Door Christiaan Engberts
Tijdens het feestjaar naar aanleiding van 600 jaar KU Leuven schrijft postdoctoraal onderzoeker Christiaan Engberts elke maand een blogtekst over de geschiedenis van de Leuvense universiteit in de wereld. Dit is de vijfde blogtekst uit de reeks, zijn andere blogteksten kan je hier lezen.
Leuven en de Noordelijke Nederlanden
Tijdens de godsdienstoorlogen van de zeventiende eeuw was Leuven een toevluchtsoord voor katholieke geleerden en studenten uit nabijgelegen gebieden. Afgelopen maand schreef ik al over de Ierse aanwezigheid in de stad. Maar vlak naast het St.-Antoniusklooster – of Iers College – werd in 1617 vanuit het opgeheven bisdom Haarlem ook een Hollands College gesticht. Het Hogenheuvelcollege van het eveneens opgeheven bisdom Utrecht werd in 1683 dan weer van Keulen naar Leuven verplaatst en vond een onderkomen in het Huis Van ’t Sestich aan de huidige Naamsestraat.

Sinds 1592 waren de Noordelijke Nederlanden officieel missiegebied. Dat hield onder meer in dat er geen bisschoppen meer benoemd werden en dat er geen katholiek onderwijs meer gegeven mocht worden. De belangrijkste bestaansreden van de Haarlemse en Utrechtse colleges in Leuven was dan ook het opleiden van priesters voor hun onthoofde bisdommen. Beide instellingen onderwezen echter niet enkel priesters in spe, maar drukten ook een stevige stempel op de theologische debatten die Leuven en Europa in de zeventiende eeuw bezighielden.
Jansenius en het jansenisme
Cornelius Jansenius, de eerste president van het Hollands College, speelde daarin een belangrijk rol. In Leuven groeide hij zelfs uit tot een veelbesproken theoloog, die een op Augustinus gebaseerde theologie ontwikkelde waarin goddelijke almacht en genade centraal stonden. Maar veel katholieken ervoeren de nadruk op Gods genade in Jansenius’ werk als beklemmend. Botste een te sterke nadruk op de goddelijke genade niet met het idee van menselijke vrijheid? Erger nog: vertoonde een te sterke beklemtoning van die goddelijke genade niet te veel overeenkomsten met het calvinistisch gedachtengoed? Vooral de Jezuïeten leverden felle kritiek op de president van het Hollands College.

In eerste instantie schaadden die debatten Jansenius’ positie in Leuven nauwelijks. Zowel de theologen als de leden van de Artes-faculteit stonden wantrouwend tegenover de Jezuïeten, die met de universiteit concurreerden door onderwijs aan te bieden in hun eigen college. De universiteit stuurde Jansenius zelfs tweemaal naar Spanje, waar hij aan het koninklijk hof succesvol pleitte voor het inperken van de Leuvense onderwijsactiviteiten van de Jezuïeten. De studenten in het Hollands College werden ondertussen ingewijd in de theologische denkrichting die later bekend zou worden als het jansenisme. Zodoende werden steeds meer topposities binnen de Noord-Nederlandse katholieke kerk ingenomen door Leuvense jansenisten.
Jansenius lag dermate goed binnen de katholieke hiërarchie dat hij in 1636 tot bisschop van Ieper werd benoemd. Toen hij twee jaar later overleed, ontbrandde de strijd tegen zijn gedachtengoed opnieuw in alle hevigheid. Mede op aandringen van de Jezuïeten vaardigde paus Innocentius X in 1653 een bul uit waarin hij vijf aan Jansenius toegeschreven leerstellingen als calvinistisch veroordeelde. Hoewel de meeste Leuvense theologen weigerden om daar consequenties aan te verbinden, was dat een teken aan de wand. De navolgers van Jansenius bleven de boventoon voeren in het Hollands en het Hogenheuvelcollege, maar hun positie binnen de universiteit werd vanaf dat moment beetje bij beetje gemarginaliseerd.
Jansenisme in Europa
Het feit dat zelfs de paus zich bemoeide met de discussie over Jansenius’ gedachtengoed illustreert de impact die zijn inzichten hadden. Eventjes leek zijn sobere, pessimistische Augustinisme zich zelfs over grote delen van Europa te verspreiden. Het Franse cisterciënzerinnenklooster Port-Royal-des-Champs in de buurt van Parijs ontwikkelde zich halverwege de zeventiende eeuw tot een nieuw intellectueel centrum voor jansenistische theologie. In 1708 hief paus Clemens XI het klooster op en enkele jaren later werd het hele complex zelfs vernietigd. Deze gebeurtenis benadrukte hoe ook de positie van de jansenisten in Leuven kwetsbaar was.
Ook in de Noordelijke Nederlanden liepen de spanningen op. Veel van de in Leuven opgeleide priesters in de Republiek weigerden mee te gaan in de pauselijke veroordeling van Jansenius’ werk. In 1723 leidde dat uiteindelijk tot een splitsing binnen de katholieke kerk. Het kapittel van Utrecht verkoos zonder overleg met Rome een nieuwe – in Leuven opgeleide – aartsbisschop uit haar eigen midden. Daarmee was de stichting van de Roomsch-Katholieke Kerk de Oud-Bisschoppelijke Cleresie, of de Oud-Katholieke Kerk, een feit. Die kerk bestaat vandaag de dag nog steeds als deel van een internationaal netwerk van verwante en zichzelf ‘oudkatholiek’ noemende kerken.

Het einde van het Leuvense Jansenisme
De ontwikkelingen in de Republiek bleken funest voor de intellectuele nalatenschap van Jansenius aan het Hollands en het Hogenheuvelcollege. De pauselijke nuntius, de Oostenrijkse gouverneur en de Leuvense rector sloegen de handen in elkaar en besloten tot een tijdelijke sluiting van beide colleges. Ze werden pas heropend nadat alle bewoners die van jansenistische sympathieën verdacht werden, naar het noorden waren gevlucht. Enkelen van hen konden aan de slag in het nieuw-opgerichte oudkatholieke priesterseminarie in Amersfoort. De twee Leuvense colleges bleven vervolgens zonder verder nog reden tot aanstoot te geven priesters opleiden tot 1797. In dat jaar werd de universiteit door het Franse bewind gedwongen haar deuren te sluiten, wat ook het definitieve einde van het Hollands en het Hogenheuvelcollege betekende.
Meer lezen?
Charles H. Parker, Faith on the Margins: Catholic and Catholicism in the Dutch Golden Age (Cambridge, Harvard University Press: 2008).
Fred Smit en Jan Jacobs, Van den Hogenheuvel gekomen: Bijdrage tot de geschiedenis van de priesteropleiding in de kerk van Utrecht 1683-1723 (Nijmegen, Valkhof Pers: 1994).
Christiaan Engberts werkt als postdoctoraal onderzoeker aan de transnationale geschiedenis van de Leuvense universiteit in het kader van haar 600-jarige jubileum in 2025. In 2019 promoveerde hij aan de Universiteit Leiden met een proefschrift over wetenschappelijke deugden en wederzijdse evaluatie onder Duitse geleerden in de late 19e en vroege 20e eeuw. In de jaren voorafgaand aan het onderzoek naar de transnationale geschiedenis van de Leuvense universiteit doceerde hij cultuurgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht en publiceerde hij onder meer over de geschiedenis van de oriëntalistiek en de psychologie.
Titelafbeelding: De gevel van het Hogenheuvelcollege (Bron: Wikemedia).