Maandelijks archief: augustus 2024

De passie van de privéverzamelaar: de vrijgevigheid van een Leuvense amateur d’art contemporain

Gastblog door Anne Liefsoens

In ieder van ons schuilt een verzamelaar: het begon met dat eerste emmertje schelpen op het strand, het vel postzegels als cadeau van nonkel Swa of het (s)leuren met Pokémonkaarten. Sommige verzamelaars ontgroeien de lokroep van het collectioneren nooit en storten zich zelfs op het bijeenbrengen van blitse auto’s, exquise cognac of kunst. Dat gold ook voor de kunstverzameling die in de jaren 1930 mee aan de wieg stond van de collectie van het prille stedelijk museum van Leuven – vandaag M Leuven. Auguste Van Ermen is the man of the hour: als privéverzamelaar schonk hij in zijn testament een gevarieerde selectie kunstwerken aan stad Leuven. Op zijn grote liefde, de kunsten, heeft hij niet enkel als verzamelaar en schenker een stempel gedrukt. Hij was tevens op andere fronten actief, onder meer als lid van de commissie die de Leuvense Academie voor Schone Kunsten bestuurde en als verenigingslid van de allereerste “Vrienden van het museum van Leuven”. Wie was deze veelzijdige kunstminnende Leuvenaar?

Figuur 1: Het museum in het stadhuis van Leuven, ansichtkaart (Bron: collectie M Leuven, inv. nr. LP/932-b, foto: M Leuven).

Van Ermen werd in 1869 geboren in Leuven en groeide op in een welgesteld middenstandsgezin. Na een succesvolle schoolloopbaan studeerde hij af als kandidaat-notaris en werd hij als stadssecretaris één van de topambtenaren bij stad Leuven. In 1923 verliet hij de stadsadministratie om zich te vestigen als notaris. Die twee jobs maakten hem deel van een select gezelschap bevoorrechte Leuvenaars die de stad mee op de kaart wilden zetten. Het ging de stad immers economisch voor de wind: de fabrieken aan de Vaart draaiden op volle toeren en het station maakte de stad vlot bereikbaar.

Te midden van dit positieve klimaat had het liberale stadsbestuur een ambitieuze missie: het vergroten van de uitstraling en de aantrekkingskracht van Leuven. Kunst speelde daarin een belangrijke rol. In het centrum van Leuven waren twee cultuurtempels voor (beeldende) kunst gevestigd: de Academie voor Schone Kunsten en het stedelijk museum, en beide werden door Van Ermen actief ondersteund.   

Allereerst: de Leuvense Academie. Tot aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog nam deze een prominente plaats in binnen het cultuurleven van de stad. Door middel van een bestuurlijke commissie waakte de stad zélf over de werking van die Academie. Van Ermen maakte vanaf 1920 tot aan zijn dood deel uit van deze commissie. De bedoeling van de Academie was om goedgeschoolde kunstenaars af te leveren die hopelijk ooit eeuwige roem zouden verwerven. Het gaat dan vooral om toenmalige ‘hedendaagse’ kunstenaars, tijdgenoten van Van Ermen, die hij advies gaf en van wie hij kunstwerken kocht zoals prenten, beeldhouwwerken en schilderijen.

Figuur 2: Omer Dierickx, Portret van Auguste Van Ermen, olieverf op paneel (bron: collectie M Leuven, inv. nr. S/274/D, foto: M Leuven).

Verzamelaar Van Ermen liet ook zichzelf op doek vereeuwigen door de Leuvense kunstschilder Omer Dierickx, die eveneens nauw betrokken was bij het bestuur van de Academie. Kijk eens naar het portret hieronder: Van Ermen zit op een stoel en rust met zijn hoofd op zijn rechterhand. Met deze pose toonde hij zich een man van zijn tijd: onder meer de beroemde schrijver Victor Hugo liet zich op deze manier portretteren.

Ten tweede hadden succesvolle kunstenaars-to-be voorbeelden nodig om de kunstpraktijk onder de knie te krijgen. Daarvoor konden ze terecht bij de museumverzameling van de stad, die op dat moment op de tweede verdieping van het historische stadhuis te bewonderen was. Er was echter nood aan meer geschikte tentoonstellingsruimte voor de museale collectie. Victor Vanderkelen, een gefortuneerd Leuvens industrieel, politicus en kunstliefhebber trad op als redder in nood. Hij schonk in 1917 de woning van zijn ouders, voormalig burgemeester Léopold Vanderkelen en Maria Mertens, aan het stadsbestuur op voorwaarde dat er een museum werd ondergebracht dat gratis toegankelijk moest zijn voor de studenten van de Leuvense Academie.

