Categoriearchief: Kunst & literatuur

De vakantie van een schrijver

Orlando

“De vakantie van een schrijver” en “te lang voor een grapje, te lichtvoetig voor een degelijk boek”: zo omschreef Virginia Woolf in haar dagboeken haar roman Orlando (1928) waar ze op dat moment koortsachtig aan werkte. De uiteindelijke populariteit van het boek kwam onverwachts. Was het niet de lichtvoetigheid, dan zou de schertsend bedoelde ondertitel ‘een biografie’ het werk wel fataal worden, zo vermoedde Woolf: “Geen mens wil biografieën lezen.” Niets bleek minder waar. Guy Cassiers en Katelijne Damen bewerkten Woolfs roman voor Toneelhuis tot een meeslepende theatermonoloog (première januari 2013). Ook zij benadrukken de lichte toon van het werk. Cassiers: “Na de voorstellingen die vooral de nadruk legden op de zwakke en kleine kanten van de mens, wordt dit een lofzang op de mens. Ik had er behoefte aan om een voorstelling te maken waar de mensen gelukkig buiten komen.”

In dat laatste is Cassiers zeker geslaagd. Niet op zijn minst door de krachtige acteerprestatie van Katelijne Damen en het ingenieuze decor met verwisselbare, sfeervolle panelen. Damen staat alleen op het podium. Ze is de biograaf van Orlando, en daarmee de verteller van een wonderbaarlijk levensverhaal dat drie eeuwen omspant en een spectaculaire geslachtsverandering bevat. We leren Orlando kennen als vijftienjarige jongeman aan het hof van Queen Elizabeth, als groot natuurliefhebber en schrijver van poëzie. Hij wordt verliefd op een Russische prinses, reist als Engelse gezant naar Constantinopel waar hij – of beter: zij – na een lange slaap ontwaakt als vrouw. Ze sluit zich aan bij een groep rondtrekkende zigeuners en besluit uiteindelijk toe te geven aan haar heimwee naar Engeland dat inmiddels voorgoed veranderd blijkt. We zitten inmiddels in het donkere industriële tijdperk van de negentiende eeuw. Orlando trouwt, en verwerft nog enige bekendheid met het gedicht De eik dat zij als jongeling schreef, alvorens het verhaal eindigt in het ‘heden’ van 1928. Orlando is dan de veertig nog niet gepasseerd.

Net als het boek Orlando is ook de bewerkte toneeltekst een satire op de traditionele biografie. Damen toont zich een onbetrouwbare verteller, die onder het mom van haar zoektocht naar ‘de waarheid’ voortdurend feit en fictie lijkt te vervlechten. Ze benadrukt de noodzaak van speculaties om de gaten in Orlando’s leven op te vullen, en dan nog blijven veel vragen onbeantwoord. Orlando’s plotse vrouw-zijn wordt bijvoorbeeld enkel uitbundig aangekondigd als ‘de waarheid, de waarheid, de waarheid!’ Ook de relatie tussen Orlando’s karakter en de historische tijdsgeest wordt tot in het ridicule doorgetrokken. Het is bijvoorbeeld de strikte Victoriaanse huwelijksmoraal die haar in het huwelijk doet treden: ze trouwt, want dat deed men in die tijd. Nu eens neemt Damen als verteller afstand van haar personage en becommentarieert ze droogjes zijn/haar handelen, dan weer lijkt ze zich volledig te identificeren met het complexe gevoelsleven van Orlando. Op het toneel komt deze onvermijdelijke ‘dubbelrol’ van de biograaf bijzonder goed tot zijn recht. In de figuur van de acteur vallen verteller en personage immers ook fysiek samen.

Orlando is een parodie op de biografische queeste om een persoonlijkheid in woorden te vatten. De zoektocht naar de feiten blijkt echter onverenigbaar met de realiteit, met de ambiguïteiten van het echte leven. In de brochure heet Orlando dan ook “een ode aan de verbeelding, aan het leven.” Cassiers is in zijn opzet geslaagd: ik kwam gelukkig buiten. Maar ook een tikje ongemakkelijk. Proberen wij als historici niet hetzelfde als deze biograaf? Rest ook voor ons enkel lichtvoetig spel?

(Marleen Brock)

Vlaamse meesters veroveren de wereld

‘Le plus grand effort qui ait été réalisé pour vulgariser et diffuser, à travers le monde, l’art prestigieux des grand peintres de mon pays natal.’

Aan het woord is de Belgische regisseur Jacques Feyder (1887-1948) bij de lancering van La Kermesse Héroïque uit 1935. Feyder windt er geen doekjes om: met La Kermesse Héroïque brengt hij een eerbetoon aan de schilderkunst en architectuur van de Lage Landen uit de 16de en 17de eeuw.

