De gevangenis is een mislukking. Ze moet criminelen op het rechte pad brengen, maar heeft veeleer een averechts effect: ze leidt steeds hardere criminelen op. De gevangenis is onleefbaar voor gevangenen, onwerkbaar voor personeel. Het gevangenisregime is volgens sommigen te hard en volgens anderen te zacht. Goed is het in alle geval niet. De gevangenis is vandaag een opbergruimte voor problemen, geen oplossing ervoor.
Critici menen meestal niet dat opsluiting een slecht idee is, maar dat de manier waarop dat vandaag gebeurt verkeerd is. Het probleem is volgens sommigen dat de gevangenis niet werkelijk verbeterend is, terwijl ze volgens anderen aan kracht verliest omdat ze door te willen verbeteren niet streng genoeg is. De gevangenis moet dus hervormd worden.
De oproep tot hervorming van de gevangenis is niet nieuw. Al twee eeuwen lang moet de gevangenis hervormd worden – en eigenlijk steeds op dezelfde manier: de gevangenis moet meer inzetten op verbetering van het individu, door opvoeding, arbeid, duidelijke classificaties en individueel aangepaste regimes. De Franse filosoof Michel Foucault heeft daaruit geconcludeerd dat het falen van de gevangenis deel uitmaakt van haar functioneren. Gevangenissen dienen niet om overtredingen te bestrijden, maar om ze in te delen en politiek te gebruiken. De gevangenis is bij Foucault een nachtmerrie.
De droom van de gevangenis
Nochtans begon de gevangenis als een droom. Gevangenissen bestaan nog maar verrassend kort. Natuurlijk bestaan er wel al lang plaatsen waar verdachten vastgehouden werden in afwachting van hun proces. Maar tot het midden van de achttiende eeuw werden amper criminelen veroordeeld tot een langdurige opsluiting: lijfstraffen of boetes waren de norm. In de loop van die eeuw kwamen echter een aantal nieuwe ideeën op over misdaad en bestraffing. België – de Oostenrijkse Nederlanden – stond bij de uitvoering van die ideeën bij de Europese top.
Toonaangevende voorstanders van de gevangenis in België waren Jean Vilain XIIII en Goswin de Fierlant. Ze lazen Verlichte traktaten en stelden vast dat de bestaande straffen in België meer kwaad dan goed deden. Publieke lijfstraffen zorgden ervoor dat criminelen en ander gespuis helemaal geen kans meer hadden om nadien respectabel werk te vinden en werden zo dus veroordeeld tot een blijvend crimineel bestaan. Een correctiehuis, meenden Vilain en Fierlant, kon daar iets aan doen.
In het correctiehuis zouden gevangenen een stiel leren en discipline kweken. De gewoonte van werk zou de luiheid – de oorzaak van alle criminaliteit – uitroeien, het voortdurende toezicht zou zelfdiscipline bijbrengen. Een efficiënte gevangenis was immers zo geconstrueerd dat gevangenen voortdurend in de gaten konden worden gehouden. Slechts een probleem diende zich aan: de bouw en het onderhoud van de correctiehuizen kostte handenvol geld. Bijgevolg werden er in de achttiende eeuw maar twee geopend: een in Gent in 1774 en een in Vilvoorde in 1779.
De nieuwe gevangenissen waren meteen een daverend succes. Honderden criminelen, prostituees en landlopers werden erheen gestuurd. Het waren bovendien niet alleen de rechters die in de nieuwe vorm van bestraffing geloofden. Ook sommige kleine misdadigers zelf hoopten dat een verblijf in het correctiehuis tot een beter leven zou leiden. Sommigen verwachtten er een stiel te leren en zo uit de armoede te raken. Anderen zagen het gevangenisregime op zichzelf al als stichtend (of beweerden dat toch voor de rechtbank). Zo verzocht prostituee Marie Bielen haar rechters in 1777 om haar in het correctiehuis op te sluiten “om alsoo haer onbondigh leven te connen verlaeten”. De schepenen willigden haar verzoek in en lieten haar er vier jaar verblijven.
De nachtmerrie van de gevangenis
Buitenlandse waarnemers waren lovend. Een bezoek aan de Zuidelijke Nederlanden ging steevast gepaard met een kijkje in de gevangenissen. De Britse gevangenishervormer John Howard noemde het Gentse correctiehuis in 1775 een modelgevangenis. Zijn optimisme verdween echter een paar jaar later. In 1783 bracht hij opnieuw een bezoek aan de Gentse gevangenis en stelde vast dat niets er nog goed draaide.
Ook de criminelen zelf hadden al snel door dat ze van de gevangenis weinig heil te verwachten hadden. Na 1785 vroeg nog amper iemand zelf om opgesloten te worden. De gevangenisstraf werd steeds vaker uitgesproken, maar van de verbetering van de criminelen was nog weinig sprake. De arbeid van de gevangenen moest vooral opbrengen. Na de Franse annexatie van België in 1795 werd de uitbating van de Gentse gevangenis in handen van industriëlen gelegd. Uitbuiting tierde welig.
De gevangenis was een nachtmerrie geworden. Nieuwe hervormers klaagden wantoestanden aan en stelden maatregelen ter verbetering voor. Een van hen was Edouard Ducpétiaux, die in 1830 inspecteur-generaal van de Belgische gevangenissen werd. Hij was een grote pleitbezorger van het systeem van individuele cellen, die moesten verhinderen dat gevangenen met elkaar contact hadden. Opnieuw nam België het voortouw bij het hervormen van de gevangenissen.
Ook Ducpétiaux’ droom bleef niet duren. Zijn vele hervormingsplannen ten spijt bleef het recidivisme onder gevangenen schrikwekkend hoog. Steeds nieuwe hervormers stelden verbeteringen voor, die er eindelijk voor moesten zorgen dat de gevangene zijn of haar leven kon beteren. Het Gentse correctiehuis werd in 1937 afgebroken. In het correctiehuis van Vilvoorde huist vandaag een hotel. Nieuwe gebouwen moeten aloude dromen waarmaken. Intussen blijft de nachtmerrie voortduren.
Meer lezen
Michel Foucault, Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis, Groningen, 1989.
Marie-Sylvie Dupont-Bouchat, ‘Ducpétiaux ou le rêve cellulaire’, Déviance et société, 12 (1988), 1–27.
Elwin Hofman is als Aspirant van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Hij doet onderzoek naar de veranderende zelfopvattingen van moordenaars, prostituees en sodomieten in de Zuidelijke Nederlanden tussen 1750 en 1830.