Maandelijks archief: juni 2024

Waarom de ontdekking van de G-spot zowel een goede als een slechte zaak was

Door Antje Van Kerckhove

Op 25 september 1981 stond de bekende Amerikaanse talkshow van Phil Donahue in het teken van het vrouwelijk orgasme. De aanleiding daarvoor was de aankondiging van een nieuwe ontdekking: een erogene zone die vrouwen bij stimulatie ongekend seksueel genot kon bezorgen. De experte die op de sofa van Phil Donahue uitleg gaf over dit fenomeen, was de Amerikaanse seksuologe Beverly Whipple. Zij ontdekte tijdens haar onderzoek naar incontinentie dat sommige vrouwen tijdens de geslachtsdaad vocht verloren. In haar zoektocht naar een verklaring voor dit onbekende verschijnsel stuitte Whipple op het werk van de Duitste arsts Ernst Gräfenberg. Hij schreef in 1950 een artikel waarin hij aantoonde dat ook vrouwen konden ejaculeren bij de stimulatie van een specifieke zone in de vagina. Als eerbetoon aan haar Duitse collega doopte Whipple deze “nieuw” ontdekte zone om tot de Gräfenberg-spot, kortweg de G-spot.

Beverly Whipple werd heel haar carrière lang achtervolgd door kritiek van collega-wetenschappers die het bestaan van de erogene zone in twijfel trokken. De “ontdekking” van de G-spot is dan ook misschien wel één van de meest controversiële seksuologische bevindingen van de afgelopen decennia. Opmerkelijk genoeg schetsten de reacties op Whipples televisieoptreden een veel positiever beeld. Waarom vertelden duizenden kijkersbrieven een heel ander verhaal over de G-spot en wat zegt dit over de betekenis van wetenschappelijke “ontdekkingen”?

Beverly Whipple (© Kinsey archieven – Bloomington)

Meer dan tweeduizend Amerikaanse vrouwen (en ook enkele mannen) kropen na het zien van de Phil Donahue Show in hun pen om Beverly Whipple te schrijven. Ze getuigden in detail over hun seksuele ervaringen, deelden hun meningen over haar studie en deden zelfs suggesties voor verder onderzoek. De meerderheid van de vrouwen was erg enthousiast over Whipples bevindingen. Honderden van hen herkenden zich namelijk in het soort orgasme dat ze omschreef. Zo haalden de meeste schrijfsters weinig voldoening uit clitorale stimulatie, maar genoten ze vooral van penetratieseks waarbij ze – eenmaal op hun hoogtepunt – vocht verloren. Het ging om een seksuele sensatie die de vrouwen tot dan niet konden thuisbrengen. De onwetendheid over hun lichamelijke reacties ging bij veel schrijfsters dan ook gepaard met onzekerheid:

“Al ongeveer acht jaar ervaar ik het soort orgasme waar u naar verwees dat te maken heeft met ‘de Gräfenberg-spot’. Ik heb het er nooit met iemand over gehad, omdat ik dacht dat het niet normaal was, maar sinds 25 september voel ik me heel anders […] Ik denk dat ik er nu veel meer van kan genieten alsook van alle andere aspecten van mijn liefdesleven, wetende dat ik volkomen normaal ben.”

Een andere vrouw schreef dan weer dat ze altijd al had geweten dat ze een “een magische plek” had die een “bron van genot” vormde, en dat het een opluchting was om te horen dat ze niet de enige was. Whipple slaagde er dankzij haar publieke optreden dus in om veel vrouwen een schaamtevrijer seksleven te bezorgen. Bovendien verklaarden enkelen van hen dat ze door het zien van het programma voor het eerst over hun seksuele ervaringen durfden praten met partners, vriendinnen of familieleden.

Whipples onderzoek bevestigde volgens sommige vrouwen niet alleen het bestaan van de G-spot, maar toonde ook aan dat het hoog tijd was dat vrouwelijke wetenschappers zich gingen mengen in het debat over het vrouwelijk orgasme. Niet alleen het seksueel genot zelf, maar ook de veelal mannelijke wetenschappers die verantwoordelijk waren voor de (beperkte) kennis erover, stonden ter discussie. Daarbij daagden de schrijfsters de idee uit dat de meeste vrouwen een hoogtepunt bereikten door clitorale stimulatie. Deze overtuiging was vanaf de jaren 1950 dominant geworden onder invloed van bekende Amerikaanse seksuologen zoals Alfred Kinsey, William Masters en Virginia Johnson. Maar dat was onterecht volgens sommigen:

Ligging van de G-spot volgens Beverly Whipple (© Antje Van Kerckhove)

“Ik ben boos omdat ik niet in mijn eigen lichamelijke gewaarwordingen heb geloofd. Toen de studie van Masters en Johnson uitkwam en bewees dat er maar één soort orgasme was, namen we genoegen met het snellere clitorale orgasme. Ik voel me bedrogen. De andere plek waar jij het over hebt, is bevredigender voor mij.”