De film speelt zich af in 1616 in de Vlaamse stad Boom. De inwoners maken zich klaar voor de kermis wanneer ze plots vernemen dat Spaanse soldaten in de stad zullen overnachten. De wreedheden van de Spaanse bezetting in Antwerpen zitten nog fris in het geheugen en de burgemeester bedenkt een plan om daaraan te ontsnappen. Hij doet alsof hij dood is en hoopt dat de Spanjaarden de rouw respecteren. De vrouw van de burgemeester neemt zijn taak over en verwelkomt de soldaten in de stad. Ze zorgt voor een zodanig warm onthaal dat bij het vertrek van de soldaten Boom voor een jaar van taksen wordt vrijgesteld. De film stootte in België op heel wat verzet, onder meer omwille van de negatieve portrettering van de Vlaming die collaboreert met de bezetters.

Om een authentieke sfeer te creëren van een 17de-eeuwse Vlaamse stad, legde Feyder een sleutelrol weg voor zijn decorateur, Lazare Meerson (1900-1838). Meerson reisde ter voorbereiding naar Vlaanderen, Frankrijk, Spanje en Algerije. Hij bezocht bibliotheken en musea en nam talloze foto’s die hij zorgvuldig in documentatiemappen bewaarde. Eens hij voldoende materiaal had, ging Meerson zelf aan de slag. Hij vervaardigde gouaches van het decor in elke scène. Vaak schetste hij er meerdere, zodat het decor telkens vanuit een andere invalshoek werd weergegeven.

Sommige scènes behoeven geen kunsthistorisch oog om het schilderij waarop de mise-en-scène is gebaseerd te herkennen. De gelijkenissen tussen de maaltijdscène in de herberg en de Boerenbruiloft van Pieter Bruegel de Oude (1526/1530 – 1569) zijn treffend: de twee boeren die op een plank de borden binnenbrengen, de houding en expressie van de personages, de lange tafel met gasten en de gekruiste bundels stro.

VlaamseMeesters3VlaamseMeesters2

De scène met feestvierders die in de vroege uurtjes achterblijven is geïnspireerd op Pret in de herberg van Jan Steen (1626-1679), maar Feyder splitste het tafereel op zodat we telkens maar een stukje van het volledige doek te zien krijgen. Het schilderij van Steen komt van links naar rechts in beeld: eerst zien we de vrouw met twee mannen de trap oplopen, daarna gaat de camera in op de feestvierders achteraan en eindigt rechts bij het groepje mensen rond de tafel. De vrouw met de doedelzak, de dronken boer op de grond, de liggende man op de tafel, het meisje achter hem: de personages komen allemaal terug.

Het resultaat is verbluffend. Feyder werd alom geprezen voor zijn prachtige mise-en-scène. Léon Barsacq formuleerde het als volgt: ‘Jacques Feyder […] pousse la virtuosité jusqu’à composer lui-même les tableaux dans le style de l’époque.’

Jan Steen, Pret in de herberg (detail) 1674 © Musée du Louvre/A. Dequier – M. Bard

(Nathalie Poot)

 

 

Midnight in Paris

Midnight in ParisWoody Allen is een stadsmens. In talloze films heeft hij New York liefdevol in beeld gebracht. De voorbije jaren draaide hij in Europa, in Londen, Barcelona en nu, voor zijn meest recente film, in Parijs. Ook Midnight in Paris is een eerbetoon aan de stad: de stad van de liefde en de nacht, van de verbeelding en het verleden.

De film opent met beelden van Parijs, de kleuren van de stad, het vallen van de avond, op het ritme van de jazz. Hoofdpersonage is Gil Pender, een Californische schrijver, die met zijn vrouw en zijn schoonouders een reisje naar de Franse hoofdstad maakt. Hij is gefascineerd door het Parijs van de jaren twintig. Heeft er zelfs heimwee naar, wil ‘terug’ naar wat hij uit de boeken en in zijn verbeelding kent. Zo anders dan zijn vrouw, die naar eigen zeggen niet buiten de Verenigde Staten zou kunnen leven, en totaal niet vatbaar is voor zijn vatbaarheid. Anders dan zijn schoonouders, aanhangers van de Tea Party en bepaald geen liefhebbers van de Fransen. Anders dan een vriend van zijn vrouw, die ze in Parijs tegen het lijf lopen, een pedante historicus en een onuitstaanbaremister know it all, die weetjes rondstrooit om indruk te maken, maar volstrekt ongevoelig en fantasieloos is.

