Door Luz Van den Bruel

In 1803 kreeg de Franse oriëntalist Antoine-Léonard de Chézy (1773-1832) toegang tot de oriëntale manuscripten van de Bibliothèque nationale de France (BnF) in Parijs. De Chézy wandelde er binnen, wetende wat voor een eer het was dat uitgerekend hij die exclusieve collectie mocht bezichtigen, en verkende de rekken vol met oude, stoffige manuscripten die de Franse staat al decennia lang verzamelde. Hij herkende de beroemde Duizend-en-een-nacht-verhalen, die Antoine Galland (1646-1715) honderd jaar eerder had vertaald, en wandelde voorbij Arabische en Perzische boeken. Hij liep tot aan die boeken die geen enkele Fransman al had kunnen ontrafelen: de boeken vol Sanskriet, de meest beruchte taal op aarde.

Hij boog zich over de boeken; de tekens kwamen vreemd en mysterieus over, de taal was voor hem ongekend. De Europeanen die het Sanskriet beheersten kon hij op één hand tellen. Twee daarvan kende hij persoonlijk: de Engelsman Alexander Hamilton (1762-1824) en de Duitser Friedrich Schlegel (1772-1829), twee van zijn leraren. De Chézy zette zich aan het werk: dag in dag uit ontwarde, ontcijferde en vertaalde hij de taal die geen enkele Europeaan sprak. Zevenentwintig  jaar na die eerste dag in de Bibliothèque kwam zijn vertaling van de gedichten van de dichter Kâlidâsa uit. De Chézy was de zoveelste overwinnaar van de Oriënt.

Hebbedingentjes en hamsteren

In 1751, vijf decennia voor de Chézy de hallen van de Bibliothèque betrad, kwam in Frankrijk het eerste volume van de allereerste Encyclopédie uit. Die Encyclopédie is meer dan een impressionante reeks boeken: het was de verzameling van álle Franse kennis. Iedereen die iets wist, droeg er aan bij. Het was een ode aan de wetenschap, het summum van het menselijk weten. Maar bovenal was de Encyclopédie een werkinstrument. Doordat het in drukvorm verscheen en de inhoud alfabetisch geordend was, had iedereen die het opensloeg meteen toegang tot die allerhoogste menselijke kennis.

Maar van zodra de Encyclopédie gedrukt was, schoot hij tekort. Met elke boot die terugkeerde van verre, exotische plekken, kwamen nieuwe kennis en inzichten, maar ook objecten mee: een struisvogelei, grote, glimmende schelpen, felkleurige veren, gekrulde horens – zelfs die van de mythische eenhoorn! De wereld bleek groter en geheimzinniger dan ooit tevoren. Hoe trots de Europeanen ook waren op hun indrukwekkende Encyclopédie, het besef daagde dat ze toch niet zoveel wisten. Daarnaast werkte net dat besef ook enthousiasmerend: wat was er nog allemaal om te leren kennen? Wanneer zouden de Europeanen dan wel alles kennen?

De collectie van Ole Worm (1588-1654) (bron: Wikipedia)

Gotta catch ‘em all!

De eindeloze hoeveelheid aan nieuwe kennis die tijdens de 18de eeuw naar Europa kwam, deed de nieuwsgierigheid van de Europeanen veranderen in hebzucht: alles moest gekend zijn. In Rusland begon keizerin Catharina de Grote (1729-1796) aan haar kennisverzameling door haar hofleden het ijzige Siberië in te sturen. De Deense kroon liet dan weer een expeditie naar Jemen vertrekken en het Protestantse Halle stuurde missionarissen naar Tranquebar, in India. De Spanjaarden en Portugezen trokken dieper het Amerikaanse binnenland in, terwijl de Engelsen en Fransen hun handelsposten omtoverden in koloniale steden. Op al die plaatsen vonden de Europeanen, bovenop de objecten die ze al honderden jaren verzamelden, ontelbare variaties van verschillende soorten mensen die ze nog niet kenden.

Het Devanagari-schrift (bron: Wikipedia)

Die nieuwe kennismakingen stelden de Europeanen voor een dilemma: kennis konden ze verzamelen in boeken en in kunst- en rariteitenkabinetten, maar hoe moesten ze mensen verzamelen? Moord en slavernij waren praktische, voor de hand liggende, manieren van overmeestering, maar hoogst inefficiënt om tot kennis te komen. Het meest gegeerd voor de Europeanen was bovendien de onzichtbare kennis die die Ander bezat: de kennis van een bepaalde taal. Telkens wanneer de Europeanen met een nieuwe taal kennismaakten, moesten ze hulpeloos toekijken hoe er voor hun ogen over hen werd gesproken zonder dat ze er zelf iets van begrepen.

