Maandelijks archief: maart 2017

Van prostituee tot witte engel

‘Soms genezen, dikwijls verlichten, altijd troosten’, stond er tijdens de Eerste Wereldoorlog op het speldje van de verpleegsters van het hospitaal L’Océan in De Panne. De zin vatte perfect de rol van Belgische verpleegsters in de oorlog samen. Ze waren met enkele duizenden, vaak nog maar net opgeleid, en aan het werk in moeilijke omstandigheden. Toch slaagden ze er geleidelijk in respect af te dwingen voor het verpleegkundig beroep, dat voor de oorlog geen gunstige reputatie had.

Een moeizame start

Verpleegkundige zorg door de Zusters van Liefde in een hospice in Gent (Archief Zusters van Liefde, Gent).

Tot het einde van de negentiende eeuw waren religieuzen verantwoordelijk voor het verschaffen van verpleegkundige zorgen. Professionele scholing was daarbij onbestaande. In 1882 kwam daar voor het eerst verandering in, toen de stad Luik een theoretische en praktische cursus voor lekenverpleegsters organiseerde. Bij gebrek aan leerlingen werd deze opleiding echter twee jaar later al stopgezet. Ook Brussel gaf in dezelfde periode een eerste aanzet: in 1883 stelde de liberale burgemeester Karel Buls tevergeefs voor om een verpleegstersschool op te richten, en vier jaar later startte de socialistische arts César De Paepe met de organisatie van een beperkte verpleegstersopleiding.

Deze eerste initiatieven hadden af te rekenen met heel wat tegenstand en vooroordelen: de kloosterorden vreesden voor de aantasting van hun monopoliepositie, terwijl het geneeskundig corps bang was voor een aantasting van zijn gezag. Ook de gegoede burgerij haalde de neus op voor het in haar ogen minderwaardige beroep van verpleegster. Verpleegsters hadden toen het statuut van dienstmeid en konden soms amper lezen en schrijven.

Vooroorlogse diploma’s

Kandidaat-verpleegsters in de school van dokter Depage (Archief Belgische Rode Kruis, Brussel).

Ondanks de weerstand ging in 1902 een eenjarige opleiding voor lekenverpleegsters van start in het Stuyvenberghospitaal in Antwerpen. De echte doorbraak kwam er in 1907: in dat jaar zagen in Brussel niet minder dan drie opleidingen het licht. Onder impuls van de Raad der Godshuizen – de voorloper van het huidige OCMW – startte in het Sint-Janshospitaal een tweejarige opleiding. De Brusselse chirurg Antoine Depage begon zelfs met een driejarige opleiding. Als reactie op deze beide opleidingen voor lekenverpleegsters, ging kort daarna ook de katholieke verpleegstersschool Sint-Camillus van start met een eenjarige opleiding.

De wetgever reageerde opvallend snel op de nieuwe opleidingen. Op 4 april 1908 werd een koninklijk besluit goedgekeurd, waardoor verpleegsters voortaan over een bekwaamheidsdiploma moesten beschikken om hun beroep te mogen uitoefenen. De bestaande provinciale medische commissies organiseerden vanaf dan tweemaal per jaar cursussen en examens voor dit diploma. Tussen 1909 en 1914 reikten de commissies niet minder dan 4250 diploma’s uit. Ook de verpleegstersscholen van Brussel en Antwerpen leidden in dezelfde periode 300 verpleegsters op.

Een stoomcursus in Londen

Belgische verpleegsters tijdens hun opleiding in Londen (Koninklijk Legermuseum, Brussel) .

Deze verschillende verpleegstersopleidingen liepen tijdens de Eerste Wereldoorlog gewoon door. Ze ondervonden verrassend genoeg weinig tot geen hinder vanwege de Duitse bezettende overheid. Heel wat jonge vrouwen voelden zich aangesproken door het perspectief om gewonden te verzorgen, maar ook het vooruitzicht op werkzekerheid speelde een rol. De provinciale medische commissies reikten in de oorlog 1500 diploma’s uit, terwijl de verpleegstersscholen in Brussel en Antwerpen 200 verpleegsters een meerjarige opleiding verschaften. Een aantal van hen kwam terecht in hospitalen in bezet België, anderen slaagden erin om hun druk gesolliciteerde diensten aan te bieden in de fronthospitalen.