Gil is dan ook alleen, als hij, dolend door de donkere straten, om klokslag middernacht, wordt opgepikt door een gezelschap in een oldtimer. Zo komt hij in de jaren twintig terecht en ontmoet er de kleurrijke figuren die zijn geliefde setting bevolken, onder wie heel watAmericans in Paris. Eerst Scott Fitzgerald, Ernest Hemingway en Cole Porter, daarna Josephine Baker, Pablo Picasso, Henri Matisse, Salvador Dali, Luis Bunuel, Man Ray. Aan de surrealisten kan hij kwijt dat hij uit de toekomst komt, zij hebben daar geen moeite mee. Gertrude Stein is bereid het manuscript waaraan hij werkt, te lezen, en ze keurt het goed.

Elke nacht, om klokslag twaalf uur, wacht Gil de oldtimer op. Hij is verrukt. Met verstomming geslagen door wat hem overkomt, maar niet door wat hij ziet. Alles is zoals hij het zich had voorgesteld. Hoe zou het ook anders kunnen? Het is immers in zijn verbeelding dat hij rondloopt. En die is persoonlijk, dat wordt hem duidelijk gemaakt. Een jonge vrouw deelt zijn heimwee, maar voor haar zijn de jaren twintig het heden en (dus) saai. Ze neemt Gil mee naar nog vroeger, naar de Belle Epoque, het vrolijke Parijs van het einde van de negentiende eeuw. Daar ontmoeten ze Henri de Toulouse-Lautrec, Edgar Degas en Paul Gauguin, en die verlangen dan weer naar de Renaissance. Iedereen heeft zijn eigen gouden tijd. Het verleden voedt de verbeelding. Voor Gil voldoet het heden niet, omdat zijn leven niet voldoet. De ontmoeting met zijn geliefde verleden, inspireert hem om met zijn vroegere leven te breken. De pedante historicus is uit het beeld verdwenen. En de vrouw keert met haar ouders terug naar de Verenigde Staten en gaat in Malibu wonen. Gil blijft in Parijs – gelukkig.

(Tom Verschaffel)

Sprookjeskasteel

PierrefondsHet moet ondertussen zo’n tien jaar geleden zijn dat ik voor het eerst de torens van Carcassonne in de verte zag opdoemen. Een sprookje, vond ik dat toen. Viollet-le-duc zijn sprookje, preciseerde mijn broer en restaurateur in opleiding.

Het deed niets af van de magie. Eugène Viollet-le-duc had die stad gerestaureerd zoals de middeleeuwen mij toeschenen, en ik wandelde tevreden over de vestingsmuren. Ik besefte nog niet dat mijn beeld van de middeleeuwen was gevormd door Violet-le-ducs lezing van een tijdperk, en niet omgekeerd.

Tien jaar en een geschiedenisopleiding later klom de auto moeizaam langs de helling van Pierrefonds naar de top. In een opwelling riep ik ook nu weer: ‘Een echt sprookjeskasteel!’ Viollet-le-duc zijn sprookjeskasteel, verbeterde de toeristische brochure me. Een meesterlijke herinterpretatie van wat er misschien ooit was geweest, maar in de negentiende eeuw was gedegradeerd tot ruïnes.

Een romantische plek, vonden intellectuelen en mensen met te veel tijd om handen. Ze gingen er wandelen en schetsen. De ruïnes wekten verwondering. Pierrefonds was een begrip in die negentiende eeuw, een tijd waarin men zich allerlei idealiserende voorstellingen maakte van die christelijke en traditionele middeleeuwen. Toen was de samenleving nog ordelijk en begrijpbaar, meende men. En dat was een toestand waar men in de negentiende eeuw slechts kon van dromen.

PierrefondsWanneer Louis-Philippe, koning van Frankrijk, in 1832 tussen de ruïnes van het middeleeuwse kasteel van Pierrefonds een banket organiseerde ter gelegenheid van het huwelijk van zijn dochter Louise met de Belgische konging Leopold I, trachtte hij niet alleen de eminente genodigden te entertainen. Tijdens dat banket imponeerde hij zijn gasten ook met zijn eigen plaats in de de eeuwenlange geschiedenis van Frankrijk.

Dat was wellicht ook de intrinsieke motivatie van Napoleon III, die in 1857 Viollet-le-duc de opdracht gaf de ruïnes van Pierrefonds te restaureren. Louis-Napoléon creërde zijn mythische genealogie in steen. Met zo’n kasteel was de kersverse keizer de nobele dynastieke lijnen van Frankrijk waardig.

De restauratie van Pierefonds diende negentiende-eeuwse doeleinden: van de keizerlijke wensen van Napoleon III over de architecturale dromen van Viollet-le-duc tot de religieuze idealen van een Europese neogotische stroming.

Mijn klim naar het middeleeuwse Pierefonds was daarom een pure mythe: in realiteit was het een tocht naar een negentiende-eeuwse interpretatie van wat waarschijnlijk nooit was.

Een sprookjeskasteel in alle mogelijke opzichten.

(Saartje Vanden Borre)