En dan was er die taal. Die ene taal, die zelfs maar een klein deel van de Indische bevolking kende: het Sanskriet. Die taal bestond enkel nog in geschreven vorm, zoals het Latijn in Europa. De taal stond in het zogenaamde Devanagari-schrift geschreven; met vreemde, onleesbare krullen, op rollen die ouder waren dan de Bijbel – en dus ouder dan de heilige kennis van God zelf. Het Sanskriet was het ultieme voorbeeld dat de Europeaan helemaal niets wist.

Verzamelen = kennen

Zin voor zin en woord voor woord gaven alle mensen op de wereld hun taal aan de Europeanen. De eerste taalcollecties werden gemaakt op vraag van filosofen, zoals bijvoorbeeld Gottfried Wilhelm Leibniz (1646-1716). In eerste instantie waren het vooral missionarissen die het verzamelingswerk deden, en beperkten de woordenlijsten zich tot een vertaling van het Onze Vader. Heel erg bijzonder was dat niet: de missionarissen moesten die vertalingen sowieso maken om de lokale bevolking te kunnen bekeren. Toen seculiere verzamelaars belangrijker werden, werd er in elke taal gezocht naar vertalingen van basiswoorden zoals ‘water’, ‘vuur’, ‘moeder’, ‘broer’, ‘arm’, ‘been’, …

Steen van Rosetta (bron: Wikipedia)

Naast de kennis van alledaagse talen groeide ook de kennis van de oudste talen van de wereld. De Fransman Abraham Hyacinthe Anquetil-Duperron (1731-1805) kreeg het oud-Perzische dialect Avestan als eerste onder de knie. De Engelsman William Jones (1746-1794) slaagde er als eerste in het beruchte Sanskriet te ontcijferen. Woordenlijsten evolueerden zo langzaamaan naar  woordenboeken, losse zinnen werden grammatica’s. In 1816 legde de Duitse taalkundige Franz Bopp (1791-1867) uit hoe het Conjugationsystem van het Sanskriet in elkaar zat. In 1822 kraakte de Franse oriëntalist Jean-François Champollion (1790-1832) het hiërogliefenschrift. Zo werden ook de geheimste, moeilijkste, meest onkenbare talen van de wereld langzaamaan kenbaar voor de Europeaan. En ook die kennis werd verzameld, onder meer in de Bibliothèque nationale de France, waar de Chézy werkte.

De macht van kennisobjecten

De ontoegankelijkheid en exclusiviteit van de Bibliothèque national de France, ook voor de Chézy, bewijst hoe kostbaar de kennis van talen was. Maar waarom was dat zo? Waarom hechtten de Europeanen zo veel waarde aan die oude, stoffige boeken? Wat was Europa met de kennis van die talen? Het antwoord ligt niet zozeer in het aanwenden van die kennis, maar veeleer in het opsluiten daarvan. In de woordenboeken en grammatica’s in Europese bibliotheken liggen quasi alle talen van de wereld bewaard. Ze werden tot op het bot bestudeerd: de Europeaan kende ze en plaatste ze onder een stolp zoals elk ander kostbaar verzameld object. Europeanen zoals de Chézy konden die talen dan leren zonder ook maar één keer met een moedertaalspreker in contact te moeten komen.

De macht van die kennisobjecten ligt net in de aard van de taal zelf. Een taal is iets vanzelfsprekend: iedereen beheerst een moedertaal  zonder ooit de regels daarvan eerst te hebben moeten horen of studeren. Taal is inherent aan de mens. En taal werd toen, net zoals nu, gezien als de essentie van een mens en, vooral, van een volk. Door de woordenboeken en grammatica’s onder die stolp van de Bibliothèque national de France te plaatsen, hielden de Europeanen de kennis over de Ander weg van die Ander. Door talen te leren los van de moedertaalsprekers doorprikten Europeanen de geheimzinnigheid van talen die zelfs de moedertaalsprekers daarvan niet konden vatten. De boodschap was duidelijk: de Europeaan wist alles, de Europeaan wist het het beste.

Schnapp, Alain, Lothar von Falkenhausen, Peter N. Miller, and Tim Murray, eds. World Antiquarianism: Comparative Perspectives. Issues & Debates. Los Angeles, California: Getty Research Institute, 2013.

Turner, James. Philology: The Forgotten Origins of the Modern Humanities. Princeton: Princeton University Press, 2014.

Kuang, R. F. Babel: Or the Necessity of Violence: An Arcane History of the Oxford Translators’ Revolution. HarperCollins Publishers, 2023.

Titelafbeelding: Abel-Rémusat, Jean-Pierre. Essai sur la langue et la littérature chinoises: avec cinq planches, contenant des textes chinois, accompagnés de traductions, de remarques et d’un commentaire littéraire et grammatical. Suivi de notes et d’une table alphabétique des mots chinois. Parijs: Treuttel en Wurtz, 1811.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.