Op 12 september 1920 opende het nieuwe museum plechtig haar deuren, en Van Ermen droeg daar op twee manieren zijn steentje toe bij. In de eerste plaats werd hij lid van Les Amis du Musée de Louvain: deze vereniging van lokale prominenten zoals de burgemeester, entrepreneurs en de hoge geestelijkheid stond in voor de aankoop van kunstwerken om de museumcollectie mee te verrijken. In de tweede plaats liet hij zelf een bonte kunstverzameling van tekeningen, sculpturen en schilderijen van bijna uitsluitend Belgische kunstenaars en tijdgenoten na.

Figuur 3: James Ensor, Visser, 1880, houtskool op papier (Bron: collectie M Leuven, inv. nr. G/2/E. Foto: Paul Laes voor M Leuven).

Anno 2024 zijn zeven kunstwerken uit Van Ermens schenking door M Leuven bestempeld als ‘sleutelstukken’. Dat zijn kunstobjecten met een internationale uitstraling, een bijzondere cultuurhistorische, artistieke of andere betekenis, of een zeldzaam of onmisbaar karakter hebben. Deze kunst behoort, samen met andere werken uit zijn verzameling, tot de must sees in de tentoonstellingszalen die je nu kan komen bewonderen in De Collectie van M – zoals onder andere onderstaande tekening van de Oostendse schilder James Ensor.

Een auto-ongeval in Brussel maakte op 26 april 1930 een einde aan het leven van Van Ermen. In de lokale pers werd meteen lovend over hem geschreven: hij liet een grote leegte achter in de Leuvense elite. Amper vijf maanden na zijn overlijden werd zijn verzameling geëxposeerd in een tentoonstellingszaal die zijn naam droeg: ‘Salle Van Ermen’. Hiermee werd eer betoond aan een rasechte Leuvense verzamelaar, een vrijgevig schenker en een museumvriend van het eerste uur! Voor musea was (en is) de gulheid van privéverzamelaars van vitaal belang. Niet alleen de schenking van hun kunstobjecten, maar ook het verhaal dat achter die verzameling schuilt, is essentieel. Een verhaal van échte mensen dat de bezoeker telkens opnieuw kan ontdekken.

‘Legaat gedaan aan de stad door wijlen Heer Augustin Van Ermen, notaris en gewezen stadssecretaris’, 1933 1930. SAL 12029. Stadsarchief Leuven.

Lutgarde Bessemans en Vrienden van de Leuvense stedelijke musea. ‘Arca Lovaniensis artes atque historiae reserans documenta’. Jaarboek 1992, 1994.

Marie-Christine De Weerdt en Leen Franck. ‘150 jaar conservatorium|200 jaar academie. Tentoonstelling oud-leraars schilders-grafici van de Stedelijke academie voor schone kunsten van Leuven’. Leuven: Acco, 1985.

Anne Liefsoens is student in het onderzoeksseminarie cultuurgeschiedenis na 1750. Ze schrijft in het academiejaar 2023-2024 een masterproef met als titel: ‘De privéverzamelaars in de schoot van het stedelijk museum Leuven (1850-1939): sociaal-culturele netwerkanalyse en economische component’.

Titelafbeelding: Zaalzicht Collectie van M, 2024, M Leuven. Foto: Dominique Provost voor M Leuven.

“Wat zoudt ge later willen worden?”: hoe de voorloper van het CLB genderstereotiepe rolverwachtingen in stand hield

Gastblog door Siel Bosmans

1976. Els* volgt het laatste jaar middelbaar onderwijs en moet een keuze maken: wat wil ze het volgende jaar studeren? Ze twijfelt: geneeskunde of Romaanse talen? In een adviesgesprek wordt geneeskunde haar sterk afgeraden. Zou tropische geneeskunde als beroep namelijk niet te zwaar zijn? Valt geneeskunde wel te verzoenen met haar gezinsleven? Zou het haar niet te veel confronteren met aspecten uit haar eigen leven, waar zij best niet aan herinnerd wordt?

In de jaren 1970 begeleidden zogenaamde Psycho-Medisch-Sociale centra (PMS-centra, nu het CLB) leerlingen in hun studiekeuze. PMS-psychologen en sociaal assistenten gebruikten daarvoor vragenlijsten en testen, en voerden een-op-eengesprekken met leerlingen. Maar in welke mate hielden ze rekening met de wensen en dromen van meisjes en jongens? Hoe genderstereotiep waren die adviezen?

