“Wat zoudt ge later willen worden?”: hoe de voorloper van het CLB genderstereotiepe rolverwachtingen in stand hield

Gastblog door Siel Bosmans

1976. Els* volgt het laatste jaar middelbaar onderwijs en moet een keuze maken: wat wil ze het volgende jaar studeren? Ze twijfelt: geneeskunde of Romaanse talen? In een adviesgesprek wordt geneeskunde haar sterk afgeraden. Zou tropische geneeskunde als beroep namelijk niet te zwaar zijn? Valt geneeskunde wel te verzoenen met haar gezinsleven? Zou het haar niet te veel confronteren met aspecten uit haar eigen leven, waar zij best niet aan herinnerd wordt?

In de jaren 1970 begeleidden zogenaamde Psycho-Medisch-Sociale centra (PMS-centra, nu het CLB) leerlingen in hun studiekeuze. PMS-psychologen en sociaal assistenten gebruikten daarvoor vragenlijsten en testen, en voerden een-op-eengesprekken met leerlingen. Maar in welke mate hielden ze rekening met de wensen en dromen van meisjes en jongens? Hoe genderstereotiep waren die adviezen?

In de jaren 1970 probeerden Belgische beleidsmakers alle kinderen evenveel onderwijskansen te bieden, ongeacht hun gender of sociale achtergrond. Dat deden ze door onder andere gemengd onderwijs en vernieuwingsoperaties, zoals het Vernieuwd Secundair Onderwijs (VSO), te verplichten in het rijksonderwijs. De katholieke scholen hadden een pedagogische vrijheid en konden daardoor zelf kiezen wat ze invoerden. In die democratiserings­­context behaalden driemaal meer jongeren hun secundair diploma dan in de jaren 1960 en vatten steeds meer 18-jarigen hogere studies aan. Bij meisjes was de toename spectaculair: zesmaal meer meisjes studeerden af aan het secundair onderwijs én voor het eerst verwierven meer meisjes dan jongens een hoger diploma.

Figuur 1: Beeld door Lauri Pietarinen: ‘Tyttö istuu pulpetissa kirjoittamassa tehtäväpaperiin’, uit de jaren 1970 (Bron: Helsinki City Museum).

Die aspiraties om verder te studeren zien we ook terugkomen in vragenlijsten voor ouders en leerlingen afgenomen door een vrij PMS-centrum, met onder andere meisjesscholen als werkingsgebied, over de interesses, achtergrondinformatie en verwachtingen van leerlingen en ouders. Op de vraag “Zoudt ge graag verder studeren?” reageerde bijna iedereen positief. Meisjes kozen vaak voor sociaalgerichte, zorgende, zogenaamd ‘vrouwelijke’ richtingen zoals sociaal werk of verpleegkunde. Wie meer positief-wetenschappelijke interesses toonde op het einde van de lagere middelbare cyclus (nu het derde middelbaar), werd aanvankelijk door PMS-medewerkers gestimuleerd om de “belangstelling voor de moderne talen verder te cultiveren”.

Dat veranderde op het einde van de jaren 1970: een leerlinge met interesse in “wiskunde, het artistieke en het sociale” kreeg als advies om Wetenschappen te studeren als de wiskundeleerkracht daarvoor groen licht gaf. Hoewel meer meisjes verder studeerden dan voordien, bleef hun studiekeuze binnen de traditionele rolverwachtingen passen. Ook in het begin van de jaren 1970 volgde het PMS-studiekeuzeadvies dat heersende rollenpatroon. Tegen het einde van het decennium zien we het begin van een kentering en werden meisjes voorzichtig gestimuleerd om hun interesses te volgen en minder ‘vrouwelijke’ studies te kiezen.

Die belangstelling voor ‘vrouwelijke’ studierichtingen heeft ook te maken met de latere beroepsvoorkeur. Bij zowel de vraag “Welk beroep zoudt ge later willen uitoefenen?” als “Welk beroep zoudt ge in geen geval willen uitoefenen?” nam de meerderheid van de meisjes enkel ‘vrouwelijke’ beroepen in overweging: verpleegster, lerares, poetshulp of secretaresse. In gemengde lagere scholen gold hetzelfde voor jongens, ook zij beantwoordden beide vragen enkel met ‘mannelijke’ jobs. Door hun gender was de verbeeldingswereld over hun toekomstig beroep beperkt. Dat of de wil om aan het verwachtingspatroon te beantwoorden, leidde tot deze typisch ‘vrouwelijke’ en ‘mannelijke’ beroepen.

Figuur 2: De belangstellingstest naar Moreau en Vinette: ‘Wat doet gij het liefst?’, 1971 (Bron: Archief Annuntiaten Heverlee).

PMS-testen versterkten die dualiteit op allerlei manieren. Zo kwamen in de vragen mannen en jongens vaker dan vrouwen en meisjes voor als onderwerp. Bovendien kregen de leerlingen traditionele genderrollen voorgeschoteld. In rekenoefeningen verdeelden jongens geld onder elkaar, kreeg een jongen zakgeld of maakte een man een autorit. In een dictee “stond [vader] de veldflessen te vullen, terwijl moeder de boterhammen klaarmaakte”. De oefeningen normaliseerden op die manier de traditionele genderrollen van een werkende man en een zorgende vrouw.

