“Ensor is een artiest die niet verkoopt en erin toestemt om niet te verkopen”, berichtte La Gazette naar aanleiding van de tweede tentoonstelling van ‘les XX’ (‘les Vingt’) op 10 februari 1885. Niets was echter minder waar. Bij de Brusselse avant-garde groep ‘les XX’ (1883-1893) ontwikkelde er zich een beginnende markt voor de jonge Oostendse schilder.
Het populaire geloof dat avant-gardistische kunstenaars als James Ensor louter geïnteresseerd waren in een ‘kunst-om-de-kunst’ verlangt dan ook enige nuancering. Ten tijde van ‘les XX’ was Ensor actief bezig met het promoten en verkopen van zijn werken en ontpopte hij zich tot een veeleisend criticus en zelfpromotor. Hij verbond er zich zowel met burgerlijke figuren, als met collega-Vingtisten, zoals de leden van ‘les XX’ werden genoemd. Tijdens de jaarlijkse tentoonstellingen van de groep verkocht hij zo op regelmatige basis enkele van zijn werken aan personen uit zijn zorgvuldig opgebouwde netwerk.
Bruisend Brussel
“C’était au temps où Bruxelles bruxellait” zong Jacques Brel in 1962. Hij verwees ermee naar het bruisende fin-de-siècle Brussel dat zich op de kaart zette als culturele trekpleister van Europa, Parijs achterna. In die sfeer werd in 1883 de avant-garde kunstenaarsgroep ‘les XX’ opgericht. De centrale figuur was de advocaat en kunstkenner Octave Maus. Hij fungeerde als drijvende kracht van de groep en stond in voor de administratieve en organisatorische kant van de beweging. ‘Les XX’ kende een tienjarig bestaan (1883-1893) en telde een twintigtal leden. Onder andere de Gentse schilder Theo Van Rysselberghe, de Luikse beeldhouwer Achille Chainaye en de Oostendse schilder James Ensor behoorden tot de groep.
De Vingtisten maakten deel uit van een reeks Brusselse avant-garde groepen, maar onderscheidden zich doordat ze zich niet bonden aan enige vorm van regels. Ze organiseerden jaarlijks in februari een tentoonstelling waar er naast hun eigen werken ook werken van binnen- en buitenlandse genodigden werden tentoongesteld. De Vingtisten slaagden er in het Brusselse artistieke leven gedurende tien jaren volledig naar hun hand te zetten.
Veeleisende zelfpromotor
In de aanloop naar de tentoonstellingen moesten ieder jaar opnieuw heel wat praktische zaken worden geregeld. Met het oog op de perfecte presentatie van zijn werken, liet Ensor zijn stem daarbij gelden. In zijn briefwisseling met Maus kwam dat sterk tot uiting. Ensor diende ieder jaar de titels door te geven van de werken die hij zou exposeren, zodat de tentoonstellingscatalogus kon worden opgesteld en bijschriften bij de werken konden worden geplaatst. Ensor besteedde hier veel aandacht aan. Hij gedroeg zich perfectionistisch en stelde het absoluut niet op prijs wanneer er ook maar iets veranderde aan de namen die hij doorgaf.
Niet enkel de formulering van zijn titels, maar ook de specifieke opstelling van zijn werken baarde hem zorgen. Zo berekende hij nauwkeurig hoeveel meter wand hij ter beschikking wou krijgen. In zijn brieven tekende hij zelfs plattegronden met wandafmetingen van de expositieruimtes. Via een lotingsysteem werd bepaald welke kunstenaar op welke plaats werd opgehangen. In functie van het volledig tot zijn recht komen van zijn eigen werken, drukte Ensor regelmatig zijn minachting uit over dat systeem. Zo maakte hij Maus in februari 1887 duidelijk dat het slechte nummer dat hij had getrokken hem verontruste. In februari 1888 vroeg hij Maus dan weer om de werken van Toulouse-Lautrec te vervangen door de zijne.
Vriendendiensten
Hoewel Ensor zich met zijn hoge eisen voor de opstelling van zijn werken niet altijd even populair maakte bij zijn collega-Vingtisten, smeedde hij er toch ook enkele vriendschapsbanden. Zo kreeg hij heel wat steun van zijn collega-Vingtiste Anna Boch. Zij verdedigde vaak doeken van Ensor die andere collega’s afkeurden. Op zo’n momenten gaf ze hem sterkte en wilskracht, zo verklaarde hij zelf. Op de tentoonstelling van 1886 bewees ze hem een ultieme vriendendienst met het aankopen van zijn Musique Russe (1881).
Ook buiten ‘les XX’ bouwde Ensor een netwerk uit. Zo verbond hij zich met de gerenommeerde kunstcriticus Emile Verhaeren, van wie hij in 1892 een portret tentoonstelde bij de Vingtisten. Verhaeren was de enige criticus geweest die het in 1884 had opgenomen voor Ensor, toen hij in de algemene pers werd afgeschilderd als té vooruitstrevend. Hij was het die op het salon van 1892 Ensors Le Domaine D’Arnheim (1890) aankocht.
Sinds de vroege jaren 1880 bouwde Ensor ook een hechte vriendschap op met de kunstliefhebber en kunstverzamelaar Ernest Rousseau en zijn familie. De familie Rousseau kocht op de negende expositie van ‘les XX’ in 1892 L’Intrigue (1890), één van Ensors meest spraakmakende schilderijen. Ensor slaagde erin zichzelf te vermarkten door enerzijds veel aandacht te vestigen op de presentatie van zijn werken en anderzijds een netwerk uit te bouwen. Alles samen verkocht hij gedurende de verschillende tentoonstellingen van ‘les XX’ een twintigtal werken. Voor Ensor bestond het kunstbedrijf niet enkel uit een zuiver ‘kunst-om-de-kunst’-principe, maar hield het ook een commerciële component in.
Meer lezen
Eric Min, De eeuw van Brussel: biografie van een wereldstad (1850-1914), Antwerpen, 2015.
Eric Min, James Ensor: een biografie, Antwerpen, 2008.
Titelafbeelding: James Ensor, L’Intrigue (1890).
Marjoleine Delva is student Cultuurgeschiedenis aan de KU Leuven. Ze schreef een masterproef over de kunstmarkt voor Les XX.