakfast Club toont die hemel: in die film beseffen de vijf protagonisten uiteindelijk dat ze ‘gebrainwasht’ zijn, waardoor ze elkaar onterecht als verschillend zagen. Hun problemen – door hun ouders veroorzaakt – verenigen hen. De talloze kijkers konden zich ook even bevrijd voelen van het ouderlijk juk. Uiteindelijk keerden zij wel, net als de Breakfast Club, weer huiswaarts.

Joepie koos voor een minder confronterende en meer langdurige aanpak. Rond het blad vormde zich de ‘Joepie-klup’. Een lid van die club was werkelijk een ‘moderne tiener’, waar hij of zij voor werd beloond. Joepielezers konden genieten van evenementen (zoals een tournee van Mud, door het tijdschrift georganiseerd), levensgrote posters van sterren (‘alsof ze werkelijk voor jullie zouden staan!’) en exclusieve interviews. Wie een ‘moderne tiener’ was, mocht dus dicht bij zijn idolen komen. Die idolen droegen evenwel ook bij aan de huiselijke sfeer, zoals de reeks ‘Mijn vrouw / man is vedette’ toonde.

Zowel in de Joepie-klup als de Breakfast Club vonden tieners een zekere geborgenheid en herkenbaarheid. Hoezeer ze hun andersheid ook wilden benadrukken, uiteindelijk kozen ze niet voor het moordlustige model dat Heathers bood. Liever sloten ze zich aan bij de gedachte die aan het einde van The Breakfast Club weerklonk: ‘We are not alone’.

http://www.youtube.com/watch?v=GS29HOVIYYo

(Timo Van Havere)

Timo Van Havere is als praktijkassistent verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Zijn onderzoek focust op de geschiedenis van archieven en archivarissen in de negentiende eeuw.

Zelfmoord als misdaad

“Strijdig met de wetten van God en van de vorst”, zo noemde de openbare aanklager de zelfmoord van Alexander Fiocardo, een jongeman uit Brussel, in 1781. Zijn woorden zouden vandaag op onbegrip stuiten. Tot het einde van de achttiende eeuw was zelfmoord echter een misdrijf, en de zelfmoordenaar een misdadiger. Dat leidde tot de merkwaardige situatie dat Fiocardo, nadat hij zich een kogel door het hoofd had gejaagd en zijn hals overgesneden had, aan een crimineel verhoor onderworpen werd.

De zelfmoordenaar vervolgd

Al zeker sinds de veertiende eeuw werd zelfdoding vervolgd. Zelfmoord, zo meende men, was een vorm van heiligschennis. De wanhoopsdaad die zelfmoord was getuigde van twijfel aan Gods barmhartigheid en voorzienigheid. Om zelfmoord te ontmoedigen werden dan ook strenge straffen uitgesproken: de bezittingen van de zelfmoordenaar werden geconfisqueerd (en konden dus niet geërfd worden) en het lijk werd door de straten gesleept naar het galgenveld, waar het naakt aan een paal opgehangen werd, “tot exempel van andere”.

Die straf vorderde de openbare aanklager ook voor Fiocardo. Alexander Fiocardo was in 1781 21 jaar oud. Zijn ouders woonden in Doornik en hij was vijf maanden voor zijn zelfdoding naar Brussel getrokken om er als kopiist te werken. Hij deelde in een huis van zijn werkgever een kamer met Pierre Brahain De Cange (naar alle waarschijnlijkheid Pierre-August Brahain Du Cange, diplomaat en auteur). Op de ochtend van 22 november 1783 meldde Fiocardo zijn kamergenoot dat hij wilde “blijven liggen tot den noen”.

De Cange ging werken in een naburig gebouw. Rond elf uur hoorde hij een geluid dat op een schot leek, maar verder besteedde hij er geen aandacht aan. ’s Middags ging De Cange Fiocardo halen om te eten, maar hij trof de deur van de kamer gesloten aan. Toen hij aanklopte en er geen antwoord kwam, rook hij onraad.  Samen met een huisbediende nam hij een ladder om door het raam de kamer te kunnen inkijken. De bediende klom de ladder op een zag een vreselijk schouwspel: “Il est mort”, riep hij uit, “je vois la chambre plein de sang!”

