Zelfmoord als misdaad

“Strijdig met de wetten van God en van de vorst”, zo noemde de openbare aanklager de zelfmoord van Alexander Fiocardo, een jongeman uit Brussel, in 1781. Zijn woorden zouden vandaag op onbegrip stuiten. Tot het einde van de achttiende eeuw was zelfmoord echter een misdrijf, en de zelfmoordenaar een misdadiger. Dat leidde tot de merkwaardige situatie dat Fiocardo, nadat hij zich een kogel door het hoofd had gejaagd en zijn hals overgesneden had, aan een crimineel verhoor onderworpen werd.

De zelfmoordenaar vervolgd

Al zeker sinds de veertiende eeuw werd zelfdoding vervolgd. Zelfmoord, zo meende men, was een vorm van heiligschennis. De wanhoopsdaad die zelfmoord was getuigde van twijfel aan Gods barmhartigheid en voorzienigheid. Om zelfmoord te ontmoedigen werden dan ook strenge straffen uitgesproken: de bezittingen van de zelfmoordenaar werden geconfisqueerd (en konden dus niet geërfd worden) en het lijk werd door de straten gesleept naar het galgenveld, waar het naakt aan een paal opgehangen werd, “tot exempel van andere”.

Die straf vorderde de openbare aanklager ook voor Fiocardo. Alexander Fiocardo was in 1781 21 jaar oud. Zijn ouders woonden in Doornik en hij was vijf maanden voor zijn zelfdoding naar Brussel getrokken om er als kopiist te werken. Hij deelde in een huis van zijn werkgever een kamer met Pierre Brahain De Cange (naar alle waarschijnlijkheid Pierre-August Brahain Du Cange, diplomaat en auteur). Op de ochtend van 22 november 1783 meldde Fiocardo zijn kamergenoot dat hij wilde “blijven liggen tot den noen”.

De Cange ging werken in een naburig gebouw. Rond elf uur hoorde hij een geluid dat op een schot leek, maar verder besteedde hij er geen aandacht aan. ’s Middags ging De Cange Fiocardo halen om te eten, maar hij trof de deur van de kamer gesloten aan. Toen hij aanklopte en er geen antwoord kwam, rook hij onraad.  Samen met een huisbediende nam hij een ladder om door het raam de kamer te kunnen inkijken. De bediende klom de ladder op een zag een vreselijk schouwspel: “Il est mort”, riep hij uit, “je vois la chambre plein de sang!”

De zelfmoordenaar ondervraagd

Achttiende-eeuwers hadden veel zin voor overdrijving, dus de uitroep dat Fiocardo dood was, betekende nog niet dat hij niet meer te redden viel. Ze gingen daarom meteen een chirurgijn halen. Tevergeefs: Fiocardo leefde nog, maar was voorbij elke redding, zo oordeelde de chirurgijn. Volgens zijn verklaring had hij Fiocardo “swemmende in sijn bloedt” aangetroffen met een schotwonde in zijn voorhoofd en een snijwonde aan zijn hals. Fiocardo had hem bovendien bekend dat hij “hem selven geschoten en gesneden hadde”.

De openbare aanklager werd daarvan op de hoogte gebracht en die kwam Fiocardo aan een verhoor onderwerpen. Hij vroeg hem eerst en vooral hoe hij zijn wonden had opgelopen. Fiocardo ontweek de vraag en zei dat hij er redenen voor had. Daarop vroeg de aanklager of hij misschien “chagrin” had. Fiocardo knikte. Vervolgens werd hem nog gevraagd welke middelen hij gebruikt had om zichzelf te verwonden. Hij antwoorde “avec un pistolet et un rasoir [een zakpistool en een scheermes], et avoir du chagrin, et puis c’est tout”. Daarna weigerde hij nog een woord te zeggen.

De zelfmoordenaar vrijgesproken

“Chagrin” werd in de achttiende eeuw als een erg sterke emotie gezien, een knagend en slepend, afgunstig en mismoedig makend verdriet. Als die smart zo ernstig was dat Fiocardo niet meer helder kon denken, reikte de openbare aanklager hem hiermee een strafuitsluitingsgrond aan. Als hij immers niet bij zinnen was toen hij zijn wanhoopsdaad stelde, werd hij vrijgesproken. Zijn kamergenoot zinspeelde ook in die richting: Fiocardo was volgens hem altijd al somber en zwijgzaam geweest, maar sinds enkele dagen had hij ook “quelques distractions et alination d’esprit dans ses ouvrages” opgemerkt, “parlant de la prose dans le moment qu’il s’agissoit des vers”. Zijn geest was zo verward dat hij proza niet meer van vers kon onderscheiden.

In de tweede helft van de achttiende eeuw was dat al meer dan genoeg voor een vrijspraak. Terwijl er in de zestiende en zeventiende eeuw bewijzen van langdurige krankzinnigheid nodig waren, gingen latere achttiende-eeuwers er van uit dat elke zelfmoord, tenzij het tegendeel bewezen werd (wat zo goed als onmogelijk was), in krankzinnigheid gebeurde. Een zinnig mens zou zich immers niet van het leven beroven. Ook Fiocardo werd dus vrijgesproken. Hij mocht in ongewijde grond, zonder ceremonieel begraven worden.

In 1782 werd een decreet uitgevaardigd dat in de hele Zuidelijke Nederlanden (ongeveer het huidige België) de bestraffing van zelfmoordenaars afschafte en daarmee de praktijk die de facto bijna overal al ingang gevonden had legaliseerde. Er werden wel nog steeds pro forma processen gevoerd tegen zelfmoordenaars. Pas na de Franse Revolutie verdween zelfdoding volledig uit het strafrecht.

(Elwin Hofman)

Elwin Hofman is als aspirant van het FWO-Vlaanderen verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Hij doet onderzoek naar het ontstaan van een moderne zelfopvatting bij moordenaars, prostituees en sodomieten in de Zuidelijke Nederlanden in de late achttiende eeuw.

Titelafbeelding: Eduard Manet, Le suicidé, 1877-1881

2 reacties op “Zelfmoord als misdaad

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.