Gastblog door Ben Eersels en Jelten Baguet.
De middeleeuwen was een periode van geweld, kwelling, verbijstering, leed en verbrokkeling. Of dat is althans een hardnekkig geschiedbeeld dat tot op heden blijft doorleven. Op politiek vlak vonden tijdens diezelfde eeuw nochtans ook veranderingen plaats die het tegendeel bewijzen.
De strijd voor politieke erkenning
In laatmiddeleeuwse steden verwierven burgers een grote mate van politieke inspraak, zij het niet zonder slag of stoot. De eerste tekenen van die politieke strijd vinden we in de dertiende eeuw. Burgerverenigingen klaagden toen steeds meer over wanbestuur en machtsmisbruik van hun bestuurders. Vooral de ambachten, beroepsverenigingen die in de middeleeuwen ontstonden, speelden een belangrijke rol in die protestacties. Dankzij de bloei van de internationale handel en de industrie waren zij onmisbaar geworden in de sterk exportgerichte stedelijke economieën in onze gewesten. Door hun toegenomen belang werden ze ook meer serieus genomen door het stadsbestuur. Daarin zetelden op dat moment vertegenwoordigers van de geslachten of ‘patriciërs’, de stedelijke elites die hun rijkdom haalden uit grootgrondbezit en handel. Nochtans waren het de ambachten die het grootste deel van de stedelijke belastingen moesten betalen. Zij protesteerden dan ook meer en meer tegen die gang van zaken en eisten inspraak in het stadsbestuur om te weten wat er met hun geld gebeurde.
Voor de eerste structurele successen van de ambachten was het echter nog wachten tot de Guldensporenslag in 1302, die de politieke kaarten grondig herschudde. In de slag bij Kortrijk boekten de Vlaamse ambachten aan de zijde van de Graaf van Vlaanderen een onverwachte overwinning tegen de alliantie van de Vlaamse patriciërs en de Franse koning. Als beloning voor hun loyaliteit verkregen de ambachten vertegenwoordiging in het stadsbestuur van de grote Vlaamse steden. Dat nieuws verspreidde zich als een lopend vuurtje, tot ver over de grens naar Brabant en Luik. Al snel vroegen de ambachten daar gelijkaardige rechten als hun Vlaamse collega’s. Op iets langere termijn bleken ook zij succesvol: tegen het midden van de vijftiende eeuw verwierven de ambachten immers vertegenwoordiging in de schepenbanken van bijna alle grote Brabantse, Luikse en Vlaamse steden.
Samen besturen
In deze tijden van politieke verandering ontwikkelden burgers verschillende mechanismen om te kunnen wegen op het beleid. Zo werden petities voor ambachten een steeds couranter drukkingsmiddel om hun verzuchtingen over te maken aan het stadsbestuur. Dergelijke vragen waren vaak succesvol: ambachten werden gezien als legitieme onderhandelingspartners, die in verschillende dossiers recht van spreken hadden. In vele steden verwierven de ambachten dan ook het statuut van vertegenwoordigers van de ‘ghemeente’, de verzamelnaam voor de ‘gewone burgers’.
Ook stelden burgergroeperingen meer en meer samen met hun overheden mee het beleid uit. Bij beslissingen die de volledige bevolking aangingen, riep men bijvoorbeeld de ‘Grote Raad’ samen. In die raad zaten naast de stadsbestuurders ook vertegenwoordigers van de belangengroepen in die stad, zoals ambachten of wijkmeesters. In die zin vormden ‘Grote Raden’ in zekere zin een burgerparlement avant la lettre. Als alternatief voor zo’n vergadering kon ook de hele stadsbevolking samengeroepen worden op een publieke plaats om er rechtsreeks te discussiëren over thema’s zoals belastingen en diplomatieke relaties.
Transparantie
Dankzij de toegenomen invloed van burgers op het beleid werden stadsbesturen in deze periode gedwongen om transparanter te zijn tegenover hun onderdanen. Dat deden ze bijvoorbeeld door hun rekeningen jaarlijks voor te lezen op een publieke plaats en door hun verordeningen op schrift te stellen, waardoor ze gecontroleerd konden worden bij vermoedens van machtsmisbruik. De belangrijkste privileges en het officiële stadszegel bewaarde de overheid voortaan in kisten met verschillende sloten. De sleutels ervan werden verdeeld over de verschillende maatschappelijke groeperingen. Nieuwe ordonnanties waren dus enkel mogelijk als de vertegenwoordigers van de belangrijke burgergroepen daarmee instemden. De vervreemding en vervalsing van belangrijke documenten kon op die manier ingedijkt worden.
Gewone burgers wogen tijdens de late middeleeuwen met andere woorden meer op het stedelijk beleid. Ze verkregen belangrijke politieke rechten, en eisten succesvol inspraak in het beleid. Onze gewesten waren daarin zelfs een voorloper: tijdens de late middeleeuwen waren de Zuidelijke Nederlanden samen met Noord-Italië de meest ‘democratische’ gebieden van Europa. Toch waren de late middeleeuwen voor velen allesbehalve een feest van de democratie. Buitenlanders, armen, vrouwen en personen zonder stedelijke burgerrechten bleven verstoken van politieke erkenning. De middeleeuwen bleven dus ‘een democratie van geprivilegieerden’. Vele middeleeuwse ‘democratische verwezenlijkingen’ waren op lange termijn ook geen lang leven beschoren. Vanaf de zestiende eeuw draaiden vorsten de klok terug door de politieke inspraak van de ambachten te beperken. Voor een nieuwe golf van democratisering was het wachten tot de negentiende en twintigste eeuw.
Ben Eersels en Jelten Baguet zijn gastbloggers. Ben is als doctoraatsstudent verbonden aan de onderzoeksgroep Middeleeuwen aan de KU Leuven waar hij onderzoek doet naar de invloed van burgers op het stedelijk beleid in de late middeleeuwen. Jelten is als doctorandus werkzaam aan het centrum voor Historisch Onderzoek naar Stedelijke Transformatieprocessen aan de Vrije Universiteit Brussel. Hij schrijft een proefschrift over stedelijke elitevorming in het zestiende-eeuwse Gent.
Qua transparantie is er alvast niet veel veranderd , we zakken terug weg naar de Middeleeuwen . Zie maar naar Leuven …
was er in een plattelandsprochie in het graafschap Vlaanderen én een schepenbank, én een leenhof? Indien er daarbij nog een dorpsheerlijkheid was: was er daar ook een schepenbank?
Bij ons waren de dorpen Elverdinge en Vlamertinge ( nu deelgemeenten Ieper) één heerlijkheid: waren er dan 2 schepenbanken voor de prochie en 1 schepenbak voor de heerlijkheid?