Terwijl veel vrouwen zich gesterkt voelden door Whipples ideeën was er ook een grote groep die na het bekijken van de show vooral met vragen bleef zitten. Waar zat die fameuze G-spot nu net en in welke positie kon die het best worden bereikt? Bovendien gaf de ontdekking van de G-spot vrouwen die nog nooit een orgasme hadden ervaren (valse) hoop. Zij geloofden dat het vinden ervan een einde kon maken aan hun onbevredigende seksleven. Het enige wat daarvoor nodig was, waren duidelijke instructies om (onhandige) echtgenoten naar de juiste ‘plek’ te gidsen.

Maar biedt een zoektocht naar de G-spot garantie op genot? Anno 2024 zouden veel seksuologen zeggen van niet. De reden daarvoor is simpel: de meeste wetenschappers zijn het er vandaag over eens dat de G-spot niet bestaat. Ze gaan er vanuit dat het vaginaal orgasme, dat sommige vrouwen ervaren door de stimulatie van de erogene zone die door Whipple werd aangeduid als de G-spot, eigenlijk het resultaat is van het inwendig prikkelen van de uitlopers van de clitoris. Met andere woorden, de clitoris is het enige vrouwelijke genotsorgaan. Dat dat orgaan in 1981 nog niet volledig in kaart was gebracht, heeft bijgedragen aan het feit dat de G-spot in zekere zin een misleidende ontdekking was.

Hoe dan ook zorgde de aandacht voor de G-spot ervoor dat de focus op penetratieseks kwam te liggen. Critici verwijten Whipple en haar collega’s daarom dat ze generaties vrouwen onterecht hebben doen geloven dat het bereiken van een vaginaal orgasme de norm is. Hoewel dat inderdaad één van de neveneffecten is geweest van deze “misleidende” ontdekking, is de betekenis ervan zeker niet alleen negatief. Zo tonen de honderden kijkersbrieven van Amerikaanse vrouwen aan dat Whipples fysiologische verklaring voor hun lichamelijke reacties gevoelens van schaamte en abnormaliteit wegnam. In een tijd waarin er een groter taboe rustte op seksualiteit dan vandaag en de medische wereld minder aandacht besteedde aan het vrouwenlichaam, bleken Whipples bevindingen erg waardevol voor de vele vrouwen op wiens seksuele ervaringen de wetenschap tot dan geen antwoord bood. De reacties op de Phil Donahue show maken één ding dan ook heel duidelijk: ze leggen het verschil bloot tussen de eigentijdse impact van een wetenschappelijke ontdekking en de erfenis ervan op lange termijn. Het is een verschil dat we decennia later maar al te vaak over het hoofd zien.

Alice Kahn Ladas, Beverly Whipple en John D. Perry, The G spot and other recent discoveries about human sexuality, New York, 1982.

Rachel P. Maines, The Technology of Orgasm: Hysteria, the Vibrator, and Women’s Sexual Satisfaction, Baltimore en Londen, 1999.

“Heb jij een normale vagina?”, Universiteit van Vlaanderen – YouTube, 2023, https://www.youtube.com/watch?v=h6_3wsOakvk.

Antje Van Kerckhove is doctoraatsstudente aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750 waar ze onderzoek voert naar de recente geschiedenis van vaginisme en seksuele pijn in België en de VS.

Titelafbeelding: Kijkersbrief aan Beverly Whipple uit 1981. (© The Trustees of Indiana University namens het Kinsey-Instituut. Alle rechten voorbehouden.)

