Door Kristof Smeyers

Niemand had de komst van zo’n ernstig fronsend lid van de Romeinse clerus verwacht. Maar de gebeurtenissen in Wilsele die in mei 1972 de pers haalden – het dorp ‘tuitte van het mysterie’ – vroegen om iemand met de juiste expertise, en daar was plots een pater-exorcist uit Heverlee. Leuven, met haar katholieke universiteit, lag tenslotte vlak naast de deur; een steenworp was het eigenlijk maar van Wilsele. Een jongen zou er telekinetische gaven vertonen. Objecten verdwenen, doken weer op in de meest onverwachte plekken. Soms regende het stenen. Het was alsof een klopgeest de straten teisterde, misschien ook wel alsof er sprake was van demonische bezetenheid. Mensen keken wel uit.

De fascinatie voor de mysterieuze fenomenen lokte debunkers en psychiaters, en dan verscheen de veelbesproken parapsycholoog Wilhelm Tenhaeff uit Utrecht: pijp, ringbaard, zwaar montuur en een lange publicatielijst over onderwerpen als spiritisme, helderziendheid, gebedsgenezing. Tenhaeff zocht spoken in België, maar uitsluitsel kwam er niet. Halve feiten, overdrijvingen en herinneringen maakten een folkloreverhaal met vele variaties. Was het fanatisme, ziekte, farce? Duivel, spook, puber?

Wilsele en de wereld

Misschien is het interessantste aan de hele zaak hoe ze een mondiaal momentum lokaal uitbeeldde. Wilsele was helemaal geen alleenstaand geval. Interesse voor de duivel en fascinatie voor bezetenheid leken in de naoorlogse jaren afgenomen. Voorgoed, zo hoopten veel katholieken. Over de hele looptijd van het Tweede Vaticaans Concilie, vier sessies lang, van 1962 tot 1965, ging het geen enkele keer over exorcisme.

Een gespierde Christus verslaat een al net zo gespierde Satan. Houtgravure door Johann Jakob Weber, negentiende eeuw. (Rijksmuseum Amsterdam, RP-P-1982-1495).

Weinig priesters waagden zich in de jaren 1960 nog aan een uitdrijving; als hun bisschop er al de toestemming voor gaf. Paters die al generaties lang bekendstonden als laatste toevlucht bij demonische problemen, moesten steeds vaker met een smoesje worden overgehaald. ‘Ja, de paters muten altij gedwoengen weure’, tekende een folklorist op in de jaren 1960, bij een voorval van vermoede hekserij en bezetenheid in Halle. Het waren woorden uit de mond van een katholiek. Sceptici waren ervan overtuigd dat men er eindelijk mee afgerekend had, met die uitdrijvingen. Vade retro, Satan, de vuilnisbak van de geschiedenis in.

Maar toch. Toen het een paar jaar later in Wilsele stenen regende alsof de duivel ermee gemoeid was, leek dat dieptepunt alweer voorbij. In de jaren 1970 maakte exorcisme een comeback.

Afscheid van Satan

In 1973 schreef kardinaal Joseph Ratzinger, de latere paus Benedictus XVI, een antwoord geformuleerd als een vraag. ‘Abschied vom Teufel?’ was bedoeld als repliek op een boekje uit 1969 van de Zwitserse theoloog Herbert Haag, Abschied vom Teufel. Dat boekje had voor opschudding gezorgd. Voor Haag was het duidelijk: het was, in de nasleep van het Tweede Vaticaans Concilie, tijd dat we collectief en definitief afscheid namen van het idee dat de duivel bestaat, behalve dan als metafoor voor menselijke zondigheid. ‘Geef de duivel geen kans’ (Brief van Paulus aan de Efeziërs, 4:27) was in Haags lezing geen waarschuwing voor Satan, maar voor het geloof in Satan.

Paus Paulus VI riep Haag publiekelijk op het matje. In een homilie tijdens de advent van 1972 onderstreepte hij het belang van actieve weerstand tegen de duivel en benadrukte dat ‘de boze… een levend, geestelijk wezen is, geperverteerd en perverteerder. Verschrikkelijke werkelijkheid.’ Een lakse of twijfelende houding speelde volgens de paus alleen maar duivelaanbidders en atheïsten in de kaart. In 1975 publiceerde de Congregatie voor de Geloofsleer een traktaat dat de hele demografie van duivel en demonen een ‘dogmatisch gegeven’ noemde.

