Toen de Franse historicus Pierre Nora in het midden van de jaren 1980 vaststelde dat zijn land in de voorgaande decennia een echte metamorfose had ondergaan en dat zijn oude tradities waren verdwenen, koppelde hij daar een opmerkelijke consequentie aan vast. De nationale geschiedenis, zo schreef hij, kon niet langer een klassiek, chronologisch geordend verhaal van allerlei ʻpositieveʼ realiteiten zijn, maar moest een geschiedenis van herinneringen aan deze realiteiten worden. Cruciaal in de conceptie van deze ʻgeschiedenis in de tweede graadʼ was het begrip lieu de mémoire. Met dat begrip verwees Nora naar de letterlijke en figuurlijke plaatsen waaraan het nationale geheugen zich in de loop der tijden had gehecht: van Chartres tot de Elzas, van de galanterie tot de Dictionnaire Larousse.
Wat volgde, is bekend: het lieu de mémoire-begrip werd een enorm historiografisch succes. Het concept werd geëxporteerd en de zeven monumentale delen van de Franse herinneringsgeschiedenis, verschenen tussen 1984 en 1992, kregen een pendant in andere landen. De Deutsche Erinnerungsorte, de Nederlandse Plaatsen van herinnering of België, een parcours van herinnering: telkens ging het om het gevoelen dat de relatie met de vertrouwde wereld van het vaderlandse verleden aan een fundamentele verandering onderhevig was, en dat dit een andere nationale geschiedenis vergde.
Maar al snel ontstond ook het verlangen de nationale context van deze herinneringsgeschiedenissen open te breken. Waren er ook geen transnationale varianten mogelijk? En vooral: kon ook in een Europees kader geen ʻgeschiedenis in de tweede graadʼ worden geschreven? Na jaren is het zo ver: onder redactie van Pim den Boer en anderen zijn bij Oldenbourg Verlag de Europäische Erinnerungsorte verschenen. In drie volumineuze delen wordt de aandacht gericht op de ʻmythen en grondbegrippenʼ van het Europese zelfbesef, op de herinneringen aan het gemeenschappelijke Europese erfgoed en op de lieux de mémoire van het Europese optreden in de wereld (en op de wijze waarop dat in Europa heeft ʻteruggewerktʼ).
Het is een goed doordacht geheel geworden, waarin de veelheid en de verscheidenheid die Noraʼs project kenmerkten, primeren. Het Europese geheugen hecht zich volgens de makers van de Europäische Erinnerungsorte aan een taalkundig Babel en aan het begrip van de rechtsstaat, aan de Mona Lisa en aan Anne Frank, aan Beethovens Negende en aan de pizza, aan Guernica en aan de Europese stad, aan de euro en aan het Cogito ergo sum, aan het oriëntalisme en aan de postkoloniale ervaring – en aan nog zoveel meer. Van al die ankerplaatsen van het geheugen wordt een minutieuze geschiedenis geschreven. Het gaat om de conjunctuur van hun symboolwaarde, om hun soms uiteenlopende betekenissen, om de emoties die zij bij heel verschillende groepen hebben opgeroepen.
Dergelijke herinneringsgeschiedenissen, zo illustreren de delen van de Europäische Erinnerungsorte, hoeven geen identiteitsmachines te zijn. Zij kunnen integendeel de bestaande clichés over de eigen identiteit kaderen en ondergraven. Zij kunnen de complexiteit en het geconstrueerde karakter van de herinnering duidelijk maken. Zij kunnen tonen hoe wij ons in onze manifesten beroepen op wat wij anderen ontzeggen. De historicus zit er de politicus voortdurend dwars.
(Jo Tollebeek)