De zelfmoordenaar ondervraagd

Achttiende-eeuwers hadden veel zin voor overdrijving, dus de uitroep dat Fiocardo dood was, betekende nog niet dat hij niet meer te redden viel. Ze gingen daarom meteen een chirurgijn halen. Tevergeefs: Fiocardo leefde nog, maar was voorbij elke redding, zo oordeelde de chirurgijn. Volgens zijn verklaring had hij Fiocardo “swemmende in sijn bloedt” aangetroffen met een schotwonde in zijn voorhoofd en een snijwonde aan zijn hals. Fiocardo had hem bovendien bekend dat hij “hem selven geschoten en gesneden hadde”.

De openbare aanklager werd daarvan op de hoogte gebracht en die kwam Fiocardo aan een verhoor onderwerpen. Hij vroeg hem eerst en vooral hoe hij zijn wonden had opgelopen. Fiocardo ontweek de vraag en zei dat hij er redenen voor had. Daarop vroeg de aanklager of hij misschien “chagrin” had. Fiocardo knikte. Vervolgens werd hem nog gevraagd welke middelen hij gebruikt had om zichzelf te verwonden. Hij antwoorde “avec un pistolet et un rasoir [een zakpistool en een scheermes], et avoir du chagrin, et puis c’est tout”. Daarna weigerde hij nog een woord te zeggen.

De zelfmoordenaar vrijgesproken

“Chagrin” werd in de achttiende eeuw als een erg sterke emotie gezien, een knagend en slepend, afgunstig en mismoedig makend verdriet. Als die smart zo ernstig was dat Fiocardo niet meer helder kon denken, reikte de openbare aanklager hem hiermee een strafuitsluitingsgrond aan. Als hij immers niet bij zinnen was toen hij zijn wanhoopsdaad stelde, werd hij vrijgesproken. Zijn kamergenoot zinspeelde ook in die richting: Fiocardo was volgens hem altijd al somber en zwijgzaam geweest, maar sinds enkele dagen had hij ook “quelques distractions et alination d’esprit dans ses ouvrages” opgemerkt, “parlant de la prose dans le moment qu’il s’agissoit des vers”. Zijn geest was zo verward dat hij proza niet meer van vers kon onderscheiden.

In de tweede helft van de achttiende eeuw was dat al meer dan genoeg voor een vrijspraak. Terwijl er in de zestiende en zeventiende eeuw bewijzen van langdurige krankzinnigheid nodig waren, gingen latere achttiende-eeuwers er van uit dat elke zelfmoord, tenzij het tegendeel bewezen werd (wat zo goed als onmogelijk was), in krankzinnigheid gebeurde. Een zinnig mens zou zich immers niet van het leven beroven. Ook Fiocardo werd dus vrijgesproken. Hij mocht in ongewijde grond, zonder ceremonieel begraven worden.

In 1782 werd een decreet uitgevaardigd dat in de hele Zuidelijke Nederlanden (ongeveer het huidige België) de bestraffing van zelfmoordenaars afschafte en daarmee de praktijk die de facto bijna overal al ingang gevonden had legaliseerde. Er werden wel nog steeds pro forma processen gevoerd tegen zelfmoordenaars. Pas na de Franse Revolutie verdween zelfdoding volledig uit het strafrecht.

(Elwin Hofman)

Elwin Hofman is als aspirant van het FWO-Vlaanderen verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Hij doet onderzoek naar het ontstaan van een moderne zelfopvatting bij moordenaars, prostituees en sodomieten in de Zuidelijke Nederlanden in de late achttiende eeuw.

Titelafbeelding: Eduard Manet, Le suicidé, 1877-1881