De komst van de twee reuzenpanda’s Xing Hui en Hao Hao naar het dierenpark Pairi Daiza zal niemand ontgaan zijn. De media-aandacht was enorm. Omdat er ook een communautair relletje over ontstond, werd het verhaal gretig opgepikt in de internationale pers. België lijkt internationaal vooral interessant als het met surrealisme of ‘etnische spanningen’ in verband kan worden gebracht. Het pandaverhaal bood beide.
Maar panda’s genereren ook zonder Belgisch surrealisme aandacht. Ze zijn zeldzaam en buitengewoon geliefd. En daarenboven zijn ze een iconische soort van de natuurbescherming sinds het World Wide Fund for Nature (WWF) de panda in 1961 tot logo maakte. Met reuzenpanda’s kunnen dierentuinen dus niet alleen publiek aantrekken, maar zich ook een ecologisch imago aanmeten.
Bij de keuze voor de panda als symbool ging het WWF niet over één nacht ijs. Het WWF was (en is) hoofdzakelijk een fundraising organisatie en het was dus belangrijk om de merknaam met een krachtig beeld uit te dragen. De stichters van de organisatie gaven aan dat de afbeelding een bedreigde diersoort moest voorstellen, maar dat dat uiteraard niet volstond. Het dier in kwestie moest ook schattig bevonden worden. Dat bleek met de reuzenpanda uitermate het geval. De tekenaar van het logo, Sir Peter Scott, had in de Londense zoo gezien hoe de in 1938 ingevoerde Chi Chi snel een publiekslieveling was geworden. (In 1958 verscheen zowaar een biografie: Introducing Chi Chi, The Lovable Giant Panda). Een publiek dat opgevoed was met Disneyfilms en teddyberen werd uiteraard eerder vertederd door een panda dan door bijvoorbeeld de (intussen uitgestorven) Lake Pedder-regenworm. Tot slot voldeed de panda ook aan een laatste vereiste: ze kon herkenbaar worden afgebeeld op goedkoop zwart-wit drukwerk.
Dit alles doet niets af aan het feit dat het WWF zich gedurende de eerste twintig jaar van haar bestaan niet met pandabescherming heeft beziggehouden. Haar focus lag aanvankelijk op de ‘charismatische megafauna’ in de pas gedekoloniseerde Afrikaanse landen (waar ze grote slachtingen vreesden). Communistisch China – dat lange tijd weinig contacten met internationale natuurbeschermingsorganisaties onderhield – was moeilijk terrein. Pas vanaf 1981 ging het WWF zich in samenspraak met de Chinese regering op conservatieprojecten met panda’s toeleggen. Het was Scott zelf die een miljoenendeal sloot met de Chinezen. Nadien gaf hij toe dat zijn voornaamste beweegreden het twintig jaar oude logo van de organisatie was geweest. In het kweekcentrum dat werd gesponsord zouden in de eerste tien jaar slechts twee panda’s geboren worden.
Terwijl het aantal in het wild levende panda’s teruggevallen was tot een duizendtal werd hun beeltenis (op t-shirts, asbakken en stickers) in miljoenen exemplaren verspreid over de hele wereld. Het WWF-logo werd daarbij op gezette tijden aangepast met behulp van consultancybureaus, opdat het een beeld zou uitstralen van ‘een serieuze, moderne, dynamische, effectieve en goed bestuurde organisatie’. Maar de aanpassingen betroffen details. De panda bleef.
Geleidelijk (en relatief laat) verschoof de aandacht van het WWF evenwel van de bescherming van individuele soorten, zoals de panda, naar de bescherming van ecosystemen en biodiversiteit. Toch hield ze in haar communicatie vast aan haar geschiedenis. De marketing werd nu rond zogenaamde flagship species opgebouwd: charismatische soorten, met culturele uitstraling, die het (westerse) publiek moesten mobiliseren tot een bescherming van de biodiversiteit in het algemeen. Niet verwonderlijk werd de reuzenpanda één van de twintig flagship species van de organisatie. Via de panda hoopt het WWF een bescherming te bieden aan ‘de rijke biodiversiteit – planten, landschappen, en andere dieren – die de panda’s nodig hebben om te overleven’. De panda is met andere woorden een marketing-omweg. Biodiversiteit laat zich immers moeilijk in een logo gieten. En schattig is het al helemaal niet.
(Raf De Bont)
Meer lezen:
Alexis Schwarzenbach, Saving the World’s Wildlife: WWF – The First Fifty Years (München, 2011).
Raf De Bont is research fellow van de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750 en docent aan de Universiteit Maastricht. Hij publiceerde onder meer over wetenschappelijke ecologie en natuurbescherming, degeneratie- en evolutietheorieën en de verbeelding van de wetenschap in de brede cultuur.
Coverfoto: De zoon van fotograaf Bert Hardy wordt gefotografeerd door een panda in de Londense zoo in 1939 (via Amy Jackson Art)