Gastblog door Karel Strobbe.
Geen van ons had het al gedaan: een reis maken om een geschiedenisboek te schrijven. Bij eerdere schrijfopdrachten hadden onze verplaatsingen zich beperkt tot archief- en bibliotheekbezoeken en autoritten naar getuigen, steeds in België. Maar sommige onderwerpen smeken om een meer ruimtelijke methode van historisch onderzoek. Het verhaal van de rekruteringsreserve van het Belgische leger, aan het begin van de Tweede Wereldoorlog, is er zo een. Met dagboeken en memoires als voornaamste bronnenmateriaal, die van hun auteurs titels meekregen als ‘Odyssee’ en ‘Exodus’, weet je dat je het verleden oneer aandoet als je niet zelf op pad gaat.
Een vergeten verhaal
Op 10 mei 1940, 75 jaar geleden, lanceerde Adolf Hitler Fall Gelb, het offensief tegen België, Nederland, Luxemburg en Frankrijk. In het collectieve geheugen worden de meidagen van 1940 geassocieerd met de Duitse blitzkrieg en de enorme stromen burgervluchtelingen die de furor teutonicus hoopten te ontvluchten. Minder bekend is dat er tussen die massa burgers ook tienduizenden jongemannen liepen die niet uit vrije wil waren vertrokken, maar op bevel. De jongsten waren 16 jaar, de oudsten 35. De Belgische regering wilde hen uit de handen van de vijand houden en reservesoldaten van hen maken.
Minderjarigen verplichten om pardoes hun woonplaats te verlaten: het klinkt choquerend. Tijdens de Eerste Wereldoorlog waren echter veel weerbare mannen in bezet België achtergebleven en de Duitsers hadden daar dankbaar gebruik van gemaakt. Daarom kregen net na de Duitse inval in 1940 alle jonge mannen die hun legerdienst nog niet hadden gedaan – de leden van de zogenaamde rekruteringsreserve – het bevel om zich naar verzamelplaatsen in West-Vlaanderen en Henegouwen te spoeden. Er werd hen in afwachting van een militaire opleiding een goede omkadering en tewerkstelling beloofd.
Alleen ging de Duitse opmars veel sneller dan voorzien. In tegenstelling tot de verwachting kwam er geen stellingenoorlog en raasde de Duitse blitz op tien dagen naar de Kanaalkust. De plannen met de rekruteringsreserve liepen daardoor compleet in de soep. De jongens werden in allerijl naar Frankrijk gestuurd, waar geen voorzieningen waren om hen op te vangen. Wat volgde was een levensgevaarlijke trip door Noord-Frankrijk. Zij die vóór 20 mei de Somme konden oversteken, werden op treinen naar Zuid-Frankrijk gezet. De anderen werden ingehaald door het Duitse leger en konden na het einde van de Achttiendaagse Veldtocht naar huis terugkeren.
In Zuid-Frankrijk wachtte hen niet de voorgespiegelde militaire opleiding, maar honger, slechte hygiëne, ziekte, verveling en heimwee. Maar ook zuiderse steden, pittoreske dorpjes, de Middellandse Zee, Franse wijn en Zuid-Franse schoonheden. Het werd voor velen de meest bijzondere zomer uit hun jonge leven. In augustus, twee maanden nadat ook het Franse leger de wapens had neergelegd, mochten ze terug naar huis, in een bezet land.
Het verleden achterna
In 2011 kwamen wij per toeval in contact met deze vergeten episode uit de meidagen van 1940. We concludeerden al gauw dat er een goed boek in zat. We zouden in België en Frankrijk op zoek gaan naar de sporen van het oorlogsavontuur van een generatie waar onder meer ‘Nonkel Bob’ Davidse, Leo Tindemans, acteur Nand Buyl en stripauteur Marc Sleen toe behoorden.
In de lente van 2014 was het dan zover: met onze fietszakken gevuld met tientallen gekopieerde dagboeken en memoires sprongen we op de fiets. We trokken van oost naar west door België, staken de grens over nabij Poperinge en eindigden onze fietstocht in Rouen. We namen de TGV naar Toulouse om een drietal weken in het Franse Zuiden te vertoeven. We bezochten er de plaatsen waar de jongens in de zomer van 1940 verbleven en spraken met mensen die zich die gebeurtenissen nog herinnerden. We volgden de sporen van het verleden, in al hun verschijningsvormen – landschappen, gebouwen, vage herinneringen, Franse kranten en archiefdocumenten.
Het was bevrijdend om met ons bronnenmateriaal naar buiten te komen, weg uit een leeszaal, weg van ons bureau, mee de fiets op. Dagboekschrijvers werden medereizigers en gidsen. Onderweg hielpen oude Franse vrouwen en mannen om onze bronnen mee te interpreteren, aan te vullen en te corrigeren. De confrontatie tussen het verleden en het heden was bevreemdend en verrijkend. Bevreemdend was ze bijvoorbeeld in het Parc des Sports in Toulouse, een plek die voor de jongens van de rekruteringsreserve gelijk stond aan de hel. Zelf zijn we er heerlijk gaan zwemmen in het openluchtzwembad. Verrijkend ook, omdat ze ons inzicht verschafte in de feilbaarheid en selectiviteit van het collectieve geheugen. In Zuid-Frankrijk bleek iedereen goede herinneringen te hebben overgehouden aan de Belgische aanwezigheid in 1940, terwijl we maar al te goed wisten dat er ook conflicten waren geweest.
Een dwalende en speurende omgang met het verleden levert een eerlijke manier van geschiedschrijving op. Het verhaal van de rekruteringsreserve presenteren we niet als vaststaande feiten, maar als iets waar we zelf actief naar op zoek zijn gegaan. Daar horen dode sporen bij, en nutteloze uren in de broeierige Zuid-Franse zon. Het was echter een unieke kans om te tonen hoe verhalen over en in het verleden tot stand komen.
Karel Strobbe is historicus en werkt als wetenschappelijk assistent in het CegeSoma (Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en hedendaagse Maatschappij). Samen met Pieter Serrien en Hans Boers schreef hij het boek Van onze jongens geen nieuws. De dwaaltocht van 300.000 Belgische rekruten aan het begin van de Tweede Wereldoorlog (Manteau, 2015).