Gastblog door Jonas Roelens.
Op 17 februari 1591 uitte een groepje drinkebroers aan de Brugse Ezelpoort luid en duidelijk hun ongenoegen over de op handen zijnde vastenperiode. Vooral het tijdelijke verbod op het eten van vlees kon op heel wat onbegrip rekenen. De verantwoordelijke voor deze culinaire beproeving was volgens de oproerkraaiers duidelijk: niemand minder dan de paus. Vooral François van Oost, een lokale militair, nam het hoge woord: “den stoel van Rome is valsch en deucht niet.” Om zijn ongenoegen over het pausdom te ventileren, vertelde hij zijn toehoorders een mop:
Toen de paus stierf, ging hij bij de hemelpoort aankloppen en zei “laet my inne, ic ben den godt vanden aerden,” waarop Sint-Pieter antwoordde: “wij hebben maar één god in wie wij geloven, wij hebben geen nood aan nieuwe goden.” Hierop ging de paus naar de hel en herhaalde dat men hem binnen moest laten omdat hij de god van de aarde was. De duivel antwoordde dat er maar één god in de hemel was en dat hij aan die ene god genoeg had, waardoor de paus “noch inden hemel noch inden helle en conste gheraecken.”
Hoewel wij de mop van François vandaag de dag niet meteen als een dijenkletser ervaren, vond hij bij zijn tijdgenoten heel wat bijval. De impliciete betekenis was dan ook duidelijk: de Heilige Stoel was in moreel verval en het pausdom was nergens gewenst, in de hemel noch in de hel.
De trukendoos van Luther
Joos vande Capelle, een tamboerijn, trad de moppenverteller bij en begon te vertellen “van eene vrauwe die paus gheweest hadde.” Sindsdien, zo beweerde hij stellig, werd na elk conclaaf de nieuwe paus preventief betast aan “zyne mannelicheyt.” De muzikant verwees hiermee naar de beruchte pausin Johanna. De legende wil dat halfweg de negende eeuw een vrouw die zich als man vermomd had tot opvolger van de heilige Petrus verkozen werd. Dit ‘verraad’ werd pas ontdekt toen pausin Johanna tijdens een processie beviel van een kind. Hoewel het verhaal bijzonder twijfelachtig is, werd het in de zestiende eeuw dikwijls opgevist door protestantse hervormers die de vele wantoestanden in de Rooms-Katholieke Kerk aanklaagden, zoals Maarten Luther.
Om de prille breuk met het Vaticaan te rechtvaardigen gebruikte Luther overigens een hele reeks retorische trucjes. Een vast element in dit repertoire was het verwijt dat de paus een sodomiet was. Die beschuldiging was niet min. Sodomie was in de vroegmoderne periode een containerterm om allerlei ‘tegennatuurlijke’ seksuele handelingen mee aan te duiden: masturbatie, pedofilie, bestialiteit, anale seks tussen man en vrouw, maar bovenal: homoseksuele daden. Dit misdrijf werd beschouwd als een zonde tegen de goddelijke orde. God zelf had immers ingegrepen toen de mannelijke inwoners van Sodom en Gomorra seks met elkaar hadden. Beide steden gingen in vlammen op. Zestiende-eeuwse mannen met homo-erotische verlangens wachtte daarom een gelijkaardig lot: de dood op de brandstapel.
In opruiende pamfletten wijdde Luther ganse passages aan de bewering dat seksuele uitspattingen schering en inslag waren in het Vaticaan. Deze kritiek miste zijn effect blijkbaar niet. Philippe Teghels wist in 1591 aan de Brugse Ezelpoort immers toe te voegen dat de paus zijn eigen hoeren onderhield met financiële bijdragen van “vremde hoeren.” Daarenboven was hij een “buggher,” een veelgebruikte term om sodomieten mee aan te duiden. Aan het pauselijk hof verbleven immers heel wat “bugghers,” die volgens Teghels bovendien voor heel wat pauselijke inkomsten zorgden.
Een mop met een baard
De passage is opmerkelijk. De timing is dan ook onverwacht. Toen het Brugse groepje in 1591 morde over de paus, zat de Reformatie min of meer op een dood spoor in hun stad. De Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), de Nederlandse opstand tegen het gezag van de Spaanse koning Filips II en een strijd tussen katholieken en protestanten, was in 1591 de facto voorbij in de Zuidelijke Nederlanden waartoe Brugge behoorde. Het verzet was zes jaar eerder definitief gebroken toen Antwerpen opnieuw in Spaanse handen viel in 1585. De Zuidelijke Nederlanden waren sindsdien terug officieel katholiek.
In 1591 was de toenmalige paus bovendien Gregorius XIV, een vrome man die de Heilige Stoel amper 315 dagen bezet hield. Tijdens zijn korte pontificaat stelde hij slechts één grote beleidsdaad: voortaan werd het Romeinen verboden om tijdens een conclaaf te gokken op wie de nieuwe paus zou worden. Gregorius stond, in tegenstelling tot sommige voorgangers, dan ook niet meteen bekend omwille van zijn zedeloze levenswandel.
Sex sells
Toch koos men in 1591 sodomie als argument uit om het pausdom te beschimpen, wat illustreert dat het seksuele discours van Luther en aanverwanten wel degelijk een diepgaande en langdurige impact had. De boodschap dat de paus “een mensche es gelyck anderen,” zoals de mannen aan de Ezelpoort dachten, verhitte de gemoederen in het katholieke Brugge. Het gesprek schopte het tot in de registers van de juridische onderzoeken van de stad. Of de mannen effectief bestraft werden voor hun “blasphemien vande paus” is onduidelijk, maar hun discussie biedt wel een zeldzame inkijk in de populaire perceptie van religieuze discussies in de zestiende eeuw. Bovendien bleek de protestantse strategie uitstekend te werken. Een vleugje seks zorgde voor een vlotte en langdurige verspreiding van hun ideeën.
Een trucje dat in de loop van de geschiedenis regelmatig herhaald zou worden.
Jonas Roelens is als aspirant van het FWO verbonden aan de vakgroep Geschiedenis van de Universiteit Gent. Hij doet onderzoek naar het stedelijk discours rond sodomie in de vroegmoderne Zuidelijke Nederlanden. Met Wannes Dupont en Elwin Hofman schreef en redigeerde hij Verzwegen verlangen. Een geschiedenis van homoseksualiteit in België.