Het PMS legde twee verschillende testen die peilden naar interesses voor aan leerlingen, beide onder de titel “Wat doet gij het liefst?”. Eén gericht op jongens, de andere aangepast voor meisjes, omdat die voor jongens “niet bruikbaar was” volgens Juul Stinissen, toenmalig hoogleraar in de psychodiagnostiek aan de KU Leuven. Bij elke vraag moesten de leerlingen aangeven wat ze uit vier opties verkozen. Hoewel sommige keuzemogelijkheden hetzelfde waren voor jongens en meisjes, verschilden de technische opties steeds.  Zo konden meisjes in een vraag kiezen voor “modellen voor kleedjes tekenen” en jongens voor “vliegtuigbouwer worden”. Ook bij andere vragen beperkten de technische opties de interessevelden voor meisjes tot snit en naad en die van jongens tot technologische vaardigheden. Kortom, de belang­stellings­testen spiegelden voor­ingenomen toekomst­perspectieven voor.

In de “persoonlijke vragenlijsten” waarin leerlingen hun levensideaal konden verwoorden, was de droom van het gezin alomtegenwoordig. Bijna elk meisje wilde een gezin: “een man en een hoop kinderen” of “een gelukkig huwelijk met kinderen”. De meerderheid daagde daarbij wel het traditionele kostwinnermodel uit, waarbij de man gaat werken en de vrouw thuisblijft. Een leerlinge schreef bijvoorbeeld: “Ik [zou het] heel erg vinden moest ik mijn diploma behaald [hebben], gaan werken en dan ermee ophouden”. Hoewel de vrouwelijke leerlingen wilden werken, geloofden velen dat er van hen werd verwacht als moeder thuis te blijven voor de kinderen. In de woorden van één leerling: “Als je natuurlijk kinderen hebt is het moeilijk, maar daarna moet men terug gaan werken”.

Figuur 3: Beeld door Wim van Rossem: ‘Huwelijk Balletpaar’, 1961 (Bron: fotocollectie Anefo).

Daarnaast groeide de behoefte aan een “companionate marriage”: een verbintenis die niet alleen een economische afspraak is, maar ook gebaseerd is op liefde en waarin vaders een grotere rol spelen in de opvoeding. De vrouwelijke leerlingen verlangen naar “een man die dolveel [sic] van me houdt en een reuzegoed [sic] vader is voor zijn kinderen”, of wilden een “levenspartner vinden die me volledig begrijpt”. Hun ideaal bleef, ondanks die evolutie, een heteronormatief gezin waarin de man de kostwinner was en zijn echtgenote de huisvrouw.

In de jaren 1970 kregen meisjes de kans om verder te studeren. Ze deden dat voor het eerst ook in groten getale. Toch kwam er geen harde breuk met het verleden: de studiekeuzes, toekomst­perspectieven, ideaalbeelden en verbeeldings­wereld van jongens en meisjes lagen in lijn met de stereotype rolverwachtingen. De rol van de PMS-centra is daarin van groot belang geweest: adviserende PMS-medewerkers, gestandaardiseerde testen en vragenlijsten bekrachtigden het rollenpatroon impliciet én expliciet. Maar hoe staat het vandaag? Aan de KU Leuven bestaat de helft van de bacheloropleidingen voor meer dan twee derde uit studenten van hetzelfde geslacht. Bovendien bestaar er ook vandaag nog een genderonevenwicht: jongens domineren in technische studierichtingen, meisjes kiezen vaker voor verzorgende en pedagogische studierichtingen.

Figuur 4: Instroom naar geslacht en per opleiding over tien academiejaren aan de KU Leuven (2010-11 tot en met 2019-20) (bron: Geïntegreerd Gender Equality Plan 2021).

* Fictieve naam

Flour, Els, Eliane Gubin, Claudine Marissal, Romy Cockx, Leen Van Molle, en Catherine Wallemacq. Jongens en meisjes … bestemming bekend? België, 1830-2000. Brussel: AVG-Carhif, 2009.

Ronsijn, Wouter. ‘Educational Expansion and Gender Inequality in Belgium in the Twentieth Century’. Histoire & mesure XXIX, nr. 1 (2014): 195-218.

Tisdall, Laura. ‘“What a Difference It Was to Be a Woman and Not a Teenager”: Adolescent Girls’ Conceptions of Adulthood in 1960s and 1970s Britain’. Gender & History 34, nr. 2 (2022): 495-513.

Siel Bosmans is student in het onderzoeksseminarie Cultuurgeschiedenis na 1750 en schrijft in het academiejaar 2023-2024 een masterproef over studiekeuze en gender in de jaren 1970.

Titelafbeelding: Foto van een studiekeuze-adviseur die een gesprek voert met een leerling, Sylvania (Georgia), 1951 (Bron: Screven-Jenkins Regional Library System Collection).

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.