Door Kristof Smeyers
De ‘laatste wolf gedood in Schotland’ leek verdacht veel op de dode hond van een Engelse antiquair, maar dat kon de pret niet drukken. In 1807 toonde de amateurzoöloog Edward Donovan voor het eerst zijn privécollectie in zijn Museum and Institute of Natural History, op de Strand in Londen. De opgezette ‘wolf’ – blikkerende tanden, dolle ogen, gespitste oren: de taxidermist had zich uitgeleefd – trok veel aandacht. Maar Donovans pronkstuk was geen wolf. Het was dus ook niet de laatste. En hij kwam niet eens uit Schotland.
Laatste wolven van Schotland
Zoals alle verhalen over ‘laatste wolven’ die in de negentiende eeuw de ronde deden, was het verhaal achter de ‘wolf’ in Donovans museum, over de heldhaftige Sir Ewan Cameron die in 1743 een bloeddorstig beest afmaakte, een verzinsel. (Wolven waren al in de zeventiende eeuw uitgemoord in Schotland.)
Donovan presenteerde het opgezette dier in zijn museum dus onterecht als de laatste Schotse wolf en baseerde zich daarvoor op een apocrief verhaal. Ondertussen bleven nieuwe verhalen over laatste wolven circuleren, ook nog in de negentiende eeuw. Zo tekende een folklorist uit Perthshire in 1830 het verhaal op van een vrouw die ‘de laatste wolf van Strathglass’ met een gietijzeren pan de kop insloeg. De historicus John Harrison sprak recent nog met Schotten die beweren af te stammen van de doder van een van de vele laatste wolven van Schotland.
Helden en vijanden
De verhaalcultuur over ‘laatste wolven’ is rijk, niet omdat roedels een reëel gevaar betekenden voor negentiende-eeuwse Schotten, maar omdat elk verhaal kernachtig de overwinning van de mens over een wild, vijandig landschap vatte. Ewan Camerons fictieve duel met het monster was een effectieve parabel voor een beschavingsstrijd die ook in de negentiende eeuw nog kon oplaaien.
In Frankrijk was die beschavingsstrijd expliciet. In 1799 had Napoleon het Louveterie nieuw leven ingeblazen. Dat was een millenniumoud ambtenarenapparaat dat de strijd tegen viervoetige ‘vijanden van de maatschappij’ aanvoerde. Napoleon maakte van wolvenuitroeiing een Franse burgerplicht.
In de Verenigde Staten woedden sinds de zeventiende eeuw heuse wolf wars. In die oorlogen stond de (settler)beschaving op het spel. Zij vroegen om mythische helden. In de jaren 1850 bijvoorbeeld zagen de inwoners van Pawtucket, in de staat Rhode Island, ’s nachts een mysterieuze vrouw patrouilleren over een onzichtbare lijn tussen bewoonde wereld en wolvenwildernis, te paard en met een shotgun. Benjamin Corbin, een premiejager uit Noord-Dakota, noemde zichzelf dan weer een beschermer van de beschaving (hij noemde zichzelf ook ‘Boss Wolf Hunter’) en had naar eigen zeggen duizenden dode wolven op zijn conto toen hij in 1912 stierf. In die strijd was elke opgezette wolf meteen ook een zegemonument voor de beschaving.
Onvoltooid verleden
Wat fantastische ‘laatste wolf’-verhalen betreft, spant België de kroon. Niemand minder dan koning Leopold I zou op 14 februari 1844 – Valentijnsdag! – het laatste wolvenpaar van het land hebben neergeschoten in de Ardennen. De anekdote groeide uit tot een nationale mythe en een cultuurproduct. Al snel voerden lokale theatergroepen de jachtpartij op in toneelvorm, als een duel tussen een nobele vorst en een baarlijk monster. De koning had de jonge Belgische beschaving verdedigd tegen een volksvijand.