Haags boek en de reactie erop vanuit de hoogste regionen van de kerk waren – net als de mysterieuze stenenregens in Wilsele – niet vreemd aan een hernieuwde interesse voor bezetenheid en uitdrijving in de vroege jaren 1970.

Exorcisme

Herbert Haag bleef de positie van de kerk tegenover het bestaan van de duivel decennialang van commentaar voorzien. Herbert Haag, ‘Kirche rückt vom Teufel ab’, Die Furche, 30 oktober 1997, p. 15.

Dat op tweede kerstdag 1973 The Exorcist in première ging, had daar ook mee te maken. De film kreeg meteen de dubieuze eretitel ‘verachtelijkste film ooit gemaakt’. Het was de verfilming van de gelijknamige bestseller van William Blatty, een Amerikaanse katholiek met een missie: bioscoopbezoekers overtuigen van het bestaan van demonen en, bij uitbreiding, God. De film vertelt het verhaal van een twaalfjarig meisje bezeten door een uitzonderlijk vileine demon uit het oude Mesopotamië. De exorcisten die haar uiteindelijk redden, sterven tijdens de uitdrijving.

The Exorcist zorgde ook in België voor consternatie. Reacties waren heftig. Mensen vielen flauw of liepen weg uit de filmzaal. Of erger. Eén vrouw getuigde hoe ze wel wilde ‘vluchten maar iets hield haar met grote kracht tegen… de benauwende indruk dat ze niet alleen was. Ze had voortdurend een gevoel van dreigend gevaar en wanneer ze de beelden van de film voor zich zag was het niet het gelaat van het ongelukkige meisje dat verscheen, maar haar eigen gelaat!’ De vrouw bezocht na afloop een priester.

In 1974 schreven de kranten over een succesvol gezinsexorcisme in San Francisco. Een jaar eerder ging internationale media-aandacht naar de moord op een twaalfjarig meisje in Zwitserland door haar exorcist, een priester. In het Duitse Klingenberg am Untermain stierf op 1 juli 1976 Anneliese Michel na maanden mishandeling en uithongering. De priesters die haar demonen – een bonte bende, van Lucifer tot Hitler – uitdreven, riepen er geen arts bij, ook niet toen Michels gezondheid snel achteruitging. Ze was al eerder behandeld voor epilepsie en psychose. Tegen 1973 ging haar ziekte gepaard met religieuze fixatie: ze beweerde bijvoorbeeld dat kruisbeelden haar huid verbrandden. Maandenlang aandringen van Michels ouders leidde in september 1975 tot bisschoppelijke goedkeuring voor een exorcisme.

Uitgedreven?

Zevenenzestig uitdrijvingen leidden tot de dood van Michel. Daarop volgde een gemediatiseerde rechtszaak tegen de twee priester-exorcisten en Michels ouders. Ze werden schuldig bevonden aan nalatigheid. Ten gevolge van de zaak-Michel vaardigde de West-Duitse katholieke kerk in 1978 nieuwe richtlijnen uit voor duiveluitdrijving; kardinaal Josef Höffner benadrukte dat een exorcisme alleen maar mogelijk is ‘als alle mogelijke medische en psychiatrische behandeling tot niets heeft geleid’. Maar met de aanslepende polemiek over Herbert Haags Abschied vom Teufel, de hetze rond The Exorcist en gemediatiseerde spektakels – van de rechtszaak in Klingenberg tot de plaagduivels van Wilsele – traden de duivel én zijn uitdrijvers in de jaren 1970 weer nadrukkelijker in het voetlicht.

Joseph Laycock en Eric Harrelson, The Exorcist effect: horror, religion, and demonic belief (Oxford University Press, 2024).

Kristof Smeyers, Uitdrijven: een beknopte geschiedenis van het exorcisme (Otheo, 2025).

Kristof Smeyers is als postdoctoraal onderzoeker van het FWO verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750. Zijn interesses gaan naar de geschiedenis van religie, wetenschap en magie in de negentiende en twintigste eeuw. Onlangs verschenen zijn boeken Uitdrijven: een beknopte geschiedenis van het exorcisme (2025), Supernatural bodies: stigmata in modern Britain and Ireland (2024) en Wolf: wildernisgeschiedenis (2023).

Titelafbeelding: Francisco Goya, Sint-Franciscus Borgia drijft demonen uit, 1788.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.