In 1915 ging onder impuls van de Belgische dokter Charles Jacobs in het King Albert’s Hospital in Londen ook een stoomcursus van start voor Belgische vrouwen die naar Groot-Brittannië waren gevlucht. Er werden 150 verpleegsters opgeleid, die dan meteen naar hospitalen in niet-bezet België of Noord-Frankrijk werden gestuurd. Ze vervingen er Britse verpleegsters, die in het begin van de oorlog hun hulp hadden aangeboden aan poor little Belgium, maar nu terug in Groot-Brittannië gingen werken.

‘Nooit zal of kan ik die goede Zuster vergeten’

Portret van Maria Gruwez, die als verpleegster in een Belgisch hospitaal in het Noord-Franse Gravelines werkte  (In Flanders Fields Museum, Ieper).

Door de inzet van al die gediplomeerde Belgische verpleegsters veranderde het beeld van hun beroep in de loop van de oorlog. In de eerste oorlogsmaanden heerste er nog veel wantrouwen tegenover deze jonge vrouwen, die omgingen met naakte mannenlichamen en het aandurfden hen onder de gordel te verzorgen. Grote delen van de bevolking vonden hun gedrag aanstootgevend, ze werden soms zelfs als prostituees betiteld.

Door hun deskundige zorgen en de groeiende waardering voor hun werk maakte dit wantrouwen geleidelijk plaats voor het beeld van de witte engelen: goed opgeleide vrouwen die dag en nacht klaarstonden om de gewonden te genezen, verlichten en/of troosten. ‘Nooit zal of kan ik die goede Zuster vergeten’, schreef een gewonde soldaat op het einde van de oorlog in het poëziealbum van een Belgische verpleegster. Het was illustratief voor de sterk gewijzigde houding tegenover het verpleegstersberoep.

Luc De Munck is student Cultuurgeschiedenis. Hij werkt aan een masterproef over het werk van Belgische verpleegsters tijdens de Eerste Wereldoorlog.

Titelafbeelding: Een Belgische verpleegster aan het werk in het hospitaal L’Océan (Archief Belgische Rode Kruis, Brussel).

Hoe taal een instrument van bekering werd

Gastblog door Zanna Van Loon.

De Europese ‘ontdekking’ van de Nieuwe Wereld in 1492 door Christoffel Columbus had verregaande gevolgen. Europese ontdekkingsreizigers kwamen vanaf het einde van de vijftiende eeuw voor het eerst in contact met een tot dan toe onbekende wereld, onbereisde landschappen en tot de verbeelding sprekende, nu grotendeels uitgeroeide culturen. 1492 was het startpunt van een eeuwenlange Europese kolonisatie van de Nieuwe Wereld. Die kolonisatie zette een economische en culturele uitwisseling tussen beide werelddelen in. Van mensen, ideeën en goederen, maar ook van informatie over inheemse talen.

De bekering van de Nieuwe Wereld

Zestiende-eeuwse muurschildering in het klooster van San Miguel Arcángel (Huejotzingo, Puebla, Mexico) die de aankomst van de eerste franciscanen in de Nieuwe Wereld in 1524 portretteert.

De kolonisatie van de Nieuwe Wereld verliep hand in hand met de evangelisatie van plaatselijke volkeren. Missionarissen van rooms-katholieke orden, zoals de franciscanen en de dominicanen, werden vanaf het begin aangespoord om de oversteek te maken en de ‘onwetende’ bevolking te bekeren tot het christendom. Al snel realiseerden deze Europese missieorden zich dat zij hen efficiënter ‘tot inkeer’ konden brengen door het woord van God te verkondigen in de inheemse talen. Om hun boodschap te kunnen uitdragen, verdiepten ze zich daarom in de studie van Amerindiaanse talen en stelden ze vervolgens grammatica’s, woordenlijsten en algemene beschrijvingen op om hun verworven kennis door te spelen aan opvolgers. Vanaf de zeventiende eeuw reisden ook protestantse missionarissen naar de Nieuwe Wereld met hetzelfde doel: de plaatselijke bevolking bekeren. Deze missionarisactiviteiten resulteerden eveneens in taalstudies, hetzij op een kleinere schaal.

Door zich in te laten met de studie van deze talen, verwierven Europese geestelijken inzichten in de geschiedenis, samenleving en levensstijl van inheemse gemeenschappen en kregen zij vat op de ontmoeting met ‘het onbekende’. De overgeleverde taalbeschrijvingen bieden bijgevolg een inkijk in Europese visies op de taal en op de cultuur van de Amerikaanse volkeren.