Plagiëren kun je leren: ‘overschrijven’ met Thomas Mann

Door Hein Brookhuis

Eén van de ogenschijnlijk saaiste aspecten van het wetenschappelijke bedrijf – het plagiaatreglement – kwam begin 2024 plots in de belangstelling te staan. In januari 2024 nam Claudine Gay ontslag als president van de prestigieuze Harvard-universiteit in de Verenigde Staten. Een van de onderwerpen die de gemoederen beroerde waren beschuldigingen van plagiaat. Interessanter dan de beschuldigingen zelf is hoe collega’s en opiniemakers dit proces observeerden. Wat wel en niet als plagiaat werd gezien, bleek niet zo vanzelfsprekend. Sommigen zagen het eerder als “duplicerende taal,” anderen spraken liever van een “onzorgvuldigheid.” Weer andere wetenschappers vonden op hun beurt dergelijke termen te vergoelijkend voor Claudine Gays werkwijze.

Deze conceptuele lenigheid van het begrip ‘plagiaat’ is niet nieuw, en interessant vanuit historisch perspectief. In deze blog zullen we aan de hand van de werkwijze van Duitse auteur Thomas Mann (1875-1955) de do’s and don’ts van het plagiëren verkennen. Ook een ogenschijnlijk droog en saai fenomeen als conventies rondom plagiaat en auteurschap biedt een inkijkje in hoe kennis verspreid en geïnterpreteerd wordt.

De onrust aan Harvard koppelen aan het werk van Thomas Mann lijkt een oneerlijke vergelijking: als romanschrijver was hij onderworpen aan andere regels dan een wetenschapper. Niettemin is de discussie informatief. Mann heeft namelijk nooit ontkent dat hij werk van anderen leende, maar verdedigde het als een “hogere vorm van overschrijven.”  Hij haalde regelmatig kennis bij anderen. Juist ook wetenschappelijke kennis.

Albert Einstein en Thomas Mann in Princeton, Leo Baeck Institute, F 3136L.

Mann ‘leende’ kennis op veel verschillende manieren. Het waarschijnlijk meest beroemde voorbeeld is zijn gebruik van muziektheorie in Doktor Faustus, wat hem op beschuldigingen van de componist Arnold Schönberg kwam te staan. In werkelijkheid kwamen deze passages van Theodor Adorno. Hij had teksten voorbereid om Mann te begeleiden bij de ingewikkelde muziektheoretische aspecten van de roman, maar uiteindelijk zouden Adorno’s teksten zelf ook in de roman belanden. Zonder verwijzing, uiteraard.

De roman Doktor Faustus staat bol van cultuurhistorische verwijzingen en toespelingen op Duitse kunstgeschiedenis. Thomas Mann verschool zich dan ook graag achter de montagemethode: het lag nou eenmaal in de aard van een dergelijk ambitieus kunstwerk besloten dat hij onmogelijk al die kennis zelf kon bezitten, laat staan produceren. Het was niet meer dan logisch dat hij dit moest lenen bij anderen. De kunstenaar monteerde allerlei bestaande elementen en creëerde zo een nieuw kunstwerk.

Volgens Tilmann Lahme, die een even tragisch als vermakelijk portret van de familie Mann schetst in zijn groepsbiografie, was de opmerkelijke werkwijze vooral voor mensen rondom Thomas Mann soms pijnlijk. Naar buiten toe moest hij een geleerde intellectueel voorstellen. Voor Katia Mann, Thomas’ echtgenoot, zou het volgens de biograaf “ondraaglijk desillusionerend” geweest zijn als het publiekelijk bekend zou worden dat de beroemde schrijver teksten had gekopieerd van Theodor Adorno. Het was beter om de illusie hoog te houden dat de beroemde schrijver zelf een “Bildungsbürger” was.

Deze werkwijze had Thomas Mann zich al vroeg eigen gemaakt. Hij maakte furore op z’n 26e met zijn familieroman Die BuddenbrooksVerfall einer Familie. Het verval van de koopmansfamilie eindigt met de kleine Hanno Buddenbrooks. Volledig begeesterd door de kunsten en geheel ongeschikt om het familiebedrijf nog van enige toekomst te voorzien vormt hij het eindpunt van de familiekroniek. Dit verval wordt verbeeld met Hanno’s ziektebed: hij overlijdt aan tyfus.

Het proces van de ziekte wordt opvallend koelbloedig beschreven en vult een volledig hoofdstuk (3e hoofdstuk van het 11e deel). Pagina’s lang leert de lezer over hoe de ziekte verloopt, uiteindelijk uitmondend in de dood. De tekst leest zo koelbloedig dat het bijna uit een soort encyclopedie lijkt te zijn gekopieerd. Dat is dan ook precies wat Thomas Mann had gedaan. Hij had de tekst, zo gaf hij later toe, “schaamteloos” overgenomen. De koude, wetenschappelijke, en afstandelijk toon van de encyclopedische tekst werd gebruikt voor een literair effect.

