Door Esther Lamberts
Op donderdag 18 oktober 1990 ontdekte een nietsvermoedende champignonplukker in het bos van Rambouillet nabij Parijs een lijk. Later bleek het te gaan om het lichaam van de homoseksuele priester Joseph Doucé, die al sinds 19 juli van dat jaar als vermist stond opgegeven. De “affaire-Doucé” hield de pers in België, zijn geboorteland, en Frankrijk, zijn tweede vaderland, maandenlang in de greep. Botste priester Doucé, pleitbezorger voor seksuele minderheden en boegbeeld van het progressieve christendom, op de grens van het toelaatbare? Hoe verhielden zijn leven, zijn organisatie en zijn abrupte dood zich tot de bredere cultuurhistorische ontwikkelingen? En hoe actueel is die spanning tussen altaar en anders-zijn vandaag de dag?
Een Vlaamse boerenzoon
Joseph Doucé werd geboren op vrijdag 13 april 1945 in een bescheiden, katholiek landbouwersgezin te Sint-Truiden. De Vlaamse boerenzoon doorliep zowel zijn lagere school, als zijn vervolgstudie aan het kleinseminarie van zijn geboortestad. Na zijn studies trok hij naar het Franse Limoges waar hij een tijd werkzaam was in een weeshuis. In deze periode nam Doucé afstand van het katholicisme en sloot zich aan bij het baptisme, een stroming binnen het protestantisme. Na zijn opleiding tot pastor in Zwitserland keerde hij terug naar Frankrijk waar hij enige tijd de parochies van Lens en Béthune bediende.

De vragen die Doucé bezighielden, beperkten zich niet alleen tot het geloof an sich. De homoseksuele pastor voelde de behoefte om naast zijn geloof ook zijn geaardheid beter te begrijpen. Doucé besloot daarom psychologie en seksuologie te gaan studeren. Tussen 1974 en 1976 verbleef hij aan de Vrije Universiteit van Amsterdam, waar hij onderzoek deed naar de pastorale en psychologische behoeften van (gelovige) seksuele minderheden.
Doucé zocht zijn weg als persoon en pastor in de woelige jaren 1960; een tijd gekenmerkt door de seksuele revolutie, de burgerrechtenbeweging in de VS, de protesten tegen de Vietnamoorlog, mei ’68 in Parijs en de Stonewall-rellen van juni ’69. In het kielzog hiervan ontstonden heel wat ‘nieuwe sociale bewegingen’, waaronder de LGBT+ beweging. Naast deze maatschappelijke ontwikkelingen bewoog er ook wat op religieus vlak. Het Tweede Vaticaans Concilie, dat plaatsvond van 1962 tot 1965, had tot doel de Katholieke Kerk bij de tijd te brengen. Een van de bewegingen die voortkwamen uit deze levendige jaren 1960 was die van de kerk- en maatschappijkritische of progressieve christenen. Doucé leek zichzelf als pastoor maar ook zijn organisatie Centre du Christ Libérateur (CCL) in deze beweging te positioneren.
Het CCL als progressief-christelijke organisatie

In 1976 verhuisde Doucé naar Parijs, waar hij in september het CCL oprichtte. Aanvankelijk vestigde hij het centrum aan de Rue Fontaine, in een voormalig pornotheater (waardoor hij ook de bijnaam “pornopriester” kreeg). Twee jaar later verhuisde het CCL naar de Rue Clairaut. Dit protestantse centrum bood hulp aan seksuele minderheden en verdedigde een “alternatieve moraal”. Maandelijks vonden, in kleine kring, bijeenkomsten plaats voor “transseksuelen, travestieten, homoseksuelen, lesbiennes en pedofielen”. In verschillende krantenartikelen stond te lezen dat Doucé homostellen christelijk huwde. Hijzelf sprak van een “inzegening van liefde en vriendschap”.
Daarnaast zette het CCL in op kennisverspreiding. Samen met zijn partner Guy Bondar opende Doucé de boekhandel ‘Librairie Autre Cultures’, gelegen in het 17de arrondissement in Parijs. Via de uitgeverij van het CCL, Lumière et Justice, publiceerde Doucé verschillende literaire werken met een focus op seksuele minderheden.
Zijn organisatie stond open voor, en ontfermde zich over, een groep van seksuele minderheden die zich op elk gebied afgewezen voelden. Doucé positioneerde zowel zichzelf als de CCL binnen de open en progressieve christelijke beweging en beoogde met zijn organisatie niet alleen op religieus vlak, maar ook maatschappelijk een verschil te maken. Hij verenigde hiermee twee werelden die vaak als tegengestelden gezien werden/ worden.
De grens van tolerantie
Doucé en zijn CCL kregen niet van iedereen steun. Conservatieve Franse kringen konden zijn uitdrukkelijk christelijk geframede actie voor seksuele minderheden maar weinig smaken en probeerden hem een halt toe te roepen. Op 19 juli 1990 verdween Doucé. Twee onbekende mannen, die zich voordeden als politieagenten, namen hem mee uit zijn appartement. Daarna ontbrak van hem elk spoor, totdat de champignonplukker uiteindelijk op 18 oktober op zijn lichaam uitkwam.
Franse en Belgische media berichtten de volgende maanden uitvoerig over de “Affaire-Doucé”. De hoofdverdachte in de zaak, Jean-Marc Dufourg, werkte voor de Renseignements Généraux (de geheime politie van Parijs) en stond volgens een Vlaams krantenartikel bekend als “homohater”. Hij zou Doucé in het verleden meerdere keren hebben bedreigd en geïntimideerd. Ook hield hij sinds juni Doucés boekhandel in de gaten, die hij meermaals op bedreigende wijze bezocht. Dit omdat de inlichtingendienst Doucé verdacht van betrokkenheid bij kinderporno en “andere oneerbare praktijken”. Kort na de ontvoering van Doucé werd Dufourg op non-actief gezet. Volgens De Morgen verhoorde de politie Dufourg als getuige, maar niet als verdachte. Hij ontkende alle betrokkenheid en uiteindelijk werd niemand veroordeeld. Joseph Doucé werd 45 jaar oud.
Binnen de christelijk progressieve wind die waaide, balanceerde Doucé op het dunne koord van wat maatschappelijk en religieus toelaatbaar was. De “Zaak-Doucé” maakt dan ook duidelijk dat de Franse – en bij uitbreiding de Belgische – maatschappij op dat moment nog niet klaar was voor dergelijke progressieve ideeën rond geloof en geaardheid. Ook vandaag de dag blijft deze gewrongen relatie doorleven, zoals blijkt uit de veelbesproken recente initiatieven gaande van het proefproject waarbij Italiaanse homomannen worden toegelaten tot katholieke seminaries tot religieuze zegeningen van same-sex koppels. Opvallend is dat veel van deze zogenaamd “vernieuwende initiatieven” destijds ook al plaatsvonden binnen Doucés CCL. Misschien verdient Doucé dan ook hernieuwde erkenning, als een vergeten pionier die destijds al geloof en geaardheid wist te verenigen, een bruggenbouwer tussen altaar en anders-zijn.
Meer lezen?
Guy Bondar, Voor alles Pastor: de zorg van Joseph Doucé voor sexuele minderheden, Aalsmeer, 1993.
Françoise d’Eaubonne, Le scandale d’un disparition: vie et oeuvre du pasteur Doucé, Paris, 1990.
Interview met pastor Joseph Doucé, Elgise et homo, 1982, https://www.ina.fr/ina-eclaire-actu/video/cab88003606/eglise-et-homos.
Esther Lamberts is als FWO-apirant verbonden aan de Onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750 van de KU Leuven. Esthers onderzoek focust op transgendergeschiedenis in België, de Verenigde Staten en Canada tussen 1960 en 2000 onder de titel “Transnationale trans geschiedenis: netwerken in een nieuw perspectief”.
Bannerafbeelding: Joseph Doucé poseert voor het Love Theatre te Parijs, 1976. (Foto: Yves Poccard-Chapuis.)