A Key into the Language of America

De titelpagina van A Key into the Language of America (Providence, John Carter Brown Library – Indigenous Collection).

A key into the Language of America: or, An help to the Language of the Natives in that part of America, called New-England, in 1643 in Londen gedrukt door George Dexter, is een mooie illustratie van hoe Europeanen naar niet-Europese culturen keken. De auteur, puriteins predikant Roger Williams (1604-1683), vestigde zich in New England in de jaren 1630 en ontwikkelde al snel een bijzondere belangstelling voor de lokale bevolking aan de oostkust: de Narragansett-indianen. Hij bestudeerde lange tijd hun levensstijl, tradities en taal. Het resultaat van zijn onderzoek was A Key into the Language of America, een overzicht van hun taal, het Narragansett, ingedeeld in dertig hoofdstukken. Williams was de eerste die structuur probeerde te brengen in de onbekende Narragansett-taal door de oorspronkelijke betekenis van inheemse woorden op schrift te brengen. Iedereen die in contact zou komen met deze indianen was volgens hem gebaat bij zijn studie.

Williams wilde de Narragansett-taal doorgronden om inzicht te verwerven in een onbekende wereld. Hij zag zijn woorden- en zinnenboek als de sleutel die may unlocke some Rarities concerning the Natives themselves. Meer nog, zijn taalstudie zou kunnen leiden tot meer kennis, omdat “A little Key may open a Box, where lies a bunch of Keyes.” De ontmoeting met niet-Europese religies en samenlevingen wekte immers fascinatie op. Williams had de taak op zich genomen om als eerste een gestructureerd overzicht te bieden van hun taal, omdat hij besefte dat kennis van een taal essentieel was om toegang te verkrijgen tot informatie over niet eerder bestudeerde culturen, tradities en levenswijzen. Wie in staat was in contact te treden met Narragansett-sprekers, kon immers informatie verwerven over hoe hun samenleving en cultuur ineenzaten.

Civilitie and Christianitie

Portret van Ninigret, hoofd van de Narragansettindianen, 1681 (Museum of Art, Rhode Island School of Design).

Williams’ taalbeschrijving was echter niet neutraal; hij wilde zijn Engelstalig lezerspubliek immers een bepaalde boodschap meegeven. Hij bood hen een hulpinstrument aan, waarmee zij het gesprek konden aangaan met de natives: als zijn lezers de Narragansett-taal machtig waren, zouden zij de indianen kunnen leiden naar de ‘echte’ beschaving en het ‘ware’ geloof. Dit motief komt sterk naar voor in Williams’ voorwoord. De lezer zou met behulp van het woorden- en zinnenboek met duizenden indianen in heel New England een gesprek kunnen voeren en hierdoor “civilitie” en “Christianitie” helpen verspreiden. Het was immers de moedige taak van de Europeaan om het christelijke licht te brengen in de duisternis: “for one Candle will light ten thousand”.

Dat de Narragansett-indianen hier naar Williams’ mening nood aan hadden, was duidelijk. Zij konden geen aanspraak maken op een beschaafde cultuur, omdat ze niet over kleren, boeken of een schrift beschikten en omdat hun voorvaderen deze elementen bovendien nooit hadden gekend. Om die redenen, schreef Williams, waren zij er gemakkelijk van te overtuigen dat de Engelse bevolking een machtigere god kende: de Heer had immers de Engelsen boven hen geplaatst op de ladder van de beschaving. Hij beschreef hen dan ook geregeld als “Rude and Clownish”, “these wild Americans” of “Barbarians” en voegde tussendoor gedichten toe, waarin hij telkens wees op het belang van de evangelisatie: “How kindly flames of nature burne in wild humanitie? Naturall affections who wants, is sure Far from Christianity.”

Het voorbeeld van Roger Williams documenteert een van de houdingen van vroegmoderne Europeanen tegenover ‘nieuwe’ talen en culturen. Ondanks Williams’ sympathie voor de Narragansettindianen bleef het Europees superioriteitsgevoel en paternalisme sterk aanwezig doorheen zijn tekst. Hoewel missionarissen zoals hij een belangrijke bijdrage leverden aan de aangroeiende kennis van niet-Europese talen, stond de overdracht van de goddelijke boodschap centraal bij het schrijven van deze taalstudies. Deze kennis was niet neutraal en de taalbeschrijvingen hadden een instrumenteel karakter. De vroegmoderne aandacht voor niet-Europese talen uit missionarishoek stond steeds ten dienste van de evangelisatie.

