Gastblog door Alexander Soetaert.

Enkele jaren geleden scoorde de Nederlandse zanger Nielson een hit met Sexy als ik dans. Het deerde toen bijna niemand dat hij dansen voorstelde als een versiertruc. Dansers die zich ’s nachts op de dansvloer wagen, komen vroeg of laat wel eens in aanraking met versierpogingen. Ook in de zestiende eeuw kon het er tijdens dansavonden amoureus aan toegaan. Maar sommige theologen voelden zich toen wel geroepen om dergelijke vormen van vermaak een halt toe te roepen. Dat was althans de bedoeling van een korte tekst getiteld Discours et avis touchant les danses du temps présent die in 1577 verscheen in de universiteitsstad Dowaai (Douai), toen nog deel van de Habsburgse Nederlanden.

Het liederlijke studentenleven

Titelpagina van het Discours et avis touchant les danses du temps présent (Bibliothèque municipale de Douai).

De auteur van het postuum uitgegeven traktaatje was de katholieke theoloog Mattheus Van der Galen (1528–1573), bekend onder zijn Latijnse naam Galenus. Hij was afkomstig van het Zeeuwse eiland Walcheren en studeerde in Leuven, maar toen hij de tekst schreef doceerde hij katholieke catechese aan de Universiteit van Dowaai.

Het studentenleven in Dowaai was een van de redenen waarom Galenus van leer trok tegen het dansen. Hij stelde met eigen ogen vast dat vele studenten astronomisch hoge bedragen besteedden aan hun bijzonder inhalige dansleraars. Zolang hun ouders de studies bekostigden, mocht volgens de theoloog van de studenten grote zuinigheid worden verwacht. Ook ging veel kostbare tijd verloren aan het frivole dansen. Dat leidde de aandacht af van de vraies et bonnes études waarvoor de studenten in de eerste plaats naar de universiteit waren gekomen.

De theoloog meende ook dat dansen vaak aanleiding gaf tot het verstoren van de openbare orde. Op danspartijen kwamen mensen van allerlei allooi af, gaande van weinig beschaafde boeren en soldaten tot meer eerbiedwaardige burgers of zelfs edelen. Men kon er weliswaar een (huwelijks)partner treffen, maar evengoed zijn gezworen vijand tegen het lijf lopen. Van zodra meerdere mannen hun oog lieten vallen op eenzelfde meisje, kwam het tot twisten, debatten, scheldpartijen, bedreigingen, provocaties, vechtpartijen, dodingen en ‘andere dergelijke rampen en ongelukken’. In Dowaai – een stad met een zeer katholiek profiel – waren zulke incidenten volgens de professor bijna altijd het gevolg van uit de hand gelopen danspartijen.

Zondig en des duivels

Titelpagina van Le guide des pêcheurs (Bibliothèque municipale de Douai).

Als hoogleraar had Galenus echter ook enkele argumenten van theologische aard binnen handbereik. Het was allesbehalve toeval dat zijn traktaatje samen verscheen met een Franstalige vertaling van Le guide des pêcheurs. Dat boek van de Spaanse dominicaan Luis de Granada was een absolute bestseller in de late zestiende eeuw. Dat beide teksten samen op de markt kwamen, maakte meteen duidelijk dat dansen niets meer of minder dan een zonde was. Als er op zondag werd gedanst of als geestelijken zich eraan overgaven, dan was er zelfs sprake van een doodzonde, zo beklemtoonde de theoloog. In de onnatuurlijke bewegingen die de dansers maakten ontwaarde hij de hand van de duivel zelve.

Ook referenties aan klassieke auteurs moesten de zestiende-eeuwse katholiek van de dansvloer weghouden. De Romeinen vonden al dat dansen schandelijk en eerloos was, zo betoogde Galenus uitvoerig. En als zelfs Cicero en Cato het niet hoog op hadden gehad met dat dansen, dan moest een christenmens zich daar zeker niet aan bezondigen. In zekere zin was het zelfs een overblijfsel uit heidense tijden. Het deed de theoloog denken aan de manier waarop men in de oudheid danste rond godenbeelden.

Doe nooit wat onkuisheid is!

Galenus wilde echter niet doorgaan voor een pretbederver die niet zou rusten vooraleer elke vorm van vermaak uit de wereld was gebannen. Dansen mocht wat hem betreft deel blijven van religieuze processies. Ook meisjes onder elkaar mochten af en toe wel eens dansen. Hetzelfde gold voor jongemannen, maar alleen indien ze in nuchtere toestand verkeerden. Meer zelfs, een man mocht dansen met zijn echtgenote zo veel en zo vaak hij wilde, op voorwaarde dat het binnenshuis gebeurde en geen ‘schandaal’ veroorzaakte.

Dansen en waartoe het kan leiden (Biblioteca nacional de España).

Toen de theoloog met de publicatie van zijn tekst jongeren het dansen wilde afleren, bedoelde hij dus een specifiek soort dansen. Jonge mannen moesten Galenus niet wijsmaken dat ze onbewogen konden blijven bij zoveel vrouwelijk schoon. Zelfs de Bijbelse koning David, die al ‘talloze vrouwen en legitieme concubines’ had, liet zich door de schoonheid van Batseba alsnog verleiden tot overspel. Het vlees was zwak, voor zover moest duidelijk zijn!

Zoals Galenus zelf aangaf, was zijn traktaatje het resultaat van studiewerk over het zesde gebod – Doe nooit wat onkuisheid is! – en de ‘grootsheid van de katholieke maagdelijkheid’. Dansen stond diametraal tegenover deze laatste deugd: het zette aan tot ontucht en vleselijke begeerte.  Het blijft wel hoogst twijfelachtig of de vermaning van hun professor de studenten in Dowaai van het wellustige dansen heeft kunnen weerhouden.

Alexander Soetaert is gastblogger. Hij is als doctor-assistent verbonden aan de Onderzoeksgroep Nieuwe Tijd aan de KU Leuven. Hij doet onderzoek naar katholieke literatuur en boekcultuur in de 16de- en 17de-eeuwse Habsburgse Nederlanden.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.