Proficiat, u bent geselecteerd voor deelname aan de populaire televisiequiz De slimste mens ter wereld. De immer guitige quizmaster trakteert u op volgende vraag: wat weet u over de achttiende eeuw? De kans is groot dat u het heeft over Verlichting, Rede, Franse Revolutie en Industriële Revolutie. Maar dat ene antwoord voor 50 punten ontbreekt nog. De achttiende eeuw, wilde de quizmaster horen, was de eeuw van emoties, sensibiliteit en sentimentalisme. Het was de eeuw van tranen.
Luistersuggestie
Morele gevoelens
Tot het midden van de achttiende eeuw was het ongepast emoties in het publiek te tonen. Emoties mochten wel beleefd worden, maar ze moesten beheerst blijven. Niet iedereen, zo meende men, kon dat echter even goed: het talent om emoties te bedwingen werd vooral aan mannen toegeschreven. Die opvatting had als gevolg dat er wel enig begrip getoond werd als vrouwen een traan lieten, maar dat wenende mannen al snel als verwijfd gezien werden. Vanaf ongeveer 1750 veranderde dat. Onder invloed van het Verlichte gedachtegoed kregen emoties een positievere waardering.
Verlichte filosofen waren immers op zoek naar een nieuw, niet-religieus principe dat een vreedzame en morele samenleving kon garanderen. Dat vonden ze in het ‘morele sentiment’: menslievendheid en medelijden moesten verhinderen dat totale wanorde uitbrak in een puur door eigenbelang gedreven samenleving. Door de opvatting dat medelijden natuurlijk en goed was, zowel bij mannen als vrouwen, werd het ook goed om openlijk emoties te tonen. De nieuwe achttiende-eeuwse man mocht dan ook wel eens een traan laten. Het was een teken van zijn oprechte emotionele betrokkenheid.
Jankende lezers
Het duidelijkst verscheen de gevoelige mens in de literatuur, met name in het snel populair wordende genre van de roman. In Henry Mackenzies The Man of Feeling, Jean-Jacques Rousseau’s Julie, ou la nouvelle Héloïse of Goethes Die Leiden des jungen Werthers waren het niet alleen vrouwen, maar ook mannen die voortdurend door emotie bedwelmd werden. Ook in het Nederlandse taalgebied legde Rhijnvis Feith in zijn Julia de nadruk op de tedere gevoeligheid van de verliefde hoofdpersonages. In al deze – voor de hedendaagse lezer oeverloos saaie – romans stonden niet de gebeurtenissen, de actie of het plot centraal, maar de emotionele verwerking van levensgebeurtenissen van de personages.
De auteurs van sentimentele romans wilden niet gewoon een verhaal vertellen. Ze wilden hun lezers bewegen, zoals ze, naar eigen zeggen, ook zelf bewogen waren bij het schrijven. En daar waren ze behoorlijk succesvol in. Uit de duizenden brieven die Jean-Jacques Rousseau ontving, blijkt dat de lezers van La nouvelle Héloïse overwelmd werden door sentiment. Mensen moesten zich wenend doorheen zes volumes puur sentiment werken, werden ziek van verdriet of weenden net zo hevig dat een reeds lang aanslepende verkoudheid plotsklaps genas. Lezers schreven dat La nouvelle Héloïse hen dieper inzicht had gegeven in zichzelf en namen zich voor deugdzamer te gaan leven.
Overal tranen
De nieuwe gevoeligheid was echter niet alleen een kwestie van literatuur. In alle domeinen van het leven drong ze door. Priesters begonnen in hun preken op het gemoed van hun toehoorders in te spelen en durfden al eens in tranen uit te barsten. Advocaten beweenden in de rechtbank het grote onrecht dat hun cliënt was aangedaan. Bij het overlijden van Maria-Theresia, vorstin van de Nederlanden, stortte het ganse volk tranen. En niet alleen de hoge klasse – die meest direct beïnvloed was door de nieuwe literatuur – toonde zich van haar gevoeligste kant. Vanaf de jaren 1770 werd het zelfs in criminele ondervragingen gebruikelijk om emoties in te zetten om de eigen onschuld aan te tonen. Zo gaf een meisje dat verdacht was van prostitutie in 1777 aan dat ze inderdaad met iemand seks gehad had, maar dat dit tegen haar wil geweest was, en dat ze “dickwils over den selven voorval is weenende”. Met dat soort argumenten stond ze zeker niet alleen. “Je sens donc je suis” was het adagium van de tijd.
Al snel werd de overdreven sentimentaliteit ook bekritiseerd. Vooral vanaf de jaren 1790 werd overdreven gevoeligheid het voorwerp van satire en werden wenende mannen onderwerp van spot. De sentimentaliteit was zo ver tot in het extreme doorgetrokken, dat ze niet langer houdbaar was. Het publiekelijk tonen van emoties werd niet langer als een teken van authenticiteit gezien, maar integendeel als manipulatief en onoprecht. Ware emoties, zo luidde het nu, hoorden thuis in de private sfeer. Tranen werden iets voor thuis, iets individueels, iets voor vrouwen. Mannen moesten niet in de eerste plaats hun oprechte emoties tonen, maar zich eervol en beheerst gedragen. In het publiek wenen werd een schande. De eeuw van tranen was voorbij.
(Elwin Hofman)
Elwin Hofman is als aspirant van het FWO-Vlaanderen verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Hij doet onderzoek naar het ontstaan van een moderne zelfopvatting bij moordenaars, prostituees en sodomieten in de Zuidelijke Nederlanden in de late achttiende eeuw.
Titelafbeelding: Jean-Baptiste-Marie Pierre, La mauvaise nouvelle, 1740.
Luistersuggestie: Lacrimosa (‘Tranen’) uit het Requiem van Mozart, gecomponeerd in 1791, het hoogtepunt en eindpunt van het sentimentalisme. Uitvoering door het Collegium Vocale onder leiding van Philippe Herreweghe.