In de jaren 1970 probeerden Belgische beleidsmakers alle kinderen evenveel onderwijskansen te bieden, ongeacht hun gender of sociale achtergrond. Dat deden ze door onder andere gemengd onderwijs en vernieuwingsoperaties, zoals het Vernieuwd Secundair Onderwijs (VSO), te verplichten in het rijksonderwijs. De katholieke scholen hadden een pedagogische vrijheid en konden daardoor zelf kiezen wat ze invoerden. In die democratiserings­­context behaalden driemaal meer jongeren hun secundair diploma dan in de jaren 1960 en vatten steeds meer 18-jarigen hogere studies aan. Bij meisjes was de toename spectaculair: zesmaal meer meisjes studeerden af aan het secundair onderwijs én voor het eerst verwierven meer meisjes dan jongens een hoger diploma.

Figuur 1: Beeld door Lauri Pietarinen: ‘Tyttö istuu pulpetissa kirjoittamassa tehtäväpaperiin’, uit de jaren 1970 (Bron: Helsinki City Museum).

Die aspiraties om verder te studeren zien we ook terugkomen in vragenlijsten voor ouders en leerlingen afgenomen door een vrij PMS-centrum, met onder andere meisjesscholen als werkingsgebied, over de interesses, achtergrondinformatie en verwachtingen van leerlingen en ouders. Op de vraag “Zoudt ge graag verder studeren?” reageerde bijna iedereen positief. Meisjes kozen vaak voor sociaalgerichte, zorgende, zogenaamd ‘vrouwelijke’ richtingen zoals sociaal werk of verpleegkunde. Wie meer positief-wetenschappelijke interesses toonde op het einde van de lagere middelbare cyclus (nu het derde middelbaar), werd aanvankelijk door PMS-medewerkers gestimuleerd om de “belangstelling voor de moderne talen verder te cultiveren”.

Dat veranderde op het einde van de jaren 1970: een leerlinge met interesse in “wiskunde, het artistieke en het sociale” kreeg als advies om Wetenschappen te studeren als de wiskundeleerkracht daarvoor groen licht gaf. Hoewel meer meisjes verder studeerden dan voordien, bleef hun studiekeuze binnen de traditionele rolverwachtingen passen. Ook in het begin van de jaren 1970 volgde het PMS-studiekeuzeadvies dat heersende rollenpatroon. Tegen het einde van het decennium zien we het begin van een kentering en werden meisjes voorzichtig gestimuleerd om hun interesses te volgen en minder ‘vrouwelijke’ studies te kiezen.

Die belangstelling voor ‘vrouwelijke’ studierichtingen heeft ook te maken met de latere beroepsvoorkeur. Bij zowel de vraag “Welk beroep zoudt ge later willen uitoefenen?” als “Welk beroep zoudt ge in geen geval willen uitoefenen?” nam de meerderheid van de meisjes enkel ‘vrouwelijke’ beroepen in overweging: verpleegster, lerares, poetshulp of secretaresse. In gemengde lagere scholen gold hetzelfde voor jongens, ook zij beantwoordden beide vragen enkel met ‘mannelijke’ jobs. Door hun gender was de verbeeldingswereld over hun toekomstig beroep beperkt. Dat of de wil om aan het verwachtingspatroon te beantwoorden, leidde tot deze typisch ‘vrouwelijke’ en ‘mannelijke’ beroepen.

Figuur 2: De belangstellingstest naar Moreau en Vinette: ‘Wat doet gij het liefst?’, 1971 (Bron: Archief Annuntiaten Heverlee).

PMS-testen versterkten die dualiteit op allerlei manieren. Zo kwamen in de vragen mannen en jongens vaker dan vrouwen en meisjes voor als onderwerp. Bovendien kregen de leerlingen traditionele genderrollen voorgeschoteld. In rekenoefeningen verdeelden jongens geld onder elkaar, kreeg een jongen zakgeld of maakte een man een autorit. In een dictee “stond [vader] de veldflessen te vullen, terwijl moeder de boterhammen klaarmaakte”. De oefeningen normaliseerden op die manier de traditionele genderrollen van een werkende man en een zorgende vrouw.