Die vijand werd nu symbolisch ten grave gedragen. In het bos van Custinne waar het fatale schot zou hebben geklonken, stond in 1845 al een gedenksteen voor ‘un énorme loup’. Eén van Leopolds slachtoffers kreeg een ereplaats in het nieuwe Koninklijk Museum voor Natuurwetenschappen in Brussel, tussen opgezette dieren uit de ijstijd. Een mossige gedenksteen en een museumlabel ‘prehistorisch’, de boodschap was duidelijk: in België behoorden wolven – dankzij de koning – voorgoed tot het verleden. Of niet? In 1858 schreef Leopold in een enthousiaste mix van Frans en Engels naar zijn nicht, koningin Victoria, dat ‘the chasse aux Loups has been very exciting’. In de bossen rond het kasteel van Ciergnon zag hij ‘wolven, overal!’
Folklore van de laatste wolf
Laatste wolven bleven opduiken, zelfs in de buurt van hun eigen grafmonument. België had in de negentiende eeuw een erg levendige ‘folklore van de laatste wolf’. In 1866 werd een zoveelste ‘laatste wolf’ gedood en opgezet in het jachtmuseum van het kasteel van Lavaux-Sainte-Anne. Vijf jaar later schoot een herbergier ‘de laatste wolf van de Hoge Venen’, maar was de laatste Belgische wolf niet al in 1868 gedood, in de buurt van Merksplas? Wat dan met de doodgeknuppelde wolf in 1897, die door de straten van Érezée werd geparadeerd? Of de wolven die tijdens de Eerste Wereldoorlog rondwaarden in Virton? Of dat fatale geweerschot in Evelette, in 1923? Elke streek claimde finaal komaf te hebben gemaakt met wolven. En dan werd er enkele dorpen verderop toch weer eentje gedood.
De folklore van de ‘laatste wolf’ is voor historici interessanter dan de vraag welke doodgeschoten wolf effectief de laatste was. Ze onthult een ambigue houding tegenover de zogenaamde vijand van de beschaving. In sommige verhalen lijkt de wolf en niet de jager de (tragische) held. Door hem of haar de titel ‘laatste wolf’ van Schotland of België te geven werd dat dier tegelijkertijd ook ‘van ons’.
De ‘eerste wolf’

Verhalen over ‘laatste wolven’ gingen dan zowel over overwinning als verlies. Tijdens zijn jachtpartijen in de Ardennen was Leopold I vol lof over de wolven die hij neerknalde. Zonder zweem van ironie schreef hij: ‘We zouden er alleen wat meer moeten hebben rondlopen’. Samen met elke laatste wolf stierf ook iets anders, iets wezenlijks: een wildernis. De folklore van de laatste wolf legde zo de kiemen voor een nieuwe mythologie, die in de late twintigste eeuw haar opwachting maakte in het zog van een nieuwe westerse appreciatie van de wildernis: de terugkeer van wolven.
Toen Naya zes jaar geleden de Nederlands-Belgische grens overstak en zo de ‘eerste wolf’ van Vlaanderen werd, kon ze dan ook symbool staan voor regionaal natuurherstel. Bovenal was ze, in de woorden van dierenkenner Chris Dusauchoit, ‘van ons allemaal’.
Meer lezen?
John G. Harrison, ‘The last wolf in Scotland – some historical evidence’, 2020.
Londen, VIC/MAIN/Y/81/65518-20 voor de brieven van Leopold I aan Victoria.
Kristof Smeyers, Wolf: wildernisgeschiedenis (Tielt: Ertsberg, 2023).
Kristof Smeyers is als postdoctoraal onderzoeker van het FWO verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Zijn interesses gaan naar de geschiedenis van religie, wetenschap en magie in de negentiende en twintigste eeuw. Onlangs verschenen zijn boeken Supernatural bodies: stigmata in modern Britain and Ireland (2024) en Wolf: wildernisgeschiedenis (2023).
Titelafbeelding: Edward Donovan, ‘Last wolf’, uit Natural History of British Quadrupeds (1818). © Londen: Natural History Museum