Zanna Van Loon is gastblogger. Ze is als doctoraatsonderzoeker verbonden aan de onderzoeksgroep Nieuwe Tijd van de KU Leuven. Ze verricht onderzoek naar veranderende visies op taal tussen de zestiende en de negentiende eeuw.

Titelafbeelding: Abraham Ortelius, Theatrum Orbis Terrarum, Gilles Coppens van Diest (Antwerpen), 1570. (Antwerpen, Museum Plantin-Moretus/Prentenkabinet, A 3802).

5x de eerste vrouw in Leuven

Het is 8 maart, Internationale Vrouwendag. Overal ter wereld voeren vrouwen vandaag actie voor gelijke rechten. Aan de Gentse universiteit vindt bijvoorbeeld een Women’s Strike plaats voor meer gendergelijkheid in de academische wereld. Het kostte vrouwen tot nog toe bijzonder veel moeite om aan de Vlaamse universiteiten binnen te breken en er op te klimmen in de hiërarchie. Ook aan de Leuvense universiteit konden vrouwen nog maar met mondjesmaat doordringen tot het professorenkorps en de hogere beleidsfuncties. We goten de moeizame vrouwelijke opmars aan de grootste universiteit van Vlaanderen in een lijstje.

  1. De eerste vrouwelijke studenten
Vrouwelijke studenten in de jaren 20. (Universiteitsarchief KU Leuven)

Bijna honderd jaar geleden, in 1920, stelde de Leuvense universiteit voor het eerst haar deuren open voor vrouwelijke studenten. Dat was een stuk later dan de universiteiten van onder meer Brussel en Gent, waar vrouwelijke studenten zich vanaf de vroege jaren 1880 konden inschrijven. Dat de Leuvense universiteit aanvankelijk niet stond te springen om vrouwelijke studenten te ontvangen, kon u eerder al lezen in een blogtekst over de Amerikaanse uitwisselingsstudente Anne B.C. Hart.

Na de Tweede Wereldoorlog schreven vrouwen zich aan de Leuvense universiteit steeds massaler in als student. Vandaag stromen er jaarlijks ongeveer evenveel mannelijke als vrouwelijke studenten in, maar bij heel wat opleidingen is er wel een serieus genderonevenwicht. Zo rekruteert de opleiding Ingenieurswetenschappen veel meer mannelijke dan vrouwelijke studenten. Bij de opleiding Logopedische en Audiologische Wetenschappen is de situatie precies omgekeerd.

  1. De eerste vrouwelijke hoogleraar
Marguerite Lefèvre, de eerste vrouwelijke hoogleraar in Leuven.

In 1960 werd de geografe Marguerite Lefèvre de eerste vrouwelijke hoogleraar aan de Leuvense universiteit. Ze was toen al 66 jaar oud. Hoewel ze de taken die bij het hoogleraarschap hoorden al jaren uitoefende, talmde de universiteit bijzonder lang om haar de titel toe te kennen. De decennia nadien nam het aantal vrouwelijke professoren aan de Leuvense universiteit eerder aarzelend toe. Vandaag is iets meer dan een kwart van het Leuvense professorenkorps vrouw.

Ter vergelijking: aan de Gentse universiteit kreeg in het interbellum Irène Van der Bracht (niet zonder tegenkanting) als eerste vrouw de titel van hoogleraar. Zij doceerde er aan de afzonderlijke meisjesafdeling van het Hoger Instituut voor Lichamelijke Opvoeding. Het aantal vrouwen in het huidige professorenkorps van de Gentse universiteit benadert procentueel gezien dat van de Leuvense universiteit.

  1. De eerste vrouwelijke decaan
Katlijn Malfliet werd in 2010 de eerste vrouwelijke decaan aan de KU Leuven. (Rob Stevens)

Vrouwen stootten aan de Leuvense universiteit maar met mondjesmaat door tot het professorenkorps en binnen dat korps maakten zij ook uiterst traag promotie. Het aantal vrouwelijke professoren met de graad van gewoon hoogleraar is vandaag nog steeds erg gering. Die graad was en is nodig om – bijvoorbeeld – tot decaan van een faculteit te kunnen worden verkozen. Pas in 2010 kreeg de Leuvense universiteit met Katlijn Malfliet voor het eerst een vrouwelijke decaan, aan de Faculteit Sociale Wetenschappen. Momenteel heeft de Leuvense universiteit twee vrouwelijke decanen (op vijftien).