Doktor Faustus, 1947. Foto Wikipedia H.-P. Haack

Andermans werken waren een bron van inspiratie en kennis voor Mann. Soms werden teksten letterlijk gekopieerd, op andere momenten werden ze geherinterpreteerd en geparafraseerd. Dit proces is door de literatuurwetenschapper Malte Herwig nauwkeurig geanalyseerd. Ik zal dan ook één voorbeeld ‘schaamteloos’ uit zijn studie overnemen. (met de toevoeging dat op zijn beurt Herwig veel informatie haalde uit het werk van Gunilla Bergsten, maar dat heeft hij netjes gerefereerd!)

In onderstaande kolommen ziet u  links een populair wetenschappelijke tekst (“Dehnt sich dat Weltall aus?”) uit 1934 van Emo Descovich, een voormalig marinier en later redacteur bij de Neue Freie Presse. Vetgedrukt zijn de overeenkomstige woorden, onderstreepte tekst reflecteert de aantekeningen van Thomas Mann.  Rechts ziet u hoe het wetenschappelijke jargon door Thomas Mann werd ‘gemonteerd’ in de roman Doktor Faustus. De presentatie doet weinig onder voor hoe hedendaagse plagiaattests de resultaten afleveren:

“Der Durchmesser unseres Kosmos hätte rund eine Milliarde Lichtjahre betragen. (…) wenn man liest, daß die von Eddington behandelte Theorie die Größenordung der Gesamtzahl der Milchstraßensysteme mit hundert Milliarden angibt, von der schätzungsweise eine Million mit unseren heutigen Fernrohren erreichbar sind.”“Diese [Zustand des Weltmodells] mochte früher einmal statisch gewesen sein und einfach eine Milliarde Lichtjahre im Durchmesser betragen haben. (…) daß die Summe sämtlicher überhaupt vorhandenen Milchstraßenbildung in der Größenordnung von hundert Milliarden liege, von denen nur eine geringe Million unseren heutigen Fernrohren erreichbar sei.”

Malte Herwig toont zich overigens milder dan veel van zijn voorgangers in zijn oordeel over Manns werkwijze. Zeker in het geval van het Faust-thema was het niet meer dan logisch om de moderne wetenschap, inclusief haar taalgebruik, intensief te raadplegen en te integreren tijdens het schrijfproces. Het “hogere overschrijven” van wetenschappelijke literatuur paste dan ook in een bredere constructie van Manns wereldbeeld, analyseerde de wetenschapshistoricus Daan Wegener, voortbordurend op Herwig. Het was meer dan ‘schaamteloos’ overschrijven.

Wat voor de één als plagiaat telt, is voor de ander niet veel meer dan het gebruiken van een inspiratiebron. En in welke mate moet een tekst geparafraseerd zijn om niet langer als ‘origineel’ te gelden? De werkwijze van Thomas Mann toont aan dat de grenzen tussen origineel denkwerk en ‘schaamteloos’ overschrijven soms poreus kunnen zijn, en soms eerder gradueel dan fundamenteel van elkaar verschillen. Maar in welke mate mogen wetenschappers zich bedienen van dezelfde technieken als romanschrijvers?

Malte Herwig. Bildungsbürger auf Abwegen. Naturwissenschaft im Werk Thomas Manns. Vittorio Klostermann, Frankfurt am Main, 2004.

Tilmann Lahme. De familie Mann: geschiedenis van een gezin. Arbeiderspers – Open Domein, 2017.

Hein Brookhuis promoveerde in 2024 aan de KU Leuven met een proefschrift over de geschiedenis van het nucleaire onderzoek in België. Tijdens zijn studie History & Philosophy of Science (Utrecht) onderzocht hij onder andere de relatie tussen literatuur en wetenschap in het interbellum. Momenteel werkt hij bij de Universiteit van Amsterdam als postdoctoraal onderzoeker aan een boek over de samenwerking tussen Nederlandse universiteiten en ASML op het gebied van nanolithografie.

Titelafbeelding: Thomas Mann met zijn familie, door Eduard Wasow (1929).