Het PMS legde twee verschillende testen die peilden naar interesses voor aan leerlingen, beide onder de titel “Wat doet gij het liefst?”. Eén gericht op jongens, de andere aangepast voor meisjes, omdat die voor jongens “niet bruikbaar was” volgens Juul Stinissen, toenmalig hoogleraar in de psychodiagnostiek aan de KU Leuven. Bij elke vraag moesten de leerlingen aangeven wat ze uit vier opties verkozen. Hoewel sommige keuzemogelijkheden hetzelfde waren voor jongens en meisjes, verschilden de technische opties steeds.  Zo konden meisjes in een vraag kiezen voor “modellen voor kleedjes tekenen” en jongens voor “vliegtuigbouwer worden”. Ook bij andere vragen beperkten de technische opties de interessevelden voor meisjes tot snit en naad en die van jongens tot technologische vaardigheden. Kortom, de belang­stellings­testen spiegelden voor­ingenomen toekomst­perspectieven voor.

In de “persoonlijke vragenlijsten” waarin leerlingen hun levensideaal konden verwoorden, was de droom van het gezin alomtegenwoordig. Bijna elk meisje wilde een gezin: “een man en een hoop kinderen” of “een gelukkig huwelijk met kinderen”. De meerderheid daagde daarbij wel het traditionele kostwinnermodel uit, waarbij de man gaat werken en de vrouw thuisblijft. Een leerlinge schreef bijvoorbeeld: “Ik [zou het] heel erg vinden moest ik mijn diploma behaald [hebben], gaan werken en dan ermee ophouden”. Hoewel de vrouwelijke leerlingen wilden werken, geloofden velen dat er van hen werd verwacht als moeder thuis te blijven voor de kinderen. In de woorden van één leerling: “Als je natuurlijk kinderen hebt is het moeilijk, maar daarna moet men terug gaan werken”.

Figuur 3: Beeld door Wim van Rossem: ‘Huwelijk Balletpaar’, 1961 (Bron: fotocollectie Anefo).

Daarnaast groeide de behoefte aan een “companionate marriage”: een verbintenis die niet alleen een economische afspraak is, maar ook gebaseerd is op liefde en waarin vaders een grotere rol spelen in de opvoeding. De vrouwelijke leerlingen verlangen naar “een man die dolveel [sic] van me houdt en een reuzegoed [sic] vader is voor zijn kinderen”, of wilden een “levenspartner vinden die me volledig begrijpt”. Hun ideaal bleef, ondanks die evolutie, een heteronormatief gezin waarin de man de kostwinner was en zijn echtgenote de huisvrouw.

In de jaren 1970 kregen meisjes de kans om verder te studeren. Ze deden dat voor het eerst ook in groten getale. Toch kwam er geen harde breuk met het verleden: de studiekeuzes, toekomst­perspectieven, ideaalbeelden en verbeeldings­wereld van jongens en meisjes lagen in lijn met de stereotype rolverwachtingen. De rol van de PMS-centra is daarin van groot belang geweest: adviserende PMS-medewerkers, gestandaardiseerde testen en vragenlijsten bekrachtigden het rollenpatroon impliciet én expliciet. Maar hoe staat het vandaag? Aan de KU Leuven bestaat de helft van de bacheloropleidingen voor meer dan twee derde uit studenten van hetzelfde geslacht. Bovendien bestaar er ook vandaag nog een genderonevenwicht: jongens domineren in technische studierichtingen, meisjes kiezen vaker voor verzorgende en pedagogische studierichtingen.

Figuur 4: Instroom naar geslacht en per opleiding over tien academiejaren aan de KU Leuven (2010-11 tot en met 2019-20) (bron: Geïntegreerd Gender Equality Plan 2021).

* Fictieve naam

Flour, Els, Eliane Gubin, Claudine Marissal, Romy Cockx, Leen Van Molle, en Catherine Wallemacq. Jongens en meisjes … bestemming bekend? België, 1830-2000. Brussel: AVG-Carhif, 2009.

Ronsijn, Wouter. ‘Educational Expansion and Gender Inequality in Belgium in the Twentieth Century’. Histoire & mesure XXIX, nr. 1 (2014): 195-218.

Tisdall, Laura. ‘“What a Difference It Was to Be a Woman and Not a Teenager”: Adolescent Girls’ Conceptions of Adulthood in 1960s and 1970s Britain’. Gender & History 34, nr. 2 (2022): 495-513.

Siel Bosmans is student in het onderzoeksseminarie Cultuurgeschiedenis na 1750 en schrijft in het academiejaar 2023-2024 een masterproef over studiekeuze en gender in de jaren 1970.

Titelafbeelding: Foto van een studiekeuze-adviseur die een gesprek voert met een leerling, Sylvania (Georgia), 1951 (Bron: Screven-Jenkins Regional Library System Collection).