Ter vergelijking: aan de Gentse universiteit zijn momenteel alle elf decanen mannen. De universiteit had eerder wel al vijf vrouwelijke decanen (de eerste van 1978 tot 1980). Aan de Universiteit Antwerpen is vandaag een van de negen decanen een vrouw, aan de Vrije Universiteit Brussel een van de acht.

  1. De eerste vrouwelijke vicerector
De Leuvense rector en vicerectoren in 2014. Twee van de acht vicerectoren zijn vrouwen. (KU Leuven – Rob Stevens)

Een trap boven de decanen staan in de universitaire hiërarchie de vicerectoren. Zij maken deel uit van de bestuursploeg van de rector. De Leuvense universiteit telt vandaag twee vrouwen in haar team van acht vicerectoren. Eén van die twee vrouwen is de eerder genoemde Malfliet, die als vicerector onder meer bevoegd is voor het diversiteitsbeleid van de universiteit. De Germaniste Emma Vorlat was de eerste vrouw die aan de Leuvense universiteit in de bestuursploeg van de rector werd opgenomen. In 1985 werd zij door rector Roger Dillemans aangesteld als groepsvoorzitter Humane Wetenschappen (toen werd voor deze functie nog niet de term ‘vicerector’ gebruikt).

Emma Vorlat in 2015. Zij was in 1985 de eerste vrouw die in de bestuursploeg van de KU Leuven werd opgenomen. (KU Leuven – Rob Stevens)

Ter vergelijking: zowel aan de Universiteit Antwerpen als aan de Vrije Universiteit Brussel zijn er momenteel twee mannelijke en twee vrouwelijke vicerectoren. Aan de Gentse universiteit is er altijd maar één vicerector en dat was tot nu toe nog nooit een vrouw.

  1. De eerste vrouwelijke rector

Bij de laatste rectorsverkiezingen aan de Leuvense universiteit moest burgerlijk ingenieur Karen Maex in de tweede rond nipt de duimen leggen tegen kerkjurist Rik Torfs. Naast Maex was ook burgerlijk ingenieur Tine Baelmans kandidaat geweest – zij waren de allereerste vrouwen die zich in de strijd om het Leuvense rectorschap hadden gegooid. Geen van beiden haalde het echter en de Leuvense universiteit kreeg in 2013 dus niet voor het eerst een vrouw aan het hoofd. Maex is intussen wel aangesteld als rector van de Universiteit van Amsterdam.

Met arts Marie De Groodt-Lasseel en historica Els Witte hadden in Vlaanderen het Rijksuniversitair Centrum Antwerpen (een van de voorlopers van de Universiteit Antwerpen) en de Vrije Universiteit Brussel respectievelijk van 1977 tot 1981 en van 1994 tot 2000, wel al een eerste vrouwelijke rector. Sinds 2013 is ook de Gentse universiteit met arts Anne De Paepe aan haar eerste vrouwelijke rector toe. In 2016 verkoos de Vrije Universiteit Brussel communicatiewetenschapster Caroline Pauwels als haar tweede vrouwelijke rector.

De kandidaten voor de nakende rectorsverkiezingen aan de Leuvense universiteit zijn nog niet officieel bekend. In de Verenigde Staten stellen na de nederlaag van Hillary Clinton als eerste vrouwelijke kandidaat bij de presidentsverkiezingen heel wat ontgoochelde kiezers hun hoop op Michelle Obama. Met de hashtag ‘#Michelle2020’ porren zij de voormalige First Lady aan om zich na de eerste termijn van Donald Trump in de kiesstrijd voor het presidentschap te werpen. Wat denkt u – waar zal het glazen plafond het eerst aan diggelen gaan: aan het hoofd van het machtigste land van de wereld of aan het hoofd van de grootste universiteit van Vlaanderen?

Tekst: Liesbet Nys. Titelafbeelding: Cherchez la femme: stoet der togati bij de opening van het academiejaar 2006-2007. Fragment uit foto KU Leuven – Rob Stevens.