Studentenblog door Robin Oscar Spruyt
Het verleden neigt wel eens in herhaling te vallen, maar af en toe blijft de historische plaat gewoonweg hangen. Geen beter voorbeeld om dit te staven dan beroep te doen op de eeuwenoude tweespalt tussen Oost (de “Oriënt”) en West (de “Occident”). Populaire media en politici hanteren vaak culturele representaties van het Oosten die voortbouwen op een tijdloos vijandbeeld. In de hedendaagse maatschappij heeft de “heroïsche” strijd tegen “heidens barbarisme” immers plaatsgemaakt voor een oorlog tegen “islamitisch terrorisme”. De Palestijns-Amerikaanse cultuurcriticus Edward Said (1935-2003) zag hoe pejoratief de historische en niet zo historische visie op de Oriënt was, en schreef er een invloedrijk boek over: Orientalism (1978). Veel diepgaander dan simpele karikaturen en stereotypes, functioneerde het ‘oriëntalisme’ als een gestructureerd systeem van kennisproductie dat het Oosten in een keurslijf van Westerse makelij dwong. Dit resulteerde in een historische fantasie van een exotische wereld, waarin fascinatie en aversie verstrengeld zijn geraakt. Ook in België werden zulke vervormde wereldvisies actief verspreid. Ten tijde van het Leopoldiaans kolonialisme (ca. 1885-1908) droeg een op Congo toegepast Oriëntalisme bij aan een hoger doel: het verbreiden van de zogenaamde Belgische, en bij uitbreiding Westerse, superioriteitspositie.
De Verlichting werpt een schaduw
Dit vermeende superioriteitsidee werd visueel gepropageerd in geïllustreerde tijdschriften waarin culturele bevolkingsgroepen aan de lopende band beoordeeld werden op basis van hun uiterlijke kenmerken en zogenaamde graad van beschaving. Waarschijnlijk kreeg geen enkele groep het harder te verduren dan de eeuwenoude Europese vijanden uit het “barbaarse” Oosten: de “Muzelmannen” — een verouderde term voor moslims. In het Oosten vond het “Verlichte” Westen haar “duistere” tegenpool; alle goede waarden en normen gepuurd uit de zogenaamde moderne, christelijke beschaving ontbraken volgens de verspreiders van de karikaturale beelden in de “vervallen” en “achtergestelde” Oriënt. De visuele component opende bovendien voor vele lezers deuren die enkel woorden niet geopend kregen. Het zien van de culturele andere betekende dat ze uit de schaduwachtige verbeeltenis konden treden, en lezers direct geconfronteerd werden met realistisch aandoende, haast tastbare voorstellingen van verre, mystieke culturen en hun bevolkingen. De inwoners van Noord-Afrika en Klein-Azië werden vaak tweeledig gerepresenteerd: enerzijds als vijandige en strijdlustige tegenstanders, anderzijds als schilderachtige figuren die een zekere exotische, soms erotische, aantrekkingskracht opriepen.
In het bronnenmateriaal, de boekskes van toen, zijn dan ook tal van voorbeelden te vinden die de dualiteit van representatie benadrukken, en daarin namen de schrijvers zelden een blad voor de mond. Hoewel oosterse stadsgezichten bijvoorbeeld “ontegenzeggelijk iets aantrekkelijks”, hadden, en de landschappen “zoo rijk aan betooverende vergezichten” waren, werden zelfs zulke pittoreske taferelen zonder uitzondering gespiegeld aan de eigentijdse visie op de Occident. De oosterse vrouw, beschreven als “wonderschoon”, “jong, frisch” en “levenslustig”, was vooral een “ellendig wezen”, niets meer dan “een slavin” voor haar man. Prenten van oosterse bevolkingsgroepen werden voorzien van harde beschrijvingen die hun identiteit reduceerde tot een beperkt aantal kenmerken. De citaten uit de bronnen spreken daarbij voor zich. Egyptenaren waren “niet zeer beschaafd”, de levenswijze van Berbers vertoonde “weinig sporen eener verstandelijke ontwikkeling of beschaving”, en Turkse geestelijken waren “dom, barbaarsch” en “vriend van sterke dranken”. Kortom: “de moslim” was, aldus de Vlaams-Belgische geïllustreerde pers van de late negentiende eeuw, “de vadsigheid, de luiheid in persoon”. Zulke herhaaldelijke waardeoordelen fungeerden als een krachtig retorisch en ideologisch instrument — een hamertje dat hen keer op keer veroordeelde tot inferioriteit.
Kruistocht der menselijkheid
Maar “de Arabier” was niet enkel fundamenteel anders, hij was daarbovenop ook een vijand. In een tijdperk zonder sociale media werd dit krachtig vijandsnarratief zorgvuldig geconstrueerd en verspreid met gravures en verhalen die appelleerden aan de Kruistochten, het “heldentijdperk der Christenheid”. In 1888 bracht de Franse Kardinaal Lavigerie, met de steun van paus Leo XIII, een grootschalige campagne op gang die de slavenhandel veroordeelde en opriep ertegen te strijden in een zogenaamde “kruistocht der menselijkheid”. Het veroorzaakte een onmiddellijke kettingreactie in de pers waar koning Leopold II handig op inspeelde met als doel meer legitimiteit te verwerven voor zijn koloniale project in het Congobekken. De lezers van toen kregen zijn vermeende goede bedoelingen op een gouden schaaltje gepresenteerd — koloniale uitbuiting werd voorgesteld als een “filantropische bevrijdingsmissie” tegen die “verderfelijke Arabische slavendrijvers”. Wie bovendien de vijand in de ogen wilde kijken, kon terecht in de Arabische dorpen op de Wereldtentoonstellingen, waar ze als getemde leeuwen in een koloniaal kooitje werden opgevoerd.
Zet die ploat af!
Het oriëntalistische vijandbeeld blijft doorwerken in tijden van globalisering en multiculturalisme. Het duikt nog regelmatig op in politieke campagnes, in de commentsecties van nieuwsartikels, op sociale media en ja, zelfs in grote filmproducties à la Indiana Jones, en tekenfilms zoals Aladdin. De plaat blijft dus hangen, maar waarom? Kan het Westen niet zonder een vijand, of zijn deze stereotype ideeën zo diep geworteld geraakt dat Oost en West enkel nog kunnen bestaan als tegenpolen van elkaar? Eén ding is zeker, hoe hard we ook vooruitgaan, het verleden zit ons op de hielen, en herinnert ons keer op keer aan het feit dat sommige dingen eigenlijk nooit veranderen.
Meer lezen?
Cemil Aydin, The Idea of the Muslim World, Cambridge, 2017.
Edward W. Said, Orientalism, New York, 1979.
Malek Alloula, Myrna Godzich en Wlad Godzich, ‘The Colonial Harem’, Theory and History of Literature 21 (1986).
Robin Oscar Spruyt was student in het onderzoeksseminarie Cultuurgeschiedenis vanaf 1750 en schreef in het academiejaar 2024-2025 een masterproef over de grafische cultuur in België tijdens het interbellum (1918-1939).
Titelafbeelding: ‘Slag van Heliopolis’, De Belgische Illustratie 1, nr. 26 (DBNL: 1